Op 2 augustus 2011 zat een twaalftal mensen in een cirkel in het Bowling Green Park in New York. Die dag vormde het hoogtepunt van een van de meest verbijsterende episodes in de recente Amerikaanse geschiedenis.

De weken en maanden die eraan voorafgingen hadden Democraten en Republikeinen het maar niet eens kunnen worden over de verhoging van het Amerikaanse schuldenplafond. Klinkt bekend. De Democraten wilden dat de overheid meer zou lenen op de internationale geldmarkt, de Republikeinen wilden hier enkel mee instemmen indien Obama tevens drastisch bespaarde op de overheidsuitgaven voor de meest zorgbehoevenden. 

De Republikeinen, opgezweept door de Tea Party, hielden de poot stijf: eerst snoeien, dan pas ons fiat. De Democraten, die minimale belastingen voor de allerrijksten rechtvaardiger vonden dan draconische besparingen voor de allerarmsten, wilden niet buigen voor die Republikeinse chantage. Bovendien: was die Amerikaanse schuldenlast juist niet opgelopen door het onzinnige Irak-avontuur waar de Republikeinen het land in hadden gestort?

Het debat zat muurvast en de dag naderde waarop de Amerikaanse overheid niet langer facturen en salarissen zou kunnen betalen: 2 augustus 2011, zo was berekend.

Partijbelangen

Het leek op een surplace in de wielersport, het nagenoeg stilstaand balanceren van de koplopers vlak voor de finish. Als geen van beiden iets ondernam, zouden ze weldra ingehaald worden door het peloton. Een grote economische recessie zou de Verenigde Staten overspoelen. Er dreigde zelfs een mondiale crisis, want als de staatskas van de grootste economie van de wereld leeg raakt, wordt de hele wereld meegesleurd.

Het kwam zelfs zover dat het technocratische China aan het democratische Amerika vroeg om het toch niet al te bont te maken: partijbelangen, allemaal goed en wel, maar er was ook zoiets als staatsmanschap. Uiteindelijk bonden de Democraten in en behaalden de Republikeinen de overwinning. Het leek wel of de campagne voor de presidentsverkiezingen van 2012 al in volle gang was. 

Het twaalftal in Bowling Green Park had het helemaal gehad met die gang van zaken. Het krankzinnige getouwtrek tussen twee partijen had op een haar na de hele wereldeconomie in een crisis gestort. Was het Congres nog wel de omgeving waar volksvertegenwoordigers het algemeen belang dienden? Of waren het Huis van Afgevaardigden en de Senaat eerder een speeltuin voor de kinderachtige spelletjes van steeds roekelozer speculerende partijen?

Een van de aanwezigen was een Griekse kunstenares die in New York woonde. Ze stelde voor om niet zomaar te protesteren, maar een methode te gebruiken die ze in Athene had gezien: die van een ‘algemene vergadering’ in de openbare ruimte, waarbij willekeurige passanten zich konden aansluiten en het woord krijgen. Bij zo’n general assembly passeerden standpunten voor en tegen de revue en ging de hele groep op zoek naar consensus. Die ervaring van egalitaire, directe democratie, als alternatief voor het gekrakeel van de representatieve democratie, werkte bijzonder aanstekelijk. De bijeenkomst in Bowling Green zou de weken en maanden daarna steeds groter worden. 

Occupy Wall Street was geboren.

Occupy ging meer over democratie dan economie

De verwijzing naar Wall Street en de slogan ‘We are the 99% ‘doen nu vermoeden dat de beweging enkel over economie ging, terwijl in werkelijkheid grote onvrede met de representatieve democratie aan de basis lag van het protest. Een van de deelnemers verwoordde het als volgt:

‘In het Congres is er de bewering dat het eendrachtige doel is het Amerikaanse volk te dienen, maar in feite gaat het om een machtsstrijd tussen politieke partijen. Onze gekozen volksvertegenwoordigers […] representeren enkel het perspectief van de mensen die in hun geliefde politieke partij zitten en van de welgestelde elite die hun campagnekoffers vullen – in omgekeerde volgorde natuurlijk. Dit brengt ons bij de belangrijkste aanklacht van de 99%. Our ‘representatives aren’t representing us.’

