Marlies vindt het geen probleem als je rookt, zegt ze, maar voor de zekerheid heb je je laatste sigaret op de veerpont opgerookt. Nicotinekauwgom is niet te vreten dus vreet je het hele weekend zuurtjes. Je haalt een zuurtje uit je binnenzak, stopt hem in je mond en duwt de deur van het vakantiehuisje open.

Het eerste wat je opvalt is hoe stil het is. Je hangt je jas op aan de kapstok – tussen de Gaastra-jas van Marlies en de windjacks van de jongens. De lampen staan aan. In het hele huis. Dat zag je al toen je aan kwam rijden. Het is laat, het is donker. Je had hier eerder moeten zijn. Vergaderingen die uitliepen, file bij Amsterdam.  

Het laatste berichtje dat Marlies heeft gestuurd was gisteren, nadat zij en de kinderen deze kant op waren gekomen. Je leest het nog eens - ‘Hou van je, boelie’ -  en je zet uit automatisme je telefoon uit. Zoals ieder jaar. Het hele jaar staat dat rotapparaat aan, iedere vijf minuten bewegen je vingers over het scherm van dat ding om Twitter en Facebook te checken – je weet ook niet waarom, eigenlijk word je er alleen maar boos van – maar ieder jaar is er één weekend waarin het apparaat uit staat. Cadeautje voor Marlies. En voor jezelf.

De huiskamer is leeg. De nog volle fles whisky die half uit je tas steekt zet je op tafel. Je roept ‘hallo?’ en niemand antwoordt. 

 
Beeld: Ivo van Aart

Er staan drie dampende mokken thee op de koffietafel, voor de afgetrapte bank. De schoenen van de jongens in de hoek onder het raam, waar ze elk jaar staan. Je roept nog eens. Niets. Elk jaar in oktober: een weekend weg naar het eiland waar jullie elkaar ontmoetten. Catan spelen met de kinderen. Met een boek op de bank. Geen Twitter, geen GeenStijl, geen NuJij.nl. Geen schreeuwende menigtes: rust. 

Het begint te regenen. Er is storm voorspeld. 

Boven fluit iemand. 

Je roept opnieuw ‘hoeihooi’: geen reactie. Het is niets, het is een spelletje, het is een grapje van de jongens. Ze hebben zich verstopt. Ze zijn boven.

Het fluiten is vals. 

Vorige week heeft iemand in Limburg de ogen van een jongen van twintig uitgestoken. Hij had ook een account op het fok-forum, schreef iemand. Dat is toeval. Dat heeft niets met jou te maken.

Je overweegt een mes uit de keukenla te pakken voor je de trap op loopt, maar je laat je niet kennen, er is niets aan de hand en dat was in Limburg. Bovendien zijn de messen hier hartstikke bot. Ha watje, dat je er bent. Het zijn leuke mensen, eilanders, maar niemand op het eiland kan een beetje fatsoenlijk messen slijpen. 

Het zijn helemaal geen leuke mensen. Het zijn weirdos met baarden en kabeltruien.

 
Beeld: Ivo van Aart

Het gefluit stopt. Het is stil. Los van de regen en je eigen zware ademhaling. Je stopt nog een zuurtje in je mond, laat het smelten op je tong. Twee weken terug is er een man van eind veertig in het Amsterdam-Rijnkanaal gevonden. Z’n tong was eruit gesneden. 

‘Jongens, leuk spelletje hoor. Jongens?’

De trap op dan maar. Het is niet dat je bang bent, maar een beetje op je hoede is nooit mis, toch? Je handen trillen, de treden kraken. Een knal. 

Onweer. Niets aan de hand.

In het halletje boven heeft iemand met rode verf – of.. nee. Rode verf. Het moet wel rode verf zijn – ‘LOL’ op de muur geschreven. Iemand haalt een grap met je uit. Het is zoals in films. Dit gebeurt niet echt.

De verf is nog nat.

Je dwingt jezelf rustig te blijven ademen. Je angst maakt nu plaats voor iets anders. Frustratie? Irritatie?

