De moderne tractor is eigenlijk een computer van een paar duizend kilo op dikke banden.
Bij de oogst brengt de tractorcomputer de opbrengst in kaart; het seizoen erop gebruikt hij die data om te bepalen waar de boer het beste kan mesten, zaaien en oogsten – en wat de optimale route is die hij op de tractor moet rijden. Eigenlijk, aldus fabrikant John Deere, zijn tractoren ‘mobile sensor suites that have computational capability’ – mobiele verzamelingen van sensors, met computerkracht.
Een fraai staaltje techniek – met een vervelend nadeel. John Deere ontwierp de software in de tractoren zo dat alleen geautoriseerde dealers reparaties konden uitvoeren. Wanneer iets kapotging, was je daardoor een stuk duurder uit. Want ook al had je het mankement zelf kunnen verhelpen, je moest je machine verslepen naar een dealer, je kon ’m dus tijdelijk niet gebruiken, en vervolgens moest je voor de reparatie nog betalen ook.
En dus gingen Amerikaanse boeren hacken. Ze kochten op besloten fora gekraakte John Deere-software uit Oekraïne en Polen, die eigenlijk bedoeld was voor geautoriseerde dealers, en repareerden hun machines vervolgens zelf – goedkoop maar illegaal. John Deere verbood het in zijn contracten, en hacken is in de Verenigde Staten vaak strafbaar.
Dat wisten de boeren ook wel. Dus lobbyden zij voor nieuwe regels, en startten ze tientallen rechtszaken, waarin de Amerikaanse overheid hun kant koos. Uiteindelijk maakte John Deere, in een poging strenge wetgeving te voorkomen, begin dit jaar een afspraak met de boeren: tegen betaling konden ze toegang krijgen tot reparatiehulpmiddelen.
Als fabrikanten het je onmogelijk maken je toestel te repareren
Het waren de eerste schermutselingen in de strijd voor wat the right to repair is gaan heten, een strijd die inmiddels ook Europa heeft bereikt.
Dit gaat over het recht, en misschien nog wel belangrijker, de mogelijkheid om apparatuur te repareren. Het recht, omdat het doel van die regels is om repareren juridisch toe te staan. De mogelijkheid, omdat repareren ook in de praktijk moet kunnen.
Het is een strijd die er vooral op is gericht om te voorkomen dat we spullen onnodig weggooien. Maar door die nadruk op duurzaamheid dreigt een andere belangrijke reden voor the right to repair vergeten te worden: autonomie, het idee dat je zelf kunt bepalen wat je met je apparaten doet. En dat is nogal belangrijk, want dit treft ons allemaal: niet alleen tractoren zijn steeds moeilijker te repareren – fabrikanten van allerlei producten werpen obstakels op om reparatie ingewikkeld te maken.
Neem telefoons.
Zelfs als het je lukt om in het apparaat te komen, kunnen fabrikanten het je moeilijk maken, door de benodigde onderdelen alleen te verstrekken aan geautoriseerde reparateurs
Om erachter te komen wat er mis is met je telefoon heb je soms diagnostisch gereedschap nodig, zoals kabels en software. Eerste probleem: Apple en Samsung maken die software alleen beschikbaar voor geautoriseerde dealers. Daardoor is veel informatie voor onafhankelijke reparateurs gewoonweg niet beschikbaar. Als je desondanks hebt uitgevonden wat er mis is, bijvoorbeeld omdat de telefoon een foutmelding geeft over een defect onderdeel, dan komt het volgende obstakel: het apparaat zelf.
De onderzoekers van de reparatiewebsite iFixit geven een mooi overzicht van hun pogingen de Microsoft Surface Duo uit elkaar te halen: ze worstelen zich door klodders lijm, worden geconfronteerd met obscure schroefjes, krijgen de batterijen nauwelijks los, en een cruciaal kabeltje overleeft het maar net. De telefoon kreeg van iFixit een reparatiescore van 2 op een schaal van 10, een dieptepunt.
En zelfs als het je lukt om in het apparaat te komen, dan kan de fabrikant het je moeilijk maken, bijvoorbeeld door de benodigde onderdelen alleen te verstrekken aan geautoriseerde reparateurs. Ook dat deed Apple, al heeft het inmiddels zijn beleid aangepast, zodat zelfs individuele consumenten nu reserveonderdelen kunnen kopen voor bepaalde producten.
Maar er zijn genoeg bedrijven die hiermee doorgaan: zo lopen er rechtszaken in de VS tegen Tesla omdat het bepaalde onderdelen alleen aan geautoriseerde distributeurs verstrekt.
De Europese Commissie grijpt in
Door al die obstakels gooien we veel apparaten onnodig weg. Het goede nieuws: de Europese Commissie neemt the right to repair serieus. Het afgelopen jaar heeft de Commissie een reeks aan voorstellen gedaan om repareren makkelijker te maken.
Zo moeten kopers beter worden geïnformeerd over de repareerbaarheid bij de verkoop van een product, onder meer door vermelding van een reparatiescore en informatie over de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Maar de Commissie gaat ook eisen stellen aan de repareerbaarheid zelf, via nieuwe Ecodesign-regels.
En een van de nieuwe Ecodesign-regels, in juni 2023 aangenomen, gaat over telefoons en tablets. Op grond daarvan moeten fabrikanten reserveonderdelen en reparatie-informatie beschikbaar maken voor professionele reparateurs, en moet het apparaat makkelijk uit elkaar kunnen worden gehaald.
Klinkt goed. Maar er is een ander groot (en erg sneaky) ingebouwd obstakel dat het recht op reparatie in de weg zit.
