Spring naar inhoud
Beeld

Als je de eerste uit de familie bent die gaat studeren

Ongeveer een op de drie Nederlandse studenten is ‘eerstegeneratiestudent’. Deze studenten ervaren tijdens hun studietijd meer obstakels dan hun studiegenoten. Met vijf van hen ging ik – zelf eerstegeneratiestudent – in gesprek over hun ervaringen. Hoe is het op het hbo of wo, als eerste uit de familie?

Ismaïl Sarti

Ismaïl Sarti, 21 jaar. Vierdejaars Wiskunde en Natuurkunde aan de Universiteit Utrecht. Moeder: ongeschoold, taalcursussen gevolgd, schoonmaker. Vader: vwo niet afgemaakt, verkoopt keukens en badkamers.

‘Ik werk nu aan mijn scriptie. Al vanaf het eerste jaar was ik gestrest over hoe ik dat aan zou pakken. In de eerste en tweede van het gymnasium kon ik wel nog wat vragen stellen aan mijn vader, maar al gauw ging het zijn pet te boven; hij kwam op zijn negende naar Nederland en heeft 6-vwo niet afgemaakt. Mijn moeder trouwde als 17-jarige met mijn vader, en heeft geen opleiding gevolgd.

Op de universiteit vroeg ik dus maar aan studiegenoten of ze hun broer of oom een vraag van mij wilden stellen. En ik werd actief binnen de universiteit. 

Ik solliciteerde naar een plek binnen de faculteitsraad en de universiteitsraad. Zo kreeg ik medezeggenschap. Ik wilde op die manier de universiteit leren begrijpen en zo mijn weg vinden. Dat zou mijn advies zijn aan eerstegeneratiestudenten: maak je eigen routekaart, en je zult zien dat het allemaal niet zo eng en moeilijk is. Professoren, universiteitsmedewerkers en medestudenten zijn heus geen larger-than-life characters, maar even normaal als jij.’

Esmée Bennink

Esmée Bennink, 19 jaar. Eerstejaars Sociologie aan de Radboud Universiteit. Moeder: mbo, kraamverzorgster. Vader: mbo, was automonteur, bouwt nu chipmachines.

‘Ik ben pas een weekje student en best wel zenuwachtig omdat ik niet weet wat er allemaal op me af gaat komen. Mijn ouders kunnen me niets vertellen over studeren en het studentenleven. Ik heb ze ongeveer twintig keer uit moeten leggen dat de introductieweek niets te maken heeft met ontgroeningen.

Ze zijn erg slim, maar ze hebben geen hbo of universiteit gedaan. Mijn huurcontract loopt bijna af, en gelukkig helpen ze me met mailen naar de makelaar om te vragen of het contract iets verlengd kan worden. Maar sinds de bovenbouw van het vwo kunnen ze me niet meer helpen met leren.

Tijdens die introductieweek had ik een etentje met een paar ouderejaars. Een van hen zei dat hij eerstegeneratiestudent is – net als ik. Aan tafel zat ook een ander meisje dat net begonnen is. Haar ouders zijn advocaat, en ze vond wat wij vertelden heel interessant en bijzonder. Mij verbaasde het juist dat zij er al die tijd gewoon van uit was gegaan dat ze – net als haar ouders – hoger onderwijs zou volgen.

Mijn ouders zijn trots op me. Dat spreken ze keer op keer uit. En ze steunen me op hun manier, bijvoorbeeld door me markeerstiften of eten dat ik lekker vind mee te geven. En ook mijn ooms zeggen trots: “Mijn nichtje studeert.”’

Angela de Freitas Carvalho

Angela de Freitas Carvalho, 22 jaar. Eerst: hbo Crossmediale Communicatie. Nu: derdejaars Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Moeder: mbo, audicien. Vader: studie in Brazilië niet afgemaakt.

‘Het eerste halfjaar van allebei mijn studies dacht ik: wat doe ik hier, tussen mensen die veel slimmer zijn dan ik, die welgesteldere vragen stellen en hun mening durven te geven? Toen ik deelnam aan activiteiten die speciaal voor eerstegeneratiestudenten werden georganiseerd, zag ik pas in dat het voor ons typisch is om jezelf te onderschatten – hoe goed en mooi je cijfers en essays ook zijn.

De afgelopen twee jaar ben ik gegroeid. Ik sta sterker in mijn schoenen en begrijp dat ik mezelf alleen maar in de weg zit door me zo te onderschatten. Eerstegeneratiestudent zijn is ook een voordeel, vooral binnen mijn vakgebied. Ik kijk met een andere blik dan mijn peers; ik probeer de kracht van minderheidsgroepen te zien. In nieuwsberichten en in de wetenschappelijke teksten uit wat wij tijdens colleges witte-mannen-met-snorren-boeken noemen, worden die groepen vaak als zielig en weerloos omschreven. Ik wil niet alleen beschouwen, maar ook oplossingen vinden. Meer actie.

