Deze week verschijnt het boek  - 101 denkers over inzichten en innovaties die ons land verander(d)en van Maven Publishing. Schrijvers, wetenschappers en denkers presenteren daarin honderd ideeën die Nederland volgens hen fundamenteel hebben veranderd. Op De Correspondent publiceren we de komende dagen onze favoriete bijdragen.

Hoogleraar conflict en veiligheid Beatrice de Graaf schrijft een prikkelende bijdrage over één van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen eeuwen, namelijk: de drang van de overheid om haar burgers te registreren. Dat begon al in 1811, schrijft De Graaf, en is sindsdien alleen maar toegenomen. In 2013 ligt de digitale identiteit van gemiddelde Nederlandse burger in driehonderd tot vijfhonderd databases opgeslagen. De Graaf vraagt zich of de verhouding tussen burger en overheid nog wel in balans is: als de overheid alles van je weet en op grond daarvan beslissingen over jou neemt, hoeveel zeggenschap heb je dan nog over je eigen leven? Een belangrijke vraag, die ik ook graag aan jullie voorleg. 

  

De burger in beeld: herkenning en registratie als wetenschappelijke innovatie 

Door Beatrice de Graaf

In 1811 legde de Wet op de registratie op centraal, landelijk niveau de basis voor de ontwikkeling van allerlei methoden en technieken op het gebied van herkenning en registratie van de burger. De burger kwam in beeld – als onderdaan, als subject van overheidsbeleid en als te disciplineren individu.

Die centrale ontwikkeling van herkennings- en registratie-instrumenten vormt een onderschatte, maar essentiële wetenschappelijke innovatie van de techniek van het besturen. Herkenning en registratie dienden allereerst de overheid, en daarna ook de burger, en plaatsten beide in een relatie tot elkaar. De naam van de burger werd instrument (van de overheid, voor de uitoefening van gezag) en schild (van de burger, ter bescherming van zijn grondrechten) tegelijk. Met de opkomst van de antropometrie eind negentiende eeuw (het registreren van afmetingen van lichaamsonderdelen) werd de burger niet alleen als naam en individu, maar ook als lichaam in kaart gebracht. In 1884 werd het systeem van de bertillonnage (een Frans systeem van antropometrische registratie) ingevoerd, en in 1904 kreeg ook in Nederland de techniek van de dactyloscopie (het opslaan van vingerafdrukken) een plaats. En het ging steeds verder. Na het paspoort (1914) volgde de Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters. Daar werd eerst met behulp van ponskaarten en na de Tweede Wereldoorlog met steeds verfijndere middelen de centrale bevolkingsadministratie op orde gebracht. Inmiddels werden allerlei kenmerken van de burger geregistreerd. In 2007 volgde het burgerservicenummer. 

Met de digitale revolutie en de ontwikkeling van DNA-technologieën in de jaren negentig gingen de praktijken van herkenning en registratie een stap verder. In 1994 werd de identificatieplicht ingevoerd en de Wet DNA-onderzoeken aangenomen, die het mogelijk maken iemand te dwingen zijn ID te tonen of bloed af te staan. De aanslagen van 11 september 2001 en de daaropvolgende herijking en uitbreiding van het Nederlandse veiligheidsbeleid hadden een explosie van nog meer methoden en technieken van herkenning en registratie tot gevolg, biometrische en digitale. De gemiddelde burger zit inmiddels al in driehonderd tot vijfhonderd databanken als digitale identiteit opgeslagen. 

Inmiddels zijn we in een tijdvak beland waarbij niet de persoon maar het profiel het uitgangspunt van registratie en herkenning uit veiligheidsoogpunt is geworden. Het gaat er niet om wie een bepaalde persoon was of is, maar wat hij of zij doet of zelfs zou kunnen doen binnen de context van het staatsgezag. Van een zoektocht naar de unieke persoon is de aandacht verschoven naar het vinden van een profiel: als voorspeller van categorische gedragingen of als waarschijnlijkheidsindicator van een bepaald spoor (DNA, RNA, vingerafdruk, verzekeringsprofiel). 

De vraag is of met die veelvoud aan herkennings- en registratietechnieken het sociaal contract, de balans tussen enerzijds veiligheid als klassiek, individueel grondrecht en recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, en anderzijds veiligheid als collectief ‘recht’ en als plicht van de overheid daarmee niet wordt uitgehold. 

Daarom is het tijd voor wetenschappelijke innovaties op het gebied van herkenning en registratie: dit keer niet als instrument van overheidsbeleid, maar als middel voor de burger om de gegevens die over hem of haar zijn geregistreerd en de wijzen waarop hij of zij wordt herkend zelfstandig te kunnen controleren, aanpassen en beheren. Het MIT-Lab in de Verenigde Staten is bezig met het ontwikkelen van software voor particuliere gebruikers, waarmee zij hun digitale identiteiten beter kunnen beheren. Zo kan de wetenschap bijdragen aan het weer terugveroveren van herkenning- en registratieautonomie voor de burger, voor het bewaken en beschermen van de persoonlijke integriteit en levenssfeer. Ook daarmee zijn veiligheid, welzijn en welvaart gediend. Alleen dan komt de burger weer echt zelf in beeld.