
Een paar weken terug was ik bij mijn oma. Bij haar in de kamer staat een oude bruine boekenkast, pontificaal in het midden van de kamer. Je weet wel, zo’n kitsch stukje meubel. Daar vond ik het boek Silent Spring van Rachel Carson uit 1962. Carson was een beroemde Amerikaanse bioloog die ook wel wordt beschouwd als dé grondlegger van het ‘natuurbeheer’.
Terwijl mijn oma koffiezette las ik een stuk uit de proloog. De toon van het boek was ongewoon alarmerend. Carson had een boodschap: kijk wat we doen met de natuur die we nog overhebben. Door chemische landbouwproducten en onze dominante houding ten opzichte van de natuur, verliezen we in rap tempo kostbare flora en fauna. De biodiversiteit gaat veel te snel achteruit. Natuur moet beheerd worden! En snel!
Silent Spring was het begin van een groene revolutie. Carson sprak in 1963 voor de Senaat in de Verenigde Staten over de door haar geschetste ecologische verwoesting. Het leidde in het federale Amerika tot een golf aan nieuwe nationale natuurwetten. Toen de boodschap van Carson overwoei naar Europa, zorgde die ook hier in Nederland voor concreet natuurbeleid. In 1967 kreeg Nederland de nationale Natuurbeschermingswet. In de jaren die volgden kwam daar nog een aantal belangrijke subwetten bij, die ervoor moesten zorgen dat kwetsbare delen van Nederland beschermd werden tegen al te ijverige boeren- en bouwbedrijven.
Ik bladerde verder in Silent Spring en realiseerde me dat Carsons boodschap nog altijd even relevant is. Want ook nu, ruim vijftig jaar na die nationale Natuurbeschermingswet, gaat het allerminst goed met de biodiversiteit in Nederland. Ook is er, zoals ik in mijn eerdere stukken voor De Correspondent schreef, in Nederland nog nauwelijks sprake van ‘wilde’, of onbeheerde natuur. Ons landschap wordt al duizenden jaren door de mens in cultuur gebracht: aangeharkt, verkaveld, omgeploegd, volgebouwd. De laatste decennia in zo’n tempo en op zo’n grote schaal dat het ten koste gaat van het natuurlijk evenwicht tussen allerlei soorten flora en fauna.
Ik begon me af te vragen, daar bij mijn oma thuis: wat houdt dat natuurbeleid in Nederland dan eigenlijk in? En werkt het ook? Want als beschermen van kwetsbare dier- en plantensoorten vijftig jaar geleden het doel was, waarom is het dan nu alsnog zo slecht gesteld met de biodiversiteit?

Bedreigde postzegels
De slagboom is omlaag. Boswachter Jap Smits stapt uit, rommelt met wat sleutels en doet de boom omhoog. Ik denk nog even aan de grote varkensboerderij die we net voorbijreden. Wat zou de ammoniakuitstoot van zo’n enorm bedrijf doen met het beschermde natuurgebied achter deze slagboom? Samen met Smits ben ik op de Strabrechtse Heide, vlak bij Eindhoven, om te kijken naar een vorm van modern natuurbeheer. Want, kun je eigenlijk nog wel spreken van ‘natuur’ als het ligt ingeklemd tussen industrie en landbouw?
In 1833 was ongeveer 20 procent van ons land, ruim 600.000 hectare, bedekt met heide zoals hier bij Eindhoven. In 1900 was dit nog 450.000 hectare. En nu, anno 2020, is er nog maar 43.000 hectare over. De grootste oorzaak voor die verdwijning: de grote landbouwontginningen van de twintigste eeuw.
Smits werkt op de Strabrechtse Heide hard om te behouden wat nog over is. Via stoffige zandweggetjes komen we aan op een plateau aan de rand van een kaalgevreten stuk land. We stappen uit, en kijken naar het weidse uitzicht. Smits wijst naar een kudde van ruim vijfhonderd schapen. Het is de oudste en meest effectieve methode om een heide in stand te houden, vertelt hij. De schapen houden de hoeveelheid bomen en grassen laag, waardoor de dwergstruiken van de heide de ruimte krijgen.
Een heide, wil hij maar zeggen, is meer dan het VVV-plaatje met louter mooie blauwe en witte bloemen
Smits: ‘Zonder begrazing hou je hier eigenlijk niets over. Dan groeit het dicht en wordt het bos. Op deze manier behoud je de dieren en planten die hier horen.’ Een heide, wil hij maar zeggen, is meer dan het VVV-plaatje met louter mooie blauwe en witte bloemen. Er leven ontelbare insecten, schimmels, grassen, bomen etc. Het is een divers ecosysteem – mede dankzij de schapen.
Door verstoringen van buitenaf moeten boswachters zoals Smits meer en meer extreme beheermethodes inzetten. Aanpalende industrieën en veehouderijen stoten grote hoeveelheden stikstof uit, en bodems raken verzuurd. Veel planten en dieren kunnen daar niet meer in en op leven – zie de stikstofcrisis van afgelopen jaar. Dat de uitstoot drastisch omlaag moet is een feit, maar dat natuurbeheerders zich keihard moeten blijven weren tegen deze indringende vervuiling, is net zo waar.