Het voelt spottend. Dat de kinderen jou dit aan doen. In overleg met Marlies. Zul je zien. Ze vormen een blok, ze spannen samen om de spot met jou te drijven. Het voelt een beetje – een beetje als de basisschool. Daar ben je inmiddels wel overheen – je hebt Rik een hand gegeven op de reünie, er samen smakelijk om gelachen – maar het gevoel is grotendeels hetzelfde gebleven. Je hebt je kwetsbaar getoond en nu word je daar voor gestraft. Oké. Oké. Kom maar op. Jij laat je niet kennen.

Je graait in je binnenzak terwijl je de slaapkamer binnenloopt en haalt er een hand zuurtjes uit. Een knuppel? Een stuk hout? Wat het ook was: je bent knock-out voor je zuurtjes de grond raken.

 
Beeld: Ivo van Aart

Het onweert en je handen zitten met een zwart, plastic tie-wrapje bij elkaar gebonden aan de radiatorbuis van de slaapkamer. Je bent misselijk, je hebt hoofdpijn. Je geeft over. Rustig blijven, analyseren: hoe ben je in deze positie gekomen? Jij hebt geen vijanden. Dit moet het werk zijn van een gek. Een eilander die eindelijk geknapt is. Een ontsnapte TBS-er. De radiator staat aan, op je arm begint een nare brandwond te ontstaan. Waar is Marlies? Waar zijn de kinderen?

Voetstappen. Gekuch.

Wat er ook gebeurt: kalm blijven nu. Denk aan wat ze op de training zeiden: je moet je niet laten kennen. Je moet je niet laten kennen. Denk aan Marlies, aan het laatste sms’je dat ze je stuurde.

Ze draagt afgetrapte sneakers en het eerste dat je denkt als ze binnen komt gelopen is dat ze dikker lijkt dan op haar twitter-avatar. Ze lacht niet. Dat maakt het niet beter. De frons op haar voorhoofd accentueert haar dikke neus. Ze draagt een blauw broekpak, met rood-paarse vlekken erop.

De vrouw heeft grote rode krullen, een bol gezicht dus en draagt geen make-up. Ze is columnist. Niet een echte, niet in de krant, maar op de website van de krant. De eerste keer dat je een stuk van haar las dacht je dat het een soort grap was, een superoverdreven parodie op de uitgekauwde argumenten van de linkse kerk. Maar ze meende het. Zo’n kenau met een politiek correcte mening. 

Ze loopt de kamer in en gaat op haar hurken voor je zitten. Ze heeft een vierkante kaak en haar wenkbrauwen lopen in elkaar over en ze spuugt in je gezicht. De dikke, gelige klodder druipt langs jouw wenkbrauw, via je neus en je mondhoek van je kin af. Een beetje spuug blijft in je wimper hangen.

Jij reageert niet. De wind buiten het huisje verandert van richting en de regen slaat door het openstaande raam naar binnen. De columnist loopt de kamer weer uit. Het is bizar om een vrouw uit de krant, een vrouw die ooit bij De Wereld Draait Door aan tafel heeft gezeten, nu in de slaapkamer van je vakantiehuisje te zien.

Als je van je handen, het tie-wrapje strak om je duimen gebonden, de vingers spreidt brandt de verwarming het minst.

Als ze terugkomt heeft ze een vrolijk gekleurde weekendtas bij zich. Ze haalt er een mobiele telefoon en een heggenschaar uit. 

De mobiele telefoon legt ze in je schoot. Op het scherm jouw timeline. 

‘Ik wil dat je jouw tweets voorleest.’ 

Je lacht en zij slaat je met het handvat van de heggenschaar in het gezicht.

 
Beeld: Ivo van Aart

‘Kom op, @Romperkop.’

LOL. Ze noemde je @Romperkop. Ze zei letterlijk ‘at Romperkop’. 