Het allereerste beginsel ging niet over casinokapitalisme, globalisering, bonussencultuur of bankencrisis, maar over democratie

De Occupiers die in het najaar van 2011 wekenlang in het Zuccotti Park bivakkeerden, lieten zich inspireren door de betogers op het Tahrirplein in Caïro en de Puerta del Sol in Madrid. Tweemaal daags vond de general assembly plaats. Het was een soort parlement buiten het parlement, een politiek forum zonder politieke partijen, waar burgers vrijuit voorstellen konden lanceren en bespreken, zonder de omweg van gekozen volksvertegenwoordigers.

De general assembly was het hart van de beweging en ontwikkelde al heel snel een eigen arsenaal aan rituelen. Het opvallendste daarvan was de people’s mic of de volksmegafoon: omdat audioversterking niet mocht, ging alles er akoestisch aan toe, zonder technische hulpmiddelen, zelfs bij bijeenkomsten met vele honderden deelnemers. Iemand sprak, de omstanders herhaalden zijn zin, de omstanders van de omstanders deden dat ook, totdat de boodschap in verschillende golven de achterste gelederen had bereikt. Om instemming of afkeuring te laten blijken of om verduidelijking te vragen werkte men met een reeks handgebaren. De vergaderingen kenden geen voorzitter, geen fractieleiders, geen woordvoerders, hooguit enkele gespreksleiders die het proces in goede banen moesten leiden. Horizontaliteit was het devies.

Op die manier ontstond op 23 september de het eerste officiële document van de beweging. Het allereerste beginsel ging niet over casinokapitalisme, globalisering, bonussencultuur of bankencrisis, maar over democratie. Als antwoord op hun gevoel van political disenfranchisement prijkte boven aan de lijst: ‘engaging in direct and transparent participatory democracy’.

Wereldwijd verlangen naar een andere democratie 

Ook elders in de westerse wereld gingen mensen de straat op voor een betere democratie. In Spanje groeiden de Indignados uit tot een beweging van formaat die ¡Democracía Real Ya! (echte democratie nu) als slogan hanteerde. Op het Syntagma-plein in Athene scandeerden tienduizenden Grieken voor de poorten van het parlement leuzen voor een ware democratie. De Beurs van Berlage in Amsterdam, de London Stock Exchange en de Europese Centrale Bank in Frankfurt kregen kampeerders voor de deur. In Duitsland had je de Wutbürger, de woedende burgers die protesteerden tegen het nieuwe station van Stuttgart, de nachtvluchten boven Frankfurt, de derde landingsbaan in München, de nucleaire transporten per spoor. ‘Wutbürger’ werd in Duitsland verkozen tot woord van het jaar 2010. In België stond ik mede aan de wieg van de G1000, een initiatief voor meer burgerinspraak bij politieke besluitvorming. In cyberspace zag je de opkomst van Anonymous en de Piraten. 

Time Magazine riep in december 2011 de protesteerder uit tot persoonlijkheid van het jaar. De London School of Economics wijdde kort daarna een omvangrijke, internationale studie aan de plotselinge opkomst van al die in Europa. De resultaten ervan zijn van groot belang: 

‘De belangrijkste bevinding die uit ons project naar voren komt, is dat wat al die verschillende protesten, acties, campagnes en initiatieven gemeen hebben diepgaande frustratie is over de formele politiek zoals die nu wordt beoefend. De woorden ‘angry’, ‘verontwaardigd’ of ‘ontgoocheld’ zijn een uitdrukking van die frustratie. […] De Duitse samenleving is veel minder geraakt door de bezuinigingsmaatregelen dan andere Europese samenlevingen. […] Toch is er net zoals in andere Europese landen een opvallend publiek vertoon van ondergrondse politiek. Dit komt doordat de huidige protesten niet louter over bezuinigingen gaan, maar over politiek.’

