Nederland staat meer stil bij de slavernij. Sinds enkele jaren maakt het eigen slavernijverleden deel uit van het primair en voortgezet onderwijs. En als je tijdens de jaarlijkse herdenking van de afschaffing van de slavernij op 1 juli het nieuws kijkt, en politici invoelend acte de présence ziet geven, dan zou je bijna denken dat er in dit land sprake is van een diepgaand historisch besef als het gaat om het Nederlandse slavernijverleden.
Niets is minder waar. Afgezien van het feit dat het onderwerp op de scholen veelal beschamend oppervlakkig wordt behandeld (en niet zelden door docenten wordt vermeden), is dat wat wordt onderwezen en herdacht ook nog maar een deel van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Het deel namelijk dat zich afspeelde in onze voormalige koloniën in de West: Suriname en de Antillen.
Dat ons land ook een meerdere eeuwen omspannend slavernijverleden heeft in het vroegere Nederlands-Indië, dáár wordt tot op heden volledig aan voorbijgegaan. Dit deel van het Nederlandse slavernijverleden ontbreekt geheel in ons collectieve geheugen, in onze nationale geschiedenis, in ons onderwijs en bij onze nationale herdenking.
Hoe kan dat? En waarom mogen we dit deel van onze slavernijgeschiedenis nooit meer negeren?
Nederland deed óók aan slavenhandel in Indië
Het is opmerkelijk dat de roemruchte Vereenigde Oost-Indische Compagnie in ons land vooral wordt gezien als een toonbeeld van daadkracht en ondernemingszin. Dat de VOC-handel gepaard ging met genocide, uitbuiting, oplichting en roof wordt nog te weinig benadrukt. In nogal wat lesboeken geschiedenis wordt die kwalijke rol van de VOC bijvoorbeeld nog steeds niet of nauwelijks belicht.
Nog minder bekend, is dat de VOC zich in Azië ook altijd én op grote schaal heeft beziggehouden met slavenhandel en slavernij.
De VOC haalde de slaafgemaakten uit gebieden in het huidige India, Sri Lanka, Maleisië, de Filipijnen en de Indonesische eilanden Bali, Sulawesi en Sumatra
Voor het bouwen, onderhouden, uitbreiden en verdedigen van haar vestigingen, handelsposten en forten, maar ook voor het uitvoeren van al haar handelsactiviteiten kocht, gebruikte en verkocht de VOC vanaf begin 1600 slaafgemaakten. Alleen al in de eerste decennia van haar vestiging in de Indische archipel heeft de VOC enkele tienduizenden slaafgemaakte personen naar haar handelsposten en vestigingen in de Indonesische archipel verscheept.
De VOC haalde de slaafgemaakten voornamelijk uit Azië. Met name uit gebieden in het huidige India, Sri Lanka, Maleisië, de Filipijnen en de Indonesische eilanden Bali, Sulawesi en Sumatra. Maar zij kocht bijvoorbeeld ook slaafgemaakten op de slavenmarkten in Oost-Afrika.
Op die slavenmarkten in Azië en Afrika was de VOC een van de klanten. Maar de compagnie kocht ook krijgsgevangenen op in conflictgebieden in de Aziatische regio. De tegen een lage prijs ingekochte slaafgemaakten verkocht de Compagnie vervolgens elders met een flinke winstmarge. Ook maakte de VOC zelf slaven. Op haar veroveringstochten werden krijgsgevangenen dan simpelweg tot slaafgemaakten verklaard en vervolgens verkocht of ten eigen bate gebruikt.
Uit onderzoek blijkt dat de Vereenigde Oost-Indische Compagnie tijdens haar bestaan naar schatting tussen de zeshonderdduizend en meer dan een miljoen slaafgemaakten heeft verscheept, tewerkgesteld en verhandeld.
Ter vergelijking: de totale Nederlandse slavenhandel in de West wordt geschat tussen de vijfhonderdduizend en zeshonderdduizend personen.
Een van de grote verschillen tussen de Nederlandse kolonisatie in de West en de Oost betreft de aard van de kolonisatie. Suriname en de Antillen waren zogenaamde plantagekolonies, Oost-Indië was een handelskolonie. De West had met haar plantages grote behoefte aan slaafgemaakten die het zware plantagewerk moesten verrichten, in de Oost, waar de begeerde gewassen al werden verbouwd met inzet van de lokale vorsten en grootgrondbezitters, bestond die behoefte niet.