‘Dit zijn nieuwe problemen waar we nieuwe oplossingen voor moeten verzinnen’, zegt Smits. Een stuk verderop ligt zijn ‘testterrein’, een stuk heide dat tweejaarlijks wordt bestrooid met vermalen lavasteen uit Italië. Het gaat de verzuring en vermesting van neerdalende ammoniak (NH3) tegen. ‘Met dit gruis houden we de bodem voedselarm. Dat is goed voor de heide.’
Er zijn in Nederland tientallen, zo niet honderden van deze kleine postzegels natuur die we koste wat het kost tegen de boze vervuilende buitenwereld proberen te beschermen – en dan is de Strabrechtse Heide nog een van de grotere. Tegelijkertijd laten we die buitenwereld boos én vervuilend. Smits vecht om zijn postzegel te behouden, terwijl de dynamiek van zijn heidegebied van buitenaf verstoord blijft worden.
We dweilen, maar laten de kraan openstaan.
Hoe is dit tegenstrijdige natuurbeleid ontstaan?
Een structurele bende
De Natuurbeschermingswet uit 1967 was niet de eerste maatregel voor natuurbehoud in Nederland. In 1906 ontstond onder leiding van basisschooldocenten Eli Heimans en Jac P. Thijsse al een burgerinitiatief van natuurliefhebbers, dat later uitgroeide tot de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten: het huidige Natuurmonumenten. De aanleiding: de gemeente Amsterdam had in 1905 het Naardermeer aangewezen als afvaldump. Daar stak het burgerinitiatief met succes een stokje voor. Het Naardermeer werd geen dump, maar het eerste natuurreservaat van Nederland.
Ondertussen gingen de ontginningen van woeste natuur die eind negentiende eeuw waren begonnen gewoon door. Door de stijgende wereldwijde vraag naar voedsel, onze vruchtbare grond en de gunstige klimatologische ligging van Nederland, was het een economisch buitenkansje om in te zetten op landbouw.