Helemaal buiten proportie, deze reactie. Je flamet iemand een keer op twitter. Je reageert eens wat fel onder een stuk. Een doodsbedreiging is een stijlmiddel. Dat zo iemand dat niet snapt. Ze laat zich kennen. Zo correct is politiek correct dus werkelijk.

Ze wil natuurlijk dat je nu spijt hebt. Dat je smeekt. HA. Moraalridder. Gütmensch. Je schraapt je keel, licht theatraal:

‘@VivienneDeGraaf LOL wel weer duidelijk dat grachtengordel niets snapt van wat er WERKELIJK speelt.’

De columnist grijpt met haar vrije hand de ringvinger van jouw rechterhand vast en knipt in één soepele beweging de vinger eraf.

‘Godvertyfus!’

Het doet pijn. 

Bloed loopt van je handpalm af. De pijn brandt en steekt. Je vinger valt tussen de spijlen van de radiator. Je voelt het niet alleen in je hand, maar ook in je buik, een scherpe pijnsteek en je kan niet naar je hand kijken. Je probeert je in te houden, je niet te laten kennen, maar je vloekt nog een keer. Voor het eerst glimlacht de columnist. 

‘Voor elke tweet die je voorleest knip ik één van je vingers af.’

Ze kijkt je aan. 

‘Waarom?’

‘Is dat echt een vraag waar jij je nu zorgen over moet maken?’

Omdat jij niet reageert, maakt ze aanstalten om je nog een keer met de schaar in het gezicht te slaan. 

‘Ik lees al. Ik lees al.’

Ze volgt jouw blik naar de telefoon.

‘Nou?’

‘Het scherm is uitgevallen.’

Ze knikt, buigt zich over jou heen. Je ruikt haar parfum, hetzelfde parfum als een ex van je ooit had. Diamond? Iets met diamond. Ze drukt op het knopje aan de bovenkant van het apparaat en jouw tweets komen weer in beeld.

Je probeert je op iets anders te focussen dan de pijn in je rechterhand.

‘@VivienneDeGraaf ik hoop dat je binnenkort onder een veewagen terecht koAAAarghh’

Wijsvinger. Je hand voelt zoals je mond voelde toen je tanden wisselde. Er is opeens ruimte bij gekomen waar het niet hoort. Je glimlacht weer. De pijn is bijna ondraaglijk.

‘@VivienneDeGraaf jij zou eens goed genomen moeten worden door een Turks voetbalteam – toe, doe niet. Niet doen. Nee. Alles wat je wilt.’

Als de druipende heggenschaar in de buurt van je handen komt, bal je beide handen instinctief tot een vuist. Hierdoor duw je al je vingers tegen de gloeihete radiator, maar dat neem je dan maar voor lief. 

Ze pakt met haar hand jouw hand vast, nu rood door het bloed en priemt een overgebleven middelvinger uit je gebalde vuist vandaan. Haar handen zijn koud en zacht. De handen van Marlies. Marlies.

De pijn wordt niet erger dit keer. Het voelt ook niet alsof dat kan. Je geeft nog een keer over, half in de weekendtas. 

 
Beeld: Ivo van Aart

Je ziet de volgende tweet: @VivienneDeGraaf ik scheur je uit elkaar en snijd dan je keel door, kijk maar uit hier kom ik hoer

Fuck, nu begin je te huilen. Niet van de tweet of van de situatie, niet omdat je spijt hebt of Marlies mist. Het is gewoon pijn. Het doet gewoon heel veel pijn. Hou van je, boelie. Alsof haar stem hier is. Hou van je, boelie. 

Als de columnist je tranen ziet laat ze de heggenschaar vallen, beweegt haar zachte handen langzaam naar je hoofd. Ze aait je over je hoofd. Alles doet pijn, maar ze lijkt te zeggen: nu is het goed. Je weet niet waarom, maar je legt je hoofd tegen haar borst.

Dan brengt ze haar mond naar je oor en fluistert: ‘Nog maar zes tweets te gaan.’

Ze aait je nog steeds zachtjes over je hoofd.

‘En dan beginnen we aan je GeenStijl-reacties.’