Wat mij heeft geholpen is dat ik tijdens die bijeenkomsten in contact kwam met andere eerstegeneratiestudenten. Maar ik zoek ook studenten op die dat niet zijn, want ik kan veel van hen leren. En zij kunnen miljoen dingen van mij leren. Van ons.’

Fatih Kılıç

Fatih Kılıç, 30 jaar. Afgestudeerd in 2022, masters Toegepaste Ethiek en Filosofie aan King’s College London en Theoretische Filosofie aan KU Leuven. Tot voor kort docent aan een universiteit. Moeder: basisschool niet afgerond, was huisvrouw. Vader: basisschool, ondernemer in de distributie van make-up. 

‘Toen ik aan Leiden University College studeerde, zat ik tussen studenten met rijke, in de samenleving goed geplaatste ouders. Het viel me op dat die medestudenten een concreet toekomstbeeld hadden: later bij een ambassade in Congo werken of studeren in Oxford, bijvoorbeeld. Dat had ik niet.

Maar ik deed tijdens de lessen niet onder voor de anderen. Mijn logica: medestudenten claimen dat ze allerlei fancy topposities kunnen krijgen en naar fancy universiteiten kunnen. Dus waarom zouden die dingen voor mij niet mogelijk zijn? 

In mijn omgeving had ik niemand die ik als voorbeeld zag. Vroeger wilde ik journalist worden. Familieleden zeiden dat ik dat als Turk niet zou kunnen en niet aangenomen zou worden bij een Nederlandse krant. 

Maar wat mogelijk is, staat niet vast. Het beeld van wat je kunt, en kunt bereiken, is niet alleen persoonlijk; het wordt ook gevormd door de mensen om je heen. Als eerste uit de familie gaf ik studeren en de universiteit een gezicht. Het is iets concreets geworden voor veel neven, nichten en anderen in mijn omgeving. Mijn achterneefje denkt nu niet alleen: die neef van mij is slim. Hij zegt nu dat hij zelf óók wil studeren. Dat jij gaat studeren kan dus een trickle-down effect hebben. Als eerstegeneratiestudent moet je daarom trots zijn op jezelf. 

Ik vond het ook belangrijk dat mijn moeder kon zeggen dat haar zoon studeert aan de universiteit – en dat zij daaraan heeft bijgedragen. Ze wist niet echt wat ik aan het studeren was, maar ze was heel blij als ik blij was omdat ik mijn examen goed had gemaakt. 

Bij mijn afstuderen omhelsde mijn moeder me. Onbewust legde ik mijn hoedje op haar hoofd. Voor haar was dat het symbool dat ik het afstuderen niet alleen heb gedaan, maar met haar hulp. Dat was voor mij heel belangrijk: dat mijn moeder – ze is zes maanden geleden overleden – zich onderdeel voelde van mijn afstuderen.’

Yağmur Karaaslan

Yağmur Karaaslan, 34 jaar. Afgestudeerd in 2016, master Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Nu projectmedewerker bij een non-profitorganisatie die zich inzet tegen kansenongelijkheid. Vader: basisschool in Turkije, werkte in Nederland in een glasfabriek. Moeder: huishoudschool, werkte in een meubelfabriek.

‘Als ik aan mijn studententijd terugdenk, zie ik me lopen door de gangen. In m’n eentje, met een minderwaardigheidscomplex. Ik voelde me heel alleen. Aan mijn ouders, hele lieve mensen, had ik wel honderd keer verteld wat ik studeerde. Toch begrepen ze het niet. Ik vertelde aan de eettafel alleen dat ik een college had gehad, of een tentamen. Dus niet de details. En ik had geen studiekliekje; aan mijn hele studententijd heb ik twee vrienden overgehouden. 

Terwijl andere studenten aan het bonden waren, was ik aan het studeren, fikste ik de shit van mijn ouders, las ik de brieven die zij ontvingen of ging ik mee naar afspraken. Ik werkte drie dagen per week om mijn collegegeld te kunnen betalen. Toen ik bij een mentor aanklopte en vertelde dat ik veel stress had en vroeg of ze mee wilde denken, antwoordde ze dat ik dan maar moest stoppen met de studie. 

Wat mijn ouders me leerden was dat onderwijs mijn leven zou veranderen, en dat ik dan niet zou eindigen zoals zij. Dat werd mijn houvast en het maakte dat ik mijn masterdiploma wilde halen. Ik kan mijn ouders niets kwalijk nemen. Ze komen uit een heel andere omgeving.

Nu appen de kinderen van mijn twee tantes mij. Met: “Abla (zus, in het Turks), ik ben gestopt met mbo want IT vond ik niet leuk. Maar ik moet wel iets doen, hè?” En een nichtje, dat ook een stapelaar is (begon op het mavo en zit nu in het laatste jaar van vwo), wil rechten studeren en vraagt dan hoe dat werkt. Ik vind het fijn dat de nieuwe generatie haar ei kwijt kan bij mij en dat ik haar vragen kan beantwoorden. Tegelijkertijd vind ik het verdrietig dat ik zelf echt, echt, echt niet zo iemand had.’