Om tegengas te bieden aan de ontginningsdrang van de overheid, zagen meer natuurbeschermingsorganisaties het licht. Eerder was al Staatsbosbeheer (1899) opgericht voor het beheer van bossen en natuurterreinen van de staat. In de jaren 20 kwam daar Provinciale Landschappen bij, om toe te zien op kleinere natuurgebieden in de provincies.
Vanaf de jaren zestig bemoeide de overheid zich steeds meer met natuurbescherming. Boeren met groeiwens en natuurbeschermers kwamen steeds vaker tegenover elkaar te staan. Er ontstond een kloof, die soms ook fysiek zichtbaar werd in het landschap. In 1980 kregen de eerste natuurgebieden, vaak direct naast boerenland gelegen, de sticker ‘Nationaal Park’; de biodiversiteit in die parken werd voortaan beschermd door de staat. Inmiddels zijn er in Nederland twintig van deze natuurgebieden.
In de natuurgebieden hielden we ons keurig aan allerlei wetten, maar daarbuiten leek niemand zich te bekommeren om flora en fauna
Door het expliciet aanwijzen van gebieden – landbouw hier, beschermde natuur daar – kwam de natuur letterlijk los te staan van onze daadwerkelijke omgeving. In de natuurgebieden hielden we ons keurig aan allerlei natuurbeschermingswetten, maar daarbuiten heerste een soort wetteloosheid. Vlak naast natuurgebieden bleven industrieën vervuilende stoffen de lucht in pompen en werden (snel)wegen aangelegd. De aanpalende landbouwgronden werden steeds grotere monoculturen, waardoor de biodiversiteit ook in deze gebieden drastisch afnam.
In de jaren tachtig werd steeds duidelijker dat deze vorm van natuurbeheer onhoudbaar was. De kunstmatige scheiding tussen natuur en de rest van ons landschap was onhandig, duur en werkte averechts. Bij ecologen, biologen en landschapsbeheerders groeide het idee dat de natuur verweven moest worden met de rest van onze omgeving. Pas dan zou de natuur écht beschermd zijn.
Het leidde eind jaren tachtig tot het plan om Nederlandse natuurreservaten in een ‘ecologisch netwerk’ te verbinden; niet langer afgescheiden van de rest van ons landschap. In 1990 werd dit idee geïmplementeerd als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS): een netwerk met kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones, zodat de natuur een betere, volwaardige plek zou krijgen aan de tafel die onze maatschappij heet.

Ook de EU begint zich ermee te bemoeien
Ondertussen kwam er ook Europees natuurbeleid, wat uiteindelijk in het jaar 2000 leidde tot het instellen van Natura-2000-gebieden. De EU keek daarbij goed naar het EHS-beleid van ‘groene gids’ Nederland. Kostbare en kwetsbare stukken natuur werden in opdracht van de Europese Commissie aangewezen. In totaal zouden er in 2010 in Nederland 162 Natura-2000-gebieden moeten liggen. Een paar voorbeelden: de Wieden in Overijssel, het Zoommeer in Zeeland, en de Eilandspolder in Noord-Holland. De bedreigde dier- en plantensoorten zouden in deze gebieden worden beschermd met de nieuwe Flora- en faunawet, die in 2002 van kracht werd.
De uitvoering van dit nieuwe natuurbeleid was strikt. Regelmatig werden evenementen en bouwprojecten verboden zodra de natuur in het geding kwam. Waar in de twintigste eeuw een kloof was ontstaan tussen natuur en landbouw, ontstond die nu tussen natuur en economie. Maar waar de natuur het in de jaren tachtig had gewonnen van de landbouw, trok ditmaal de economie aan het langste eind.
Na de financiële crisis van 2008 moest er geld in het laatje komen. Het hielp ook niet dat het Europese Natura-2000-beleid had gefaald. In 2010 waren er van de geplande 162 beschermde natuurgebieden slechts 56 aangewezen. En nu riep de overheid ook de EHS een halt toe. Kabinet-Rutte I maakte, met staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie Henk Bleeker in de hoofdrol, een einde aan het groene beleid: te duur, te weinig effectief, het zat de economie van BV Nederland te veel in de weg.
De budgetten voor natuurbeheer werden tot wel 72 procent gekort. En de EHS werd beperkt tot de natuurgebieden die aangewezen waren door de EU – de Natura-2000-gebieden dus. Nederland verloor in één klap 120.000 hectare aan natuur. De bestemming van deze lappen grond: landbouw en stedelijke bebouwing.

