In het jaar 2020 gebeurde er iets heel bijzonders. Ik heb het niet over een zeker virus dat de hele wereld platlegde – al was dat ook bijzonder. Nee, in 2020 oversteeg voor het eerst het gezamenlijke gewicht van al onze materialen het gewicht van alle biomassa op aarde: een onvoorstelbare 1.154 gigaton.
Alles wat we tot nu toe uitgegraven, versleept, verzaagd, gebouwd en gemaakt hebben, van snelweg tot sleutelhanger en van eurocent tot Euromast, weegt bij elkaar nu dus meer dan het droge gewicht van alles wat leeft op aarde: dieren, planten, bomen, schimmels, bacteriën.
Je zou ook kunnen zeggen dat we daarmee van de planeet een grotendeels grijze plek hebben gemaakt, want bijna de helft van al dat materiaal is beton. De andere helft bestaat grotendeels uit baksteen, metaal, asfalt, glas, plastic, hout, en heel veel gravel en zand; de meestgebruikte ‘toeslagmaterialen’ in de bouw. En dit is volbracht door een specifiek dier dat zelf slechts 0,01 procent van de totale 1.120 gigaton biomassa uitmaakt: de mens.
Dat onwaarschijnlijke feit benadrukt nog maar eens het belang van een onderzoek naar de relatie tussen mens en materiaal. Precies dat heb ik de afgelopen twee jaar gedaan voor een vijftal materialen: beton, staal, kunstmest, plastic en glas. Deze materialen vormen het fundament voor het moderne bestaan. Neem er één weg en de samenleving zou er totaal anders uit hebben gezien.
Probeer het maar.
Hoe zou de Zuidas eruitzien zonder staal, beton en glas? En een supermarkt zonder plastic? Op een grotere schaal: zou ons landgebruik hetzelfde zijn zonder kunstmest? Ons dieet? En de bevolkingsdichtheid?
Daarmee lijken die materialen dus ook onvervangbaar. Je kunt niet zomaar de fundamenten onder een huis vandaan halen en verwachten dat het blijft staan. En toch zullen we ermee aan de slag moeten. Want, zoals we ook in de analyses zagen, die vijf materialen zijn stuk voor stuk extreem vervuilend.
De geschiedenis van de mens is niet los te zien van de geschiedenis van materialen
Staalproductie is verantwoordelijk voor 7 tot 9 procent van de totale wereldwijde CO2-uitstoot. Beton, met name het ingrediënt cement, voor minimaal 8 procent. Glas lijkt minder erg – slechts 1 procent – maar is per ton geproduceerd materiaal nóg vervuilender dan cement.
Kunstmest, de anabole steroïde van de landbouw, verstoort zowel de koolstof- als de stikstofcyclus én heeft ertoe geleid dat de vleesconsumptie verzesvoudigd is sinds 1950. En zo’n 60 procent van al het plastic dat ooit geproduceerd is – tegen de 9 miljard ton – ligt momenteel op een vuilstort, of drijft ergens rond in de oceaan.
Enfin, het probleem is helder.
Willen we het hebben over een transitie naar een duurzame samenleving, dan móéten we het dus hebben over onze omgang met materialen, en proberen de relatie mens-materiaal beter te begrijpen. Alleen dan kunnen we op zoek naar manieren waarop we die gigantische vervuiling een halt kunnen toeroepen. En dat is waar mijn vakgebied – de archeologie – om de hoek komt kijken.
Zoals ik aan het begin van de serie al schreef, kenmerkt de blik van een archeoloog zich door aandacht voor materiële cultuur en een langetermijnperspectief. Door die twee te combineren komen ontwikkelingen voor het voetlicht en worden krachten blootgelegd die anders verborgen zouden blijven.
De brede les die we kunnen trekken uit de vijf analyses die ik hier op De Correspondent schreef over de belangrijkste materialen van de mensheid is deze: de geschiedenis van de mens is niet los te zien van de geschiedenis van materialen.
Maar wat kunnen we daar nog meer aan toevoegen? Wat zijn de gemene delers? Wat vertellen die analyses ons nog meer over de relatie mens-materiaal? Dat zijn de vragen die ik in dit en een volgend stuk probeer te beantwoorden. Om vervolgens met die kennis naar alternatieve materialen op zoek te gaan, want doorgaan op de huidige voet is simpelweg geen optie, willen we de aarde leefbaar houden.
