De Correspondent leest voor
Jan van Poppel - Waarom een klein land zonder natuurijs zoveel schaatsfanaten heeft
SoundCloud

Februari, 2012. Op een koude vrijdagavond zat ik bij De Wereld Draait Door. Niet als gast, maar in het publiek. Ik keek twintig minuten lang naar een huilende Naast me zat een groep snikkende ouderen. De reden:  

Ik snapte niets van de treurnis. De vragen zijn elk jaar weer hetzelfde. Gaat-ie dit jaar wél door? Gaat het eindelijk fatsoenlijk vriezen? Kunnen we de ijzers weer onderbinden? 

Nee, nee en nee, luidt het antwoord  

De laatste keer dat het echt hard vroor in ons land was De grachten in Amsterdam, Utrecht en Leiden stonden vol met bierdrinkende studenten op ijzers. Sven Kramer en Ireen Wüst werd in kranten en talkshows nog maar eens extra gevraagd om uit te leggen hoe mooi het is om op natuurijs te schaatsen. Hashtags over koek en zopie werden heel even trending op Twitter. 

Maar sindsdien is het stil. De winters worden warmer. Het natuurijs blijft uit, en daarmee de kolder eromheen.

In 1997 vond de laatste Elfstedentocht plaats, ongeveer een jaar voor mijn geboorte. Hoe komt het toch dat Nederlanders 23 jaar later nog zo bezeten zijn van natuurijs? Het boek IJsvogels van reisjournalist geeft een overtuigende verklaring, verpakt in een

Op het ijs ziet de wereld er compleet anders uit

Ook Van Oort snapte niets van de fascinatie voor schaatsen die miljoenen mensen lijken te hebben, maar dankzij een bijzondere expeditie verandert hij van mening. ‘Nu pas kan ik echt begrijpen wat schaatsers bedoelen. Waar die twinkeling in hun ogen vandaan komt als ze het over natuurijs hebben. Als ze verhalen oprakelen van vroeger en wegdromen bij hun zoetste herinneringen’, schrijft hij na de vijfde dag van zijn schaatsreis door, ja echt, Siberië. 

Want, zo klinkt de 21e-eeuwse schaatsleus: als het ijs niet meer naar Nederland komt, gaan Nederlanders wel naar het ijs. 

Volgens Van Oort is de kern van reizen jezelf openstellen voor iets nieuws. ‘Veel ervaringen op reis zijn ongrijpbaar, omdat je ze langs een andere meetlat legt dan die van de dagelijkse realiteit.’ 

Dat laatste werkt ook zo met schaatsen, schrijft hij. Stel je voor: je loopt, fietst of rijdt dagelijks langs het lokale vennetje of meertje. Je bekijkt het water altijd slechts vanaf de kant. Totdat je schaatst. Vanaf het midden van de plas ziet je alledaagse omgeving er compleet anders uit. Het is iets spannends. Iets avontuurlijks. Iets nieuws.

Afgelopen december kreeg Van Oort de kans om dat zelf te ervaren: hij werd gevraagd deel te nemen aan een Nederlandse schaatstocht van 250 kilometer over het Baikalmeer in Siberië, en er ‘een stukje over te tikken’ in een reismagazine. 

In eerste instantie weigert hij. Bij het tweede verzoek ook. Pas de derde keer laat hij zich overhalen, al is het nog vol onzekerheid: ‘Waarom doe ik dit? Ik zit tussen mensen die Elfstedentochten hebben gereden, die leven om te kunnen schaatsen.’ 

De reden van zijn aarzeling: hij kon niet schaatsen.

Schaatsen zit verankerd in de Nederlandse cultuur

‘Bij de supermarkt haal ik pasta, want dat eten schaatsers. Gewoon met een blik tomatensaus, lekker spartaans’, schrijft Van Oort knullig over zijn eerste trainingsdag.  

Hij leert snel. Op de Jaap Eden IJsbaan in Amsterdam-Oost traint hij avond na avond. Zijn coach Gertjan leert hem de kneepjes van het vak. Door de knieën. Laag zitten. Naar de zijkant afzetten. Nee, niet onnodig naar achteren duwen.

Als hij het een beetje kan, ziet Van Oort steeds meer in wat het schaatsen zo mooi maakt. Het suizen van de wind. De controle die je hebt als je met beide armen op je rug je rondes maakt, en het luchtige gevoel alsof je vliegt over het ijs.

Op de ijsbaan klinken lyrische schaatsverhalen. Mythes of waargebeurd? Dat doet er niet toe. De kern van de verhalen is altijd hetzelfde: schaatsen is magie.

Maar de betoverende werking van het schaatsen wordt des te meer duidelijk in doodnormale anekdotes. Bijvoorbeeld over de voetbalbroer van Gertjan, die elke winter, ondanks allerlei fysieke ongemakken, over elk beekje en meertje in de kop van Noord-Holland ploeterde. Hij wilde er niet alleen bij horen in de zomer, maar ook in de winter. ‘Iedereen wil leren schaatsen’, citeert Van Oort zijn coach. ‘En iedereen die het niet kan, ervaart dat als een tekort. Het zit diep verankerd in de Nederlandse cultuur.’ 

Dat is natuurlijk enigszins overtrokken, maar Nederlanders koesteren wel degelijk meer liefde voor natuurijs dan bijvoorbeeld onze Duitse en Belgische buren. Dat is afgelopen eeuw natuurlijk te danken geweest aan onze Elfstedentocht, maar de obsessie gaat nog veel verder terug. 