Een schrikbarend verlies aan biodiversiteit
Het natuurbeleid van de twintigste en begin eenentwintigste eeuw in Nederland kun je dus typeren als een grote touwtrekwedstrijd tussen natuurbeschermers aan de ene kant en boeren en economen aan de andere kant, met een scheidsrechter die telkens de regels verandert. Het resultaat: Nederlandse natuurgebieden zijn niet of onvoldoende met elkaar verbonden, en veel te klein .
Nu kun je denken: hoe erg is dat? We zijn nu eenmaal een dichtbevolkt land met een belangrijke landbouwsector. Dat moet je toch ook meewegen in je natuurbeheer?
Ik besluit die vraag voor te leggen aan Jerry van Dijk, ecoloog aan de Universiteit Utrecht. Volgens hem is de balans veel te ver doorgeslagen naar die machtige landbouwsector. ‘Natuurlijk levert die ons wat op, maar het moet wel in evenwicht zijn. Het ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit (LNV) doet alleen nog maar aan de L en de V. De N ligt ergens in een kast te verstoffen’, vindt Van Dijk.
En die N is er slecht aan toe, weet hij.
Nederland ondertekende in 1992 het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro en committeerde zich in 2011 aan de Aichi-biodiversiteitsdoelen, maar heeft tot dusver slechts vier van de twintig Aichi-doelen gehaald. Bij vier van die doelen gaat het zelfs slechter dan in 2011. Dat betekent concreet dat individuele diersoorten – zoals de kleine heivlinder en de gele kwikstaart – nog altijd sterk afnemen, én dat voor sommige diersoorten gehele habitats verdwijnen. Van Dijk: ‘Het is schrikbarend. Op een Brabants landbouwveldje dat ik onderzoek zijn alle soorten weg die ik daar tien jaar geleden nog gewoon tegenkwam.’


Zo’n verlies aan soorten levert nogal wat problemen op: gezonde natuur is van zichzelf in een dynamisch evenwicht, met complexe ecosystemen van planten en dieren die ‘samenwerken’. Valt een van die factoren weg – door bestrijdingsmiddelen, onkruid, stikstof of wat voor externe invloeden dan ook – dan heeft dat gevolgen voor het héle systeem. Hoe groter de biodiversiteit, hoe meer soorten van elkaar afhankelijk zijn, en hoe beter verstoringen van buitenaf opgevangen kunnen worden. Dit zorgt voor een steviger natuurlijk evenwicht, en daarmee een ‘gezondere’ natuur.
‘De landbouw is één groot exportmodel geworden. Tja, dan krijg je een keten die veel oplevert, maar allesbehalve duurzaam is’
Daarom is ook Matthijs Schouten, emeritus hoogleraar natuur- en landschapsbescherming aan de Wageningen Universiteit en ‘huisfilosoof’ van Staatsbosbeheer, kritisch over de weg die ons nationale natuurbeleid is ingeslagen. En met name op de ontkenning van de enorme impact van de intensieve landbouw. Hij somt de feiten op: in 2019 exporteerden we voor 94,5 miljard euro aan landbouwproducten – meer dan de helft van het voedsel dat hier wordt geproduceerd. Tegelijkertijd importeren we ons veevoer en kunstmest. Schouten: ‘De landbouw is één groot exportmodel geworden. Tja, dan krijg je een keten die veel oplevert, maar allesbehalve duurzaam is.’ En dat heeft nogal wat ‘natuurachteruitgang’ tot gevolg.
We dweilen dapper
Hoe we die achteruitgang nu tegengaan? Met intensief natuurbeheer. De kraan blijft lopen, maar we dweilen dapper. Boswachter Jap Smits laat zien hoe hij dat doet. Hij wijst naar een stuk kaal landschap even verderop. Er groeit niets, geen grassen, geen heide, geen bomen. Hier is net geplagd, legt hij uit. Een ingrijpende maatregel waarbij de gehele bovenste bodemlaag weggehaald wordt. Zo kunnen planten zich opnieuw vestigen en worden soorten die er van oorsprong niet ‘horen’ weggehaald.
Smits is zelf geen ‘plagfanaat’. Ja, af en toe heeft het landschap zo’n opschudding nodig, weet hij. Maar door verzuring en vermesting van neerdalende ammoniak van omliggende landbouwbedrijven moet er steeds vaker geplagd worden. Zo krijgen dieren en planten niet lang genoeg de tijd om zich opnieuw te vestigen. Het resultaat, wederom: een afnemende biodiversiteit.
Een andere manier om vervuilende stikstof kwijt te raken en heideplanten ook op verzuurde bodems nog een kans te geven is eeuwenoud: vuur. ‘Dit stuk hebben we in zijn geheel afgebrand’, zegt Smits, wijzend naar een zwartgeblakerd landschap, aan de andere kant van de zandweg. Door stukken gras plat te branden, komt ruimte vrij voor jonge heide. De boswachter wijst naar een paar net gekiemde heideplanten: ‘Die jonge plantjes kunnen gebruikmaken van vrijgekomen voedingsstoffen door de brand.’
Een belangrijk voordeel: een brand verwijdert veel stikstof uit de bodem. Ondertussen blijven sporenelementen van oude planten en fosfor wel aanwezig – perfecte omstandigheden voor heideplanten. Natuurbeheerders branden vaak op plekken waar niet geplagd kan worden. Smits juicht het toe: ‘Dan blijft er tenminste nog iets van leven over.’
We behandelen de natuur alsof het onze tuin is, die bij de schutting van de buren ophoudt
Ecoloog Jerry van Dijk is kritisch over dit soort natuurbeleid, dat volgens hem te veel gericht is op behouden van wat we hebben en het terugbrengen van wat we hadden, terwijl de natuur van zichzelf dynamisch is. ‘Veel soorten bewegen mee met een veranderend klimaat, maar daar houden we nul rekening mee’, zegt hij. ‘Door een gebrek aan verbindingen tussen natuurgebieden is er nu geen beweging mogelijk.’
We hebben, zegt Van Dijk, te veel de neiging om van nature losse en beweeglijke systemen te behouden, soms zelfs letterlijk vast te leggen, zoals de woeste stuifzanden op heides. Daardoor zijn we juist soorten kwijtgeraakt die afhankelijk zijn van die dynamiek. ‘We behandelen de natuur alsof het onze tuin is, die bij de schutting van de buren ophoudt. Dat heeft niets te maken met natuurbeheer. Dat is tuinieren.’ De oplossingsrichting ligt volgens Van Dijk veel meer bij de procesnatuur – de erkenning dat de natuur een verzameling is van dynamische processen die samenwerken, en die je niet moet hinderen door te streng behoud.
Maar intussen moet de vervuilende kraan van buitenaf ook verder dicht. ‘Pas dan kunnen we écht effectief gaan beheren’, meent Van Dijk.