Ik zal dat doen aan de hand van vier observaties, verdeeld over twee artikelen. Daarin komen een aantal pittige zaken aan bod. We verminderen ons materiaalgebruik niet. We geloven in oplossingen die de problemen verergeren. De complexiteit van die problemen is nauwelijks te overzien. We maken beleid op incorrecte aannames. En we overschatten hoeveel invloed we eigenlijk hebben op het geheel.
Kortom, we staan voor een immense opgave.
Observatie 1: Efficiëntere productie en gebruik van inherent vervuilende materialen zijn schijnoplossingen op de lange termijn
Laten we maar met het meest deprimerende nieuws beginnen. Ons gebruik van deze vijf cruciale maar vervuilende materialen neemt niet af. Sterker nog, alle prognoses gaan uit van een verdere toename.
Ammoniakproductie (kunstmest): een stijging van 23 procent, tot 290 miljoen ton in 2030. Glasproductie: ruim 230 miljoen ton in 2030, een toename van 40 procent. Cementproductie in 2050: een voorspelde groei van 12 tot 23 procent. Vooruit, even zag het ernaar uit dat de staalproductie in 2020 vanwege de coronacrisis een heel klein dipje zou laten zien. Maar nee hoor, toch nog 4 miljoen ton meer dan in 2019.
Bovendien was er in 2021 juist extra veel vraag naar staal: een groei van 3,8 procent naar ruim 1,9 miljard ton. En staalproductie gaat waarschijnlijk de grens van 2 miljard ton over vóór 2025, tot 2,2 miljard ton in 2050 – een stijging van 15 procent ten opzichte van 2021. Plastic spant de kroon, met een verwachte productie van 590 miljoen ton in 2050: ruim anderhalf keer zoveel als nu.
Efficiëntie leidt niet tot een afname, maar juist een toename in het totale gebruik van een materiaal
En dat zijn slechts vijf cruciale materialen. De Tsjechisch-Canadese wetenschapper Vaclav Smil – dé kenner op dit gebied – schrijft dat hij wat betreft belangrijke materialen geen enkele prognose kent die uitgaat van vermindering tussen 2010 en 2050.
Dat is eigenlijk best gek, want er zijn de afgelopen decennia talloze innovaties gedaan om slimmer met deze materialen om te gaan. Niet alleen hebben we veel minder materiaal nodig om dezelfde resultaten te bereiken, bijvoorbeeld door speciale staallegeringen of betonmixen, er zijn ook grote stappen genomen om productieprocessen schoner en efficiënter te maken. Waarom zien we dan geen afname in het gebruik?
Het voor de hand liggende antwoord is bevolkingsgroei (kunstmest!), waardoor er simpelweg meer van alles nodig is: meer huizen, meer kantoren, meer verpakkingsplastic, meer treinrails, meer bierflesjes. Maar er is meer aan de hand. En om dat te begrijpen moeten we te rade gaan bij William Stanley Jevons.
Jevons… with a vengeance
Het is niet de eerste keer dat de Brit William Stanley Jevons (1835-1882) op dit platform ter sprake komt. Eerder werd hij verantwoordelijk gehouden voor het verdrijven van de morele vragen uit de economie.
Jevons bekeek de dingen inderdaad graag door een cijfermatige bril. En dat is maar goed ook, want dat hielp hem een economische mythe door te prikken. Als zoon van een ijzerhandelaar, logicus en politiek geëngageerd mens bestudeerde Jevons grondstofgebruik en menselijk consumptiegedrag ver voordat we ook maar enige zorgen hadden over het milieu. Hij wordt dan ook gezien als godfather van de ecologische economie.
Wat bekend is komen te staan als de Jevons-paradox is een cruciale observatie uit zijn werk The Coal Question uit 1865. Ik citeer: ‘De veronderstelling dat zuinig omgaan met brandstof gelijk staat aan minder verbruik, is een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken. Het tegenovergestelde is waar.’ We zagen deze paradox al eerder in de analyse over glas, maar hij gaat op voor alle besproken materialen: efficiëntie leidt niet tot een afname, maar juist een toename in het totale gebruik van een materiaal.
