Het dorpje Douentza ligt in het midden van Mali in een semi-woestijn, omgeven door enorme rotsen die hoog uitsteken boven het verder vlakke landschap. Bijna een jaar, vanaf het moment dat Toeareg-rebellen en islamitische militanten de macht in het noorden van Mali overnamen, markeerde dit 15.000 inwoners tellende gehucht de grens tussen de Malinese overheid en de islamisten.
Op een bord aan de rand van het dorp stond met zwarte verf geschreven: hier begint Azawad County. Aan de andere kant stond: hier begint Mali.
Reed je een kleine twee uur Mali in, dan kwam je in het dorpje Konna, waar net ten noorden van de stad vijfhonderd Malinese troepen in pick-ups met daarop machinegeweren gemonteerd de wacht hielden. Reed je de andere kant op, dan kwam je op de splitsing naar Gao en Timboektoe, de twee belangrijkste bevolkingscentra onder controle van de islamisten.
Op een bord aan de rand van het dorp stond met zwarte verf geschreven: hier begint Azawad County. Aan de andere kant stond: hier begint Mali
Het bord markeerde de overgang naar wat je een zelfverklaard Jihadistan zou kunnen noemen, waar voetbal kijken, alcohol drinken, roken, muziek luisteren, en talloze andere dingen die voorheen doodnormaal waren, met stokslagen werden bestraft. Bij dieven die op heterdaad werden betrapt, werd een hand afgehakt, moordenaars werden publiekelijk geëxecuteerd.
Nu ligt het bord op de grond. Eind januari 2013 moet het omver zijn getrokken. De islamisten waren met veertig volgeladen pick-ups en vrachtwagens naar Konna gereden. De zich daar ingegraven soldaten, vijfhonderd troepen sterk, sloegen de eerste aanval af. Toen de islamisten rond middernacht met versterking van 150 volgeladen pick-ups terugkwamen, braken de linies en vluchtten ze de nacht in naar de zeventig kilometer verderop gelegen Malinese stad Mopti.
‘Vrijdag zullen we bidden in de moskee van Mopti,’ riep de zegevierende leider van de islamisten zijn troepen toe. Maar dat mocht niet zo zijn. De Fransen, bang dat heel Mali in handen zou vallen van de extremisten, walsten de islamitische droom plat.
De inwoners van Mopti, Djenné, Bamako en al die andere steden en dorpen in het zuiden van Mali haalden opgelucht adem. Ze verwelkomden de Fransen als helden. Maar voor de inwoners van het voormalige Azawad County was de nachtmerrie nog niet voorbij. De regio, waar ik ruim een week doorheen reisde, is in de greep van een verstikkende pijn en angst.
540.000 Malinezen op de vlucht
Na het juk van de sharia zijn er de represailles van op wraak beluste Malinese milities, burgers en soldaten. Mensen die samenwerkten met de opstandelingen worden vermoord of belanden onder erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis. Er vinden nog geregeld aanslagen, ontvoeringen en moorden plaats en grote delen van het noorden van Mali zijn wetteloos en in handen van criminelen of islamisten.
De chaos heeft ertoe geleid dat 350 duizend Malinezen binnen het land op de vlucht zijn, en nog eens 190 duizend andere zich buiten de landsgrenzen ophouden. Wat ze achterlieten, is veranderd in een desolate vlakte waar spookdorpen en uitgebrande pick-ups de stille getuige zijn van het recente verleden. Sommige mensen die ik spreek, hebben zulke verschrikkelijke dingen meegemaakt dat ze gek worden van de herinneringen.
De regio is een open wond met een grote kans op infectie. Alles wat je ziet en hoort straalt pijn uit. Hoewel de internationale gemeenschap er alles aan doet om de veiligheid in de regio terug te laten keren, weten de Malinezen dat het nog generaties zal duren voordat de oorlog echt voorbij is.
Moord op inwoners met christelijke naam
Ougomono Doumbo, een hoteleigenaar uit Douentza, het dorp dat het grensgebied tussen Mali en de voormalige Azawad County vormde, kan het haast niet geloven als hij ons voor de poort van zijn hotel ziet staan. We zijn de eerste gasten sinds de oorlog begon. De muren van de kamers zijn net opnieuw gewit, maar dekens en airco’s ontbreken nog. Ze werden gestolen door islamisten die er hun intrek namen.
Doumbo zag in de ochtend van 5 april 2012 een stuk of 250 pick-ups met tweeduizend in doeken geklede strijders zijn dorp inrijden. Ze bliezen een handvol overheidsgebouwen en ziekenhuizen op, stalen de voedselvoorraad van de Wereldvoedselorganisatie, bevrijdden de gevangenen uit de gevangenis en namen hen op in hun gelederen.
‘Als ze je alcohol zagen drinken, vermoordden ze je. Als je een christelijke naam had ook’
Dorpelingen kregen 700 euro per maand aangeboden om zich bij de strijders aan te sluiten, wat een godsvermogen is voor de straatarme bevolking. Vanuit de laadbak van een van de pick-ups riep een in lang gewaad geklede man dat MUJAO nu de baas was.