‘Prachtig, toch?’
Met flinke passen loop ik met Smits richting een groen veldje pal in de zon. Het is een akker, waar de geplagde heide als voeding wordt gebruikt voor de gewassen die erop verbouwd worden. Dit ‘akkeren’, zoals Smits het noemt, zorgt ervoor dat de balans van mineralen in de bodem wordt aangevuld. Na een aantal jaren kan de grond weer gebruikt worden voor heideplanten. Een ander voordeel: de vegetatie op de akkers trekt vlinders, bijen, vliegen, sprinkhanen en kevers aan. Ook grotere beesten komen op de akkers af. Muizen komen voor de zaden. De grauwe klauwier komt foerageren. De zwaluw kan weer jagen op insecten. Veel van de biodiversiteit komt hiermee terug. Smits lacht erom: ‘Prachtig! Toch?’
Het is een vorm waarbij landbouw en natuur samenkomen – een ideaal dat in schril contrast staat met de vijandigheid tussen boer en burger van de jaren zestig, met de belangendilemma’s van de jaren tachtig, met de tractors op het Malieveld in de herfst van 2019.
Het is inmiddels gaan schemeren. Smits en ik rijden terug naar de slagboom. De boswachter stapt uit en gooit de paal in het slot. We rijden verder, langs de inmiddels verlichte varkensboerderij. ‘Als we daar nou eens mee zouden kunnen samenwerken’, zucht Smits. Stilzwijgend rijden we door. Ik krijg de gedachte niet meer uit m’n hoofd: ‘Als we dáár nou eens mee zouden kunnen samenwerken...wat dan?’
Die samenwerking is belangrijk, en noodzakelijk. Het ontbreekt aan verwevenheid van natuur in de rest van onze maatschappij. De natuur moet meetellen. Niet alleen binnen de hekken, maar ook daarbuiten. Alleen dan beheer je de natuur echt effectief.
Mijn volgende verhaal zal gaan over deze samenwerking. Hoe kunnen we de natuur weer mee laten doen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de waarde van natuur niet ophoudt bij de schutting van de buurman? Hoe kunnen we de natuur weer buitengewoon belangrijk maken?

Meer lezen?

…dit verhaal heb je gratis gelezen. Maar het maken van dit verhaal kost tijd, geld en energie. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping, verbinding en optimisme brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Steun ons en doe mee!