Wat onze vijf materialen kenmerkt is dat er sinds grofweg de negentiende eeuw sprake is geweest van schaalvergroting, verduurzaming en efficiëntere productie. Maar dat heeft ons qua milieu-impact helemaal niets opgeleverd. Want met iedere uitvinding, verbetering of verandering in productieprocessen wonnen we namelijk niet alleen in efficiëntie, maar ging ook de prijs van het materiaal omlaag, waardoor we er vervolgens juist méér van gingen gebruiken. In absolute cijfers leidt dat onder de streep tot een groter verbruik.
Tegenwoordig heet dat het reboundeffect, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte varianten. Een directe variant hebben we gezien bij staal. Van het moment dat de Britse uitvinder Henry Bessemer halverwege de negentiende eeuw de staalindustrie voorgoed veranderde met zijn extreem efficiënte productiemethode, is de prijs van een ton staal met 80 procent gedaald. In diezelfde periode is de productie van staal met ruim 6.000 procent gestegen. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld van een indirecte variant van het reboundeffect is de uitvinding van kunstmest en de goedkoop-vlees-bonanza die daarop volgde: luxe voor iedereen!
Dat efficiëntie ons gaat redden is weinig meer dan een mythe die Jevons al in 1865 had doorgeprikt. Toch willen veel economen er tot op de dag van vandaag niet aan en blijft ‘efficiëntere productie’ een geliefde oplossing voor het klimaatprobleem. Wetenschap is er om mythes te ontkrachten, maar wat blijkt? Een goede economische mythe is veel sterker.
Technologie als heilige graal
Is er dan niets positiefs te melden over efficiëntie? Natuurlijk wel. Om een voorbeeld te nemen: een zuinige auto is beter dan een benzine slurpende Hummer, en een elektrische auto is schoner dan een diesel. Maar zijn we er werkelijk mee geholpen als iedereen een elektrische auto gaat kopen? Nee.
Sterker nog, dat kan niet eens. Stel dat er in Nederland in 2030 twee miljoen elektrische auto’s rondrijden, dan zouden we daarmee 4 procent van de wereldproductie van lithium opeisen, nodig voor de batterij – terwijl in Nederland maar 0,2 procent van de wereldbevolking woont. En dat is nog niet eens het grootste dilemma. Verschillende essentiële schaarse materialen voor elektrische auto’s zijn namelijk ook nodig om zonnepanelen en windmolens te maken.
Het kunstmatig ontkoppelen van economische groei en materiaalgebruik is een uiterst dubieuze aanname die we ook terugzien in de verheerlijking van de diensteneconomie
Toch gaan de politiek en het bedrijfsleven maar al te graag in het efficiëntieframe mee. Zo’n technologische oplossing vraagt immers geen aanpassingen in het consumptiegedrag van mensen. Met andere woorden: maakt u zich geen zorgen, u kunt alles blijven kopen en eten, de economie kan gewoon blijven groeien terwijl we de aarde ‘als vanzelf’ minder vervuilen en uitputten.
Niet dus.
Wat hier gebeurt is het kunstmatig ontkoppelen van economische groei en materiaalgebruik. Een uiterst dubieuze aanname die we ook terugzien in de verheerlijking van de diensteneconomie. Leuk dat we in het Westen minder industrie en meer diensten hebben, maar dat is natuurlijk een schijnoplossing: de wereldwijde economie kan nooit in zijn geheel service-based worden. Ons eten, onze bouwmaterialen en onze spullen moeten toch ergens vandaan komen.
Begrijp me niet verkeerd: innovaties ten behoeve van efficiëntere productieprocessen, slimmer materiaalgebruik en schonere, duurzame producten zijn welkom en leiden wel degelijk tot een relatieve afname van materialen en de daarbij horende vervuiling. Zouden we beton, staal en glas nog produceren zoals we dat honderd jaar geleden deden, dan waren we nog veel verder van huis. Maar het is géén oplossing op de lange termijn. Wil je werkelijk iets veranderen, dan kies je – om bij het voorbeeld van mobiliteit te blijven – niet voor een elektrische auto; dan neem je de fiets, en dan bij voorkeur een zonder (lithium)accu.
Observatie 2: De mens-materiaalrelatie is complexer dan-ie lijkt
Systeemverandering! Alleen… wat is het systeem?