De meeste soldaten van het Malinese leger waren toen al gevlucht, en zij die dat nog niet hadden gedaan, hielden zich in doodsangst op onder de bevolking. Als ze werden verraden, werden ze vermoord. Overal in het stadje lagen verstopte uniformen en lichamen van soldaten die het niet was gelukt zich op tijd van hun onbedoelde lijkwade te ontdoen.
Zeven maanden leefde Doumbo onder het juk van de sharia. ‘Als ze je alcohol zagen drinken, vermoordden ze je. Als je een christelijke naam had ook. We weten niet hoeveel er stierven, maar ik schat meer dan honderd.’
Dorst naar bloed
Op een avond in oktober 2012 reden vier pick-ups het dorpje binnen. Ze kwamen voor de voormalige hoteleigenaars van de stad. ‘Omdat ik een hotel had gerund waar blanke toeristen alcohol dronken, wilden ze me vermoorden,’ zegt Doumbo. ‘Ze riepen: waarom werkten jullie met blanke mensen? Waarom verkochten jullie alcohol?’
De alcohol van het stadje was al lang verdwenen en de lege flesjes waren kapot geslagen op de grond. Het was dan ook meer een soort statement dat ze hem wilden doden, vermoedt Doumbo, ‘een dorst naar bloed.’
Doumbo’s vrienden renden zo onopvallend mogelijk door de stoffige straten van het dorp, in de hoop hun vriend eerder te vinden dan hun geradicaliseerde beulen.
‘Ze riepen: waarom werkten jullie met blanke mensen? Waarom verkochten jullie alcohol?’
Het lukte, en daarmee redden ze zijn leven. Doumbo vluchtte met zijn gezin naar Bamako, de hoofdstad van Mali en bracht daar ruim een jaar door. Wanneer hij eind november 2013 terugkeert, blijkt zijn hotel te zijn geplunderd. De hut in de tuin is verbrand, er is van alles gestolen, lampen zijn losgerukt en er zitten gaten in de muur.
Toch vormt zich een lichte glimlach op zijn gezicht wanneer hij terugdenkt aan dat moment: zijn hotel stond er tenminste nog. Even verderop liggen de ruïnes van hotel N’Douldi, waar de islamisten hun hoofdkwartier hadden gevestigd. Bij de Franse bombardementen van 21 januari 2013 is het volledig verwoest. De lijken werden pas een week geleden geruimd.
‘Bang dat ze terugkomen’
Rijd je de dieper de voormalige Azawad County in, dan doemt na een dag reizen het voormalige toeristenparadijs Timboektoe op. Wat eens een bruisende handelsstad was waar tientallen grote islamitische denkers woonden, is verworden tot een spookstad.
De eeuwenoude graftombes van de Marabout liggen in puin geslagen op de begraafplaats. Een roedel woeste honden loopt er rond, op zoek naar pas begraven doden. Door de straten van het stadje, waarvan meer dan de helft van de inwoners vertrok, rijden Malinese soldaten en MINUSMA- eenheden af en aan. De gezichten van tekeningen op muren en reclameborden zijn door de islamisten met zwarte verf beklad.
Moulay Bakari (37) maakte de ineenstorting van dichtbij mee. In april 2012 kwam de MNLA, zegt hij somber, maar die werden al snel verdreven door het radicaal islamitische Ansar Dine. Zij voerden de sharia in en onderwierpen de inwoners van de stad aan een strikt islamitisch regime.
‘In het begin waarschuwden ze alleen nog,’ zegt Bakari met een van pijn vertrokken gezicht. ‘Als je rookte, vertelden ze je hoe ongezond dat was, als je dronk kreeg je een reprimande.’ Maar na een week werd alles anders. Hij werd opgepakt na het drinken van een glas gin.
‘Daar waren twee mannen die me veertig keer sloegen met een zweep. De eerste hield zich in, maar de tweede leek te genieten van wat hij deed’
‘Ze stopten me voor een nacht in de cel en brachten me in de ochtend naar het marktplein. Daar waren twee mannen die me veertig keer sloegen met een zweep. De eerste hield zich in, maar de tweede leek te genieten van wat hij deed. Ik weet niet wie het waren of waar ze vandaan kwamen. Sommigen kwamen uit Algerije en er zaten Saharanen tussen, anderen kwamen uit Frankrijk en Engeland. Het was onwerkelijk om dit in mijn eigen stad mee te moeten maken.’
Ooggetuige van de afranselingen
Voor Mohamed Maiga (30), wiens restaurant uitkijkt op het marktplein, werden de publiekelijke terechtstellingen onderdeel van zijn dagelijkse leven. Ongeveer drie keer per week keek hij noodgedwongen toe hoe de islamitische beulen zijn dorpsgenoten straften.
‘Mensen die hun boodschappen deden, werden gedwongen om te kijken,’ zegt hij zacht. We vonden het vreselijk om te zien, maar we konden het niet stoppen. De islamisten hadden wapens, dus luisterden we naar ze.’