Zonder de juiste code is je recht op reparatie weinig waard
Steeds vaker geven fabrikanten namelijk ieder belangrijk onderdeel van een apparaat – zoals de camera, het beeldscherm en de batterij – een unieke code. Het apparaat registreert vervolgens die specifieke codes, en kan zo detecteren of een onderdeel vervangen wordt.
Het probleem is: als het besturingssysteem van je telefoon een nieuwe code detecteert, kan het weigeren te werken, functies uitzetten of een waarschuwing geven. Zélfs als het onderdeel is vervangen door een identiek onderdeel uit een ander apparaat. Zo kregen iPhone 13-eigenaren die hun beeldscherm vervingen met een identiek beeldscherm van een andere iPhone 13 de foutmelding: ‘Face ID is Not Available’. En als je in 2019 een iPhone-batterij verving door een identieke batterij, kreeg je als melding: ‘Unable to verify this iPhone has a genuine Apple battery’.
Dat koppelen van onderdelen aan een apparaat, in jargon: parts pairing of serialisation, gebeurt steeds vaker. In dit grafiekje zie je dat in de loop der jaren steeds meer onderdelen van de iPhone digitaal gekoppeld zijn aan de telefoon, en dat sommige niet kunnen worden vervangen, terwijl andere alleen kunnen worden vervangen nadat de onderdelen ook softwarematig zijn geïnstalleerd:
Niet alleen Apple doet dat: ook de Samsung A52-telefoon, spelcomputers zoals de Xbox en de PlayStation, en zelfs bepaalde kettingzagen hebben digitaal gekoppelde onderdelen.
De reparatiewet richt zich op duurzaamheid maar niet op autonomie
Nu is het initiatief van Europa over het recht op reparatie lang niet gek. Maar het probleem is: in de nieuwe regels wordt dat digitaal koppelen van componenten aan een apparaat niet verboden.
In plaats daarvan zouden reparateurs, ook als ze onafhankelijk zijn, de mogelijkheid krijgen om nieuwe, vervangende onderdelen te autoriseren bij het besturingssysteem, terwijl de fabrikant kan eisen dat hij daarvan op de hoogte wordt gesteld. Op die manier kunnen bedrijven als Apple je bijvoorbeeld waarschuwen als er een probleem is met het vervangende onderdeel, maar het betekent ook dat ze precies kunnen weten wat er gebeurt met hun apparaten, zelfs nadat ze verkocht zijn.
Dat de Europese Commissie deze praktijk toch niet verbiedt, heeft alles te maken met de oorsprong van de regels. Ze zijn immers bedoeld om te voorkomen dat apparaten onnodig worden weggegooid. Maar zoals ik schreef is the right to repair niet alleen belangrijk vanwege het milieu – het gaat ook over de vrijheid om volledig te beschikken over je eigen apparaten. En die vrijheid staat door digitalisering onder druk.
Fabrikanten kunnen via software namelijk vergaande controle over hun producten uitoefenen na de verkoop. Dat is soms handig, begrijp me niet verkeerd: zo kan een fabrikant de veiligheid van het product controleren, gemakkelijk nieuwe functies toevoegen en op afstand uitvinden wat er mis is.
Maar met die controle kan een fabrikant onze vrijheid ook op allerlei manieren beperken. Software kan bepalen hoe, en zelfs óf je een product kunt gebruiken: een auto kan met een ‘kill switch’ op afstand worden uitgezet, bijvoorbeeld omdat de lening niet op tijd is betaald.
Software bepaalt met welke producten we het mogen gebruiken – printers van HP blokkeren bijvoorbeeld goedkope inktcartridges van concurrenten. En software bepaalt soms welke informatie op je apparaten te zien is – toen de boeken van Roald Dahl werden herschreven om ze minder aanstootgevend te maken, werden de oude versies op e-readers automatisch vervangen door de herschreven versies.
Van wie zíjn deze apparaten nu eigenlijk?
Het zijn eigenlijk allemaal varianten op een ontwikkeling die de Amerikaanse hoogleraar Lawrence Lessig eind jaren negentig al signaleerde: hij waarschuwde dat computercode, meer nog dan wetten van het parlement, onze vrijheden in het digitale domein zal bepalen – code as law noemde hij dat.
Lessig had gelijk. Dit soort code zit steeds vaker in de apparaten waarmee we ons dagelijks omringen, zoals ijskasten, magnetrons, auto’s en zelfs fietsen. Als de politiek die code niet reguleert, ontstaat het risico dat regels die via de juridische voordeur worden geïntroduceerd via de digitale achterdeur door bedrijven ongedaan worden gemaakt.
Anders gezegd: als je alleen eist dat de fysieke schroefjes van een telefoon makkelijk te openen zijn, maar je ondertussen de digitale schroefjes vergeet, dan is de telefoon nog steeds niet te repareren.
Hoe moet het dan wel? Een sleutel zit wat mij betreft in het traditionele begrip van eigendom. Als je iets koopt, ga je ervan uit dat je het kunt repareren – zonder obstakels, zonder dat je bedrijven hierover hoeft te informeren, en al helemaal zonder dat je toestemming moet vragen. Het zou verboden moeten worden om via software die rechten te beperken.
Met dat traditionele begrip van eigendom in mijn achterhoofd ga ik de komende maanden bij De Correspondent verkennen wat deze ontwikkelingen betekenen voor onze vrijheid, en wat we daaraan kunnen doen.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!
Je bent niet ingelogd. Log in om andere verhalen te lezen, verhalen op te slaan, bijdragen te lezen en plaatsen, correspondenten te volgen en meer.