We gebruiken dus niet alleen problematische materialen, we hebben daar ook twijfelachtige economische ideeën bij. Dat zijn de pijnlijke conclusies die we moeten trekken. Hoe nu verder?
‘Het hele systeem moet anders!’ wordt er dan al snel geroepen.
Aha. En is er dan iemand die me kan vertellen wat dat systeem dan precies is?
Het idee dat we ‘het’ systeem kunnen veranderen is óók gebaseerd op een bedenkelijke aanname. Namelijk dat wij achter de knoppen zitten en dat het probleem op te lossen is door die knoppen opnieuw af te stellen; even de systeemsoftware te updaten, zogezegd.
Maar zo simpel werkt het niet – integendeel.
Leggen we de analyses over ons materiaalgebruik naast elkaar, dan moeten we concluderen dat onze moderne samenleving niet alleen tot stand is gekomen door mensen met briljante ideeën over de inrichting van ons politiek-economisch systeem. Materialen hebben minstens zoveel aan de vorming van onze samenleving bijgedragen.
Het lastige is dat die materialen ons soms een richting op sturen die we van tevoren nooit hadden kunnen bedenken. Joseph Monier – de Fransman die een steviger soort bloempot wilde maken – ging niet aan de slag met beton en ijzer om wolkenkrabbers te bouwen, maar dat is wel de uitkomst. Niemand voorzag dat mede dankzij glas een wetenschappelijke revolutie ontketend zou worden; toch is precies dat gebeurd.
En de broers Hyatt, uitvinders van het eerste plastic, waren gewoon op zoek naar een alternatief materiaal om een tekort aan biljartballen én olifanten te voorkomen, dus maakten ze een biljartbal van celluloid in plaats van ivoor. Daar betalen walvissen en duizenden andere diersoorten wiens habitat dichtslibt met plastic nu de prijs voor.
‘Het systeem’ is een immens complexe realiteit waarin materialen, mensen, industrie en maatschappij innig met elkaar verweven zijn, en waar een continue wisselwerking gaande is.
Laten we één voorbeeld even uitdiepen. Neem plastic.
De wereld in een plastic lantaarn
Er zullen weinig mensen zijn die een plastic lantaarntje bij de Action kopen met de intentie het klimaat schade toe te brengen en globalisering in de hand te werken, maar als collectief doen we precies dat. De NPO-serie De prijsvechter brengt dit krachtig in beeld, aan de hand van zo’n roze lantaarn. Kosten: 1,50 euro.
Een wetenschapper kan daarover na veel denkwerk concluderen – en ik parafraseer hier een aantal artikelen – dat de ogenschijnlijk onschuldige aankoop van dit soort spullen een expressie van onze identiteit is geworden. Dat we zo’n aankoop nodig hebben om ons goed te voelen en ons te bevrijden van het gevoel een ontworteld, zinloos bestaan te leiden in de bureaucratische realiteit van de moderne samenleving waarin we gevangen zitten.
Phew… Nou, als wetenschappers zo goed kunnen analyseren wat er aan de hand is, dan weten ze vast ook hoe het wél moet.
Maar diezelfde wetenschapper koopt óók zo’n lantaarntje, want haar dochter viert een verjaardag en dat moet er wel feestelijk uitzien. De wetenschapper heeft haast en zit bovendien krap bij kas, want een vaste aanstelling op de universiteit zit er niet in. Dus stapt ze bij de koopjeswinkel binnen. Dat dat roze lantaarntje in China wordt gemaakt, onder slechte omstandigheden en ten koste van het milieu, is op dat moment even minder belangrijk. Het knagende schuldgevoel dat de wetenschapper ervaart aan de kassa kan ze overigens ook wetenschappelijk duiden: cognitieve dissonantie. C’est ça.
Er is geen ‘hét systeem’. Het gaat op zijn minst om vele systemen
En dan gaan we er nog van uit dat het hier iemand betreft die weet wat het productieproces van zo’n roze lantaarn en het systeem erachter allemaal behelst. De gemiddelde Action-shopper zal het waarschijnlijk heel anders ervaren. Getuige Ria in de documentaire: ‘Het is toch net een pretpark!’
Ria’s aankoop van één roze lantaarn doet niets, en die van de wetenschapper ook niet. Maar de aankoop van honderdduizenden roze lantaarntjes, dat is een ander verhaal.