‘Ik wil niet dat iemand me met jou ziet spreken. Ik ben bang dat ze er nog zijn en terugkomen om me te vermoorden’
Al die tijd drinkt hij geen thee en spreekt hij niet met meisjes, bang om terechtgesteld te worden voor zijn eigen restaurant. En nog steeds schieten zijn ogen angstig door de straat wanneer hij spreekt over die tijd. ‘Ik ben bang dat ze terugkomen,’ geeft hij toe. ‘Ik wil niet dat iemand me met jou ziet spreken. Ik ben bang dat ze er nog zijn en terugkomen om me te vermoorden.’
‘Het waren de blanken die het hebben verpest’
De angst dat de jihad naar Mali zal terugkeren is goed merkbaar in de regio. Overal klampen mensen je aan om te waarschuwen voor de nog altijd aanwezige gevaren.
‘De jihadisten zijn er nog, maar we weten niet waar,’ fluistert Omar Cissé (16) ons op de markt in Douentza toe. ‘Mali is door hen kapotgemaakt,’ mompelt een man naast hem. En van deze ellende geeft hij, net als veel andere Malinezen, de (blanke) Toearegs en Arabieren de schuld.
In een vluchtelingenkamp in het tweehonderd kilometer zuidelijker gelegen Mopti riep een rood aangelopen man ons al toe: ‘Voor mij zijn de MNLA en Al-Qaeda hetzelfde. Want met hen kwamen de islamisten.’
Een donkere vrouw naast hem wees tierend en scheldend op haar huid : ‘Het waren de blanken die het hebben verpest. Zij lieten de islamisten binnen!’
‘Jihadi’s doen iets in je hoofd. Ze veranderen iets waardoor je gaat vechten’
Voormalig toeristengids Ibrahim Dolo voelt de woede in mindere mate ook. ‘Toearegs vinden dat ze recht hebben op meer geld, terwijl het hele land arm is. Maar als Toearegs het niet eens zijn met hoe het gaat, pakken ze gewoon een wapen om het af te dwingen. En nu is door hen het hele land kapot.’
Dolo werkte tien jaar lang als toeristengids in Timboektoe met twee jonge Toearegs. Zij sloten zich tot zijn afgrijzen aan bij de islamisten. ‘Hoe kan ik hen ooit nog vertrouwen?,’ vraagt hij zich verslagen af.
‘Jihadi’s doen iets in je hoofd,’ vervolgt hij, terwijl hij met zijn wijsvinger rondjes draait rond zijn slaap. ‘Ze veranderen iets waardoor je gaat vechten. Ooit werkten die jongens met blanke toeristen in de woestijn en was er niets aan de hand. Nu zijn het terroristen.’
De angst en het wantrouwen leidden tot wraakmoorden en arrestaties van soms onschuldige Toearegs en Arabieren, zowel in het zuiden als in het noorden van het land. En er doen talloze verhalen de ronde over massagraven: voor het Lybië Hotel in Timboektoe bijvoorbeeld, achter het vliegveld in het aan Mopti grenzende Severe.
De horrorverhalen zorgen ervoor dat veel (vooral blanke) Toearegs en Arabieren die het land zijn ontvlucht, het niet aandurven om terug naar huis te keren.
‘Ik wil doorgaan met mijn leven’
Ondanks de angst en de woede onder de bevolking zijn er ook tekenen van hoop. Sinds het arriveren van de Fransen en MINUSMA is het merkbaar rustiger in de regio en nemen de moordpartijen af. Veruit de meeste Malinezen zijn bereid te vergeven.
Heel af en toe zie je ook een blanke Toeareg of Arabier. Zoals Azima ag Mohamed Aly, een voormalige toeristengids en een van de eerste Toearegs die vanuit het vluchtelingenkamp in M’bera, Mauritanië, terugkeerde naar Timboektoe.
‘In M’bera verklaarden ze me voor gek toen ik drie maanden geleden vertrok. En ik weet dat het voor mij nog niet veilig is in Mali, maar ik wil mijn leven opbouwen in mijn eigen land,’ zegt hij strijdvaardig.
‘De mensen in de stad weten dat ik niets met de opstand te maken heb gehad, daarom kan ik dit doen. Ik heb Toearegs in mijn omgeving vanaf het begin verteld dat je moet werken voor je geld, in plaats van erom vragen. Sommigen luisterden niet omdat ze zelf niets hadden. Geen huis, geen werk, en geen familie. Dat is waarom ze het deden.’
‘Ik ben daar boos om, want door hen heb ik nu geen baan meer en kan ik mijn gezin niet helpen. Mijn geld is op en mijn huis is geplunderd door arme stadsbewoners die achterbleven,’ vervolgt hij verslagen.
‘Maar ik hoef niet te weten wie dat heeft gedaan. Dat heeft geen zin. Het enige wat ik wil is doorgaan met mijn leven. Ik wil niet meer stilstaan bij wat er is gebeurd.’
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!