Voor veel van die protesten is de diagnose duidelijk: het Democratisch Vermoeidheidssyndroom is te wijten aan de huidige representatieve democratie met haar vermolmde structuren en rituelen.

Met de technocraten zijn ze het erover eens dat de huidige democratie zwaar in gebreke blijft, maar ze willen haar niet vervangen (zoals de technocraten voorstellen), maar verbeteren. Hoe dat moet? Zeker niet door nieuw volk in het parlement te injecteren (zoals de populisten suggereerden). Een bloedtransfusie in een doodziek lichaam belooft geen genezing, vinden ze. Bovendien hebben ze het niet zo op de cultus van de leidersfiguur bij populisten: dat is hun veel te verticaal, en komt toch weer neer op een vorm van delegatie. Maar wat dan wel? De efficiëntie van de technocraten kan hun al evenzeer gestolen worden. Hun eigen curieuze, omslachtige manier van vergaderen bewijst dat ze legitimiteit stukken belangrijker achten dan snel resultaat. 

Heftig antiparlementarisme 

Wat opvalt wanneer je Occupy Wall Street en de Indignados nader bestudeert is het heftige antiparlementarisme van de beweging. Our representatives aren’t representing us, zeiden ze in New York. In Madrid verwoordde iemand het als volgt:

‘In Spanje luistert het grootste deel van de politieke klasse niet eens naar ons. Politici zouden onze stem moeten horen en langs directe weg politieke participatie van de burgers mogelijk moeten maken zodat de samenleving als geheel er wel bij vaart, in plaats van dat ze op onze kosten rijk en welvarend worden en alleen oog hebben voor de dictatuur van grote economische machten.’

Occupiers en Indignados verlangen naar adjectieven: nieuwe democratie, deep democracy, horizontale, directe, participatieve, consensus-driven democratie, kortom, true democracy. Parlementen en partijen hebben in hun ogen volledig afgedaan. Tegenover het conflict stellen ze consensus, tegenover stemmen overleggen, tegenover theatraal ruziën respectvol luisteren. Ze weigeren leiders, ze hebben geen concrete eisen, ze wantrouwen de uitgestoken hand van bestaande bewegingen. Toen de Indignados door de straten van Brussel trokken, waren vlaggen van politieke partijen en zelfs vakbonden niet welkom. Die waren allemaal deel van het systeem, vonden ze. 

De laatste keer dat we zo’n fel antiparlementarisme in Europa hebben gezien, was tijdens het interbellum

De laatste keer dat we zo’n fel antiparlementarisme in Europa hebben gezien, was tijdens het interbellum. Omdat de Eerste Wereldoorlog en de crisis van de jaren twintig dikwijls beschouwd werden als uitwassen van de negentiende-eeuwse burgerlijke democratie, trokken drie leiders van leer tegen het parlementaire stelsel. Hun namen: Lenin, Mussolini, Hitler. Tegenwoordig wordt het vaak vergeten, maar fascisme en communisme waren in oorsprong pogingen om de democratie vitaler te maken: door het parlement af te schaffen konden volk en leider beter samenvallen (fascisme) of kon het volk rechtstreeks besturen (communisme). Het fascisme ontaardde al snel in totalitarisme, maar het communisme zocht geruime tijd naar nieuwe vormen van collectieve beraadslaging.

Het loont de moeite om Lenin nog eens onder het stof vandaan te halen. In zijn beroemde Staat en revolutie uit 1918 pleit hij voor de afschaffing van het parlementarisme. ‘In de parlementen doet men niets anders dan babbelen, met als enige doel het “brave volk” te duperen.’

Zijn woorden over het verkiezingsproces hadden in New York of Madrid kunnen weerklinken: ‘Periodiek beslissen welk lid van de leidende klasse voor enkele jaren het volk in het parlement zal vertrappen en verpletteren, dat is de ware essentie van het burgerlijk parlementarisme.’