Daardoor verdwijnen kapitaal, banen en expertise naar China, waar plasticproducerende fabrieken van beton, staal en glas staan. Bemand door werkers van wie er een op de twee gevoed kunnen worden dankzij kunstmest. Zij vullen stalen containers die met stookolie aangedreven stalen schepen plastic prullaria naar Europa varen, het liefst via de langzaam vrijgesmolten noordelijke route, want dat is efficiënter. Zodat we hier meer voor minder kunnen kopen. Globalisering noemen we dat.
En als die lantaarn uiteindelijk – onherroepelijk – wordt weggegooid, dan voeden we daarmee de cementindustrie, die plasticafval als brandstof gebruikt om te ‘minderen’ met fossiele energie. De ironie.
Er is geen systeem, maar een industriële ecologie
Het vervuilings- en verspillingsprobleem laat zich moeilijk reduceren tot individuele oorzakelijkheid, of eenduidige oorzaak-gevolgverklaringen. Worden er goedkope prullaria gekocht omdat men weinig geld te besteden heeft, of heeft men weinig te besteden omdat we met onze drang naar goedkoop de maakindustrie grotendeels Europa uit gewerkt hebben, inclusief bijbehorende banen?
Alleen al in het eenvoudige voorbeeld van een plastic lantaarn is het één grote wirwar. Er zijn lijntjes naar slechte contracten voor wetenschappers, korte- versus langetermijnoverwegingen, wereldwijde inkomensongelijkheid, handelsroutes, feedback loops, greenwashing en consumentengedrag. Aan welke knop moeten we precies draaien? En wat verandert er dan?
Er is geen ‘hét systeem’. Het gaat op zijn minst om vele systemen. En hoewel we onszelf graag als centrale regisseur zien, blijken we op de lange termijn helemaal niet zo veel controle te hebben. Oftewel: weg knoppen. Het is meer zoals touwtjetrekken op de kermis: vol goede moed, zelden met het gewenste resultaat.
Een veel betere analogie zou zijn om die verzameling systemen als een ecologie te zien. De complexe wisselwerking die je in de natuur ziet tussen organismen en omgeving, gebeurt ook op industrieel en maatschappelijk niveau.
Om dingen te veranderen is er dus veel meer nodig dan alleen stemmen op de politici die jouw ideeën het beste vertegenwoordigen. Dat is slechts één touwtje. Die ecologie omvat alles wat we doen, én is voor een groot deel historisch bepaald. Bovendien heeft onze generatie niet gekozen voor plastic; plastic is simpelweg een onderdeel van de wereld waarin we opgroeien. Padafhankelijkheid heet dat: keuzes uit het verleden kaderen de toekomst.
Materialen, met hun blijvende aanwezigheid, zijn uitzonderlijk goed in die afkadering (al moet je misschien even wennen aan de notie dat materialen ‘ergens goed in zijn’, alsof het bewuste en handelingsbekwame entiteiten zijn). Uiteindelijk leven we niet in ideeën of systemen, maar in huizen: van beton, staal en glas. Daarom is de geschiedenis van de mens niet los te zien van de geschiedenis van materialen.
Maar wellicht moeten we nog een stap verder gaan. Want als er zo veel verstrengeling is, dan lijkt het erop dat de tweedeling tussen mens en materiaal helemaal niet zo duidelijk is als we onszelf wijsmaken. Laten we in een volgend stuk dan verder gaan dan het idee dat de mens vormt en materialen worden gevormd.
Mens en materiaal maken elkaar.
We zijn één.
Meer lezen?
Ons materiaalgebruik is de crux van het klimaatprobleem Met materialen bouwen wij de wereld om ons heen. Dat is zó vanzelfsprekend dat we al die materialen – en hun vervuiling – bijna niet meer waarnemen. Laat staan dat we ons realiseren hoezeer we zijn gaan denken in materialen. Alles draait om efficiëntie. Kunnen we ontsnappen uit de vierkante wereld? Vroeger was de aarde plat, daarna dachten we dat-ie rond was, maar de laatste tijd is de wereld steeds vierkanter geworden. Van de blokken in je agenda tot de kubusrugzak van de flitsbezorger: het efficiënte containerdenken is ons leven gaan beheersen. De vraag is: hoe ontsnappen we eraan?Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!