Al in de late middeleeuwen werd er geschaatst in ons land, al was het initieel slechts een bezigheid Maar dat veranderde snel. De reden: ijzer werd goedkoper, en zo konden steeds meer mensen zich de winterse hobby veroorloven. In de zeventiende eeuw schilderden Nederlandse kunstenaars als en al volop landschappen vol ijspret. Jong en oud, rijk en arm: zodra het ook maar een beetje vroor, bond iedereen de ijzers onder de schoenen. 

Een schaatsreis zonder schaatsen

Zelfs duizenden jaren geleden werd er al geschaatst, al was het uit pure noodzaak. De stammen die Nederland bevolkten rond het begin van onze jaartelling waren voor voedsel en inkomsten afhankelijk van andere stammen. Daarvoor moest er gereisd worden. Dat was bij goed weer al lastig door slechte verbindingen, maar als het vroor, werd het schier onmogelijk om rivieren, beken en meren per boot over te steken.

De oplossing: scherpe botten van dode dieren, ook wel ‘glissen’ genoemd. Het is de voorloper van de moderne schaats, met een extra prehistorische gadget: een prikstok voor meer snelheid.

‘Ik heb zelfs uitschuifbare stokken mee… ze schijnen goed van pas te komen wanneer het ijs moeilijk begaanbaar wordt’, schrijft Van Oort over zijn dag van vertrek. De contrasten met het schaatsen van eeuwen geleden lijken klein. 

Het grootste verschil: het ijs in Nederland is niet meer. 

Echte natuurijsfanaten trekken daarom 7.500 kilometer richting het oosten. Op het Russische Baikalmeer ligt elke winter een laag ijs van op sommige plekken wel drie meter dikte. Het is pikzwart, met grote witte scheuren. Als er in deze regio een Elfstedentocht zou bestaan, zou hij elk jaar door kunnen gaan. Maar dan wel onder een andere naam: rondom het grootste zoetwaterbassin van de wereld liggen geen elf steden. 

Het is er leeg. Behalve een groep Nederlandse schaatsers, ende journalist’. En die krijgt bij aankomst een kleine tegenvaller te verduren: zijn koffer is tijdens de overstap naar Irkoetsk blijven liggen in Moskou. 

Daar sta je dan: midden in een ijzig niemandsland, zonder schaatsen, op een zogenaamd ‘onvergetelijke schaatsreis’.

Uiteindelijk slaat altijd de stilte toe

‘Dat dit een reis zou worden met hier en daar een obstakel had ik wel verwacht, maar als ik er niet eens fatsoenlijk aan kan beginnen, dan slaat dat de boel wel heel erg dood’, schrijft Van Oort over zijn schaatsloze toestand. ‘Toch kan ik ergens ook het voordeel van deze situatie inzien. Als het niet eens mogelijk is om te schaatsen, ziet ook niemand dat ik er helemaal niet zo goed in ben.’ 

Wat doet hij zonder ijzers dan de godganse dag? Praten, praten en nog eens praten. Met Henk, ‘de koning van Mongolië’, die elke dag eindigt met ijspegels in zijn snor. Met Liane, die een zwabbervoet heeft en bang is dat de reis ‘haar allerlaatste’ is. Met Ben uit Rotterdam, die boos is dat hij niet in ‘de snelle groep’ mag. Met Tos, de jongste van de groep, die net als Van Oort amper beseft wat-ie meemaakt. En met Kees, die een ongeneeslijke ziekte overleefd heeft, en deze schaatstocht ziet als zijn ‘ultieme overwinning’. 

De fanatiekelingen kennen elkaar. Via via, en door en door. Van Oort noemt ze ‘de ijsvogels’, omdat ze de hele wereld over trekken om te kunnen schaatsen. Ze troffen elkaar eerder al in Mongolië en China, en nu weer in  

Op de vooravond van de laatste schaatsdag krijgt Van Oort toch nog de kans om het ijs op te gaan: zijn koffer wordt alsnog afgeleverd. Eindelijk beleeft hij het enthousiasme dat hij voorheen nooit begreep. 

‘Als ik even tot stilstand kom, hoor ik helemaal niets. De volledige stilte is net zo indrukwekkend als de uitgestrekte leegte die ermee gevuld wordt. Zet ik weer aan, dan suist de tegenwind en kraakt het ijs. Met rustige slagen glij ik voort, scheuren ontwijkend en af en toe klunend door een sneeuwhoop… Soms klinken er flipperkastgeluiden onder het oppervlak. Dan weer een gedonder dat doet denken aan een onweersbui op een broeierige zomeravond. Uiteindelijk slaat altijd de stilte toe. Een stilte die ervoor zorgt dat je alleen bent met je gedachten, en tegelijkertijd geen ruimte laat voor zorgen.’ 

Als ik het boek dichtklap, komen mijn herinneringen aan die treurige DWDD-uitzending in 2012 weer terug. Behalve dat ik nu, samen met Erben Wennemars, alleen maar kan denken: Gaat-ie dit jaar wél door? Gaat het eindelijk fatsoenlijk vriezen? Kunnen we de ijzers weer onderbinden? 

Ik ben een aspirant-ijsvogel geworden. 

Meer lezen?

Wie wint er het goud: de beste schaatser of wie het meest geluk heeft? Je zag het op de laatste Olympische Winterspelen: de verschillen tussen de eindtijden zijn zó klein dat de beste sporter niet automatisch de winnaar wordt. ‘Als schaatser zou ik een bodemprocedure beginnen als me dit overkomt.’ Lees het artikel hier