Voor de ontwikkeling van zijn alternatief inspireerde hij zich op de Commune van Parijs uit 1871 (het woord ‘communisme’ werd er zelfs van afgeleid):

‘Tegenover het corrupte parlementarisme van de burgerlijke samenleving dat tot op het merg verrot is, stelt de Commune organismen waar de vrije meningsuiting en het debat niet degenereren tot bedrog. […] De representatieve organen blijven, maar het parlementarisme als speciaal systeem, als taakverdeling tussen het wetgevende en het uitvoerende werk, als bevoorrechte situatie voor de gedeputeerden, bestaat niet langer.’

Ronduit onbezonnen

Dat sommige supporters van de Occupy-beweging de bezetters van het Zuccotti Park vergeleken met de Commune van Parijs is nog het minste kwaad: pathos overkomt de besten. Maar dat een beweging die zo fel van leer trok tegen het parlementaire stelsel de geschiedenis niet kende en weigerde na te denken over valabele alternatieven, was niet alleen strategisch zwak, maar ook ronduit onbezonnen.

Streefde ze werkelijk naar een volkomen echec van het huidige model? En hoe moesten we dan de toekomst zien? Welke garanties waren er voor gelijkheid en vrijheid? Hoe kon worden vermeden dat het misging? Alleen maar sympathiek en alternatief zijn is echt niet genoeg wanneer er aan zoiets cruciaals als het overlegmodel gesleuteld gaat worden. De grote Franse democratiefilosoof Pierre Rosanvallon waarschuwde terecht: ‘Wanneer wordt geprobeerd de democratie sterker te maken, kan dit zich tegen zichzelf keren en totalitair worden, zoals in de Sovjet-Unie is gebeurd.’

Toen de Sloveense filosoof Slavoj Žižek de Occupiers toesprak in New York vroeg hij hun om niet verliefd te worden op zichzelf. Het tegendeel is helaas gebeurd. In beschreef de Amerikaanse journalist Thomas Frank hoe de beweging verslingerd is geraakt aan de cultus van de participatie, van de ‘directe democratie’, en hoe dat middel een doel op zichzelf is: 

‘Een cultuur van democratische strijd creëren is zeker nuttig voor militante kringen, maar dat is slechts een vertrekpunt. Occupy Wall Street is nooit verder gegaan; ze heeft geen staking uitgelokt, geen rekruteringscentrum geblokkeerd, geen bureau van de rector van een universiteit bezet. Voor de aanhangers was de horizontale cultuur het hoogste stadium van de strijd. ‘The process is the message,’ zongen de protesteerders in koor.’

De Nederlandse socioloog Willem Schinkel voegde daaraan toe: ‘Occupy is in zekere zin de simulatie van ideologisch verzet. Het verlangen naar een contra-ideologie staat er centraal, veel meer dan een daadwerkelijke contra-ideologie.’

‘Men moet zich niet in de marge engageren, maar in het hart van de macht’

Occupy toonde meer de malaise dan een remedie. De diagnose van de representatieve democratie klopte, maar het alternatief was zwak. Voor de deelnemers aan de general assemblies zullen het ongetwijfeld aangrijpende en deugddoende ervaringen zijn geweest. Het besef deel uit te maken van een gemeenschap die op rustige en volwassen wijze beraadslaagt, kan buitengewoon intens zijn. Civiele deugden kunnen niet genoeg gekweekt worden, zeker wanneer het parlement en de media niet langer het goede voorbeeld geven. Maar hoe dat proces geëxtrapoleerd kan worden naar echelons die wel verschil kunnen maken, werd helaas nooit onderzocht.

Stéphane Hessel, de Franse diplomaat en oud-verzetsheld wiens pamflet de naam gaf aan de Indignados, beklemtoonde steeds dat verontwaardiging zonder engagement onvoldoende was en dat daadwerkelijk moest worden geprobeerd regeringen te beïnvloeden: ‘Men moet zich niet in de marge engageren, maar in het hart van de macht.’