In de Oost werden slaafgemaakten dus ingezet voor de opbouw, instandhouding én uitbreiding van het VOC-imperium in de regio. Dit betrof vooral het bouwen en herstellen van forten en nederzettingen. Daarnaast werden ze op grote schaal door particulieren gekocht, verkocht en ingezet voor ‘diensten’ in de breedste zin, zoals het dienen in huis, maar ook voor werk op de plantage.
De VOC profiteerde dus optimaal van de goedkope arbeid van en de handel in slaafgemaakten. Maar er waren nog andere manieren waarop zij voordeel trok van de ongelukkigen.
En verdiende daar op verschillende manieren geld aan
Al vanaf het begin van de VOC-activiteiten in Azië werd door compagniedienaren zelf smokkelhandel bedreven. Dat gebeurde ook met de handel in slaafgemaakten. In plaats van in te grijpen, maakten de bewindvoerders van de Compagnie van de nood een deugd en lieten deze illegale slavenhandel van hun personeel toe. Hij werd beschouwd als een nuttige ‘arbeidsvoorwaarde.’ Smokkelaars mochten zelfs gebruikmaken van de VOC-schepen.
Zonder overdrijving kunnen we stellen dat de slavernij in de Oost een onbekende pijler is waarop het destijds VOC-imperium was gebouwd
Daarnaast waren er nog de inkomsten uit de zogenoemde slavenbelasting. De VOC had het monopolie op de slavenhandel in de Indonesische archipel. Vanuit die positie hief zij belasting op elke slaaf die door anderen werd verhandeld. Naast Europese particulieren waren dat vooral Aziatische en Arabische slavenhandelaren.
Op deze wijze heeft de Compagnie in de jaren van haar bestaan nog eens vele miljoenen extra in de kas laten vloeien. Zonder overdrijving kunnen we stellen dat de slavenhandel en slavernij in de Oost een grote, onbekende pijler is waarop het destijds imposante VOC-imperium mede was gebouwd.
Ook belangrijk: dit hield niet op toen de VOC failliet ging
En de slavenhandel en slavernij hielden niet op toen de VOC eind achttiende eeuw ter ziele ging. Onder het bestuur van de Nederlandse staat bleven die tot in de negentiende eeuw gehandhaafd en inde diezelfde staat de inkomsten ervan. Dit deed hij onder meer door de verkoop van slaafgemaakten en middels inning van de eerder genoemde slavenbelasting.
Terwijl andere koloniale mogendheden als Engeland en Frankrijk overgingen tot afschaffing van de slavernij in respectievelijk 1833 en 1848, duurde het tot halverwege de negentiende eeuw voordat in het Nederlandse parlement na veel geharrewar werd besloten tot afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië. ‘Uiterlijk op den 1sten Januarij 1860 is de slavernij in geheel Nederlandsch-Indië afgeschaft,’ zo werd beslist. Er zijn dus eigenlijk twee afschaffingsdata: 1 januari 1860 en 1 juli 1863.
Wie verwacht dat hiermee een einde kwam aan de slavernij in de kolonie Nederlands-Indië, komt bedrogen uit. Met de afschaffing op 1 januari 1860 werd slechts een klein deel van de slaven in de archipel vrijgekocht, om precies te zijn werd er slechts voor 4.739 personen een vrijkoopsom betaald. Het overgrote deel, dat wil zeggen de vele duizenden slaafgemaakten die veelal in bezit waren van slavenhouders buiten Java, bleef gewoon in slavernij.
Vrees voor politieke onrust onder de lokale vorsten en grootgrondbezitters, maar vooral de wetenschap dat het vrijkopen van deze slaafgemaakten geld zou kosten én inkomen zou schelen, weerhielden de achtereenvolgende Nederlandse regeringen ervan daadwerkelijk een einde te maken aan de slavernij in deze kolonie.
Het zorgt voor het onthutsende feit dat onder het Nederlandse koloniale bewind de slavernij in Nederlands-Indië, ondanks de formele afschaffing in 1860, tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw gewoon bleef voortbestaan!
Waarom hebben we het hier niet over?
Het is opmerkelijk dat deze oudste en langste Nederlandse koloniale slavernijgeschiedenis geheel vergeten is; geen plaats heeft in ons collectief geheugen, niet terug te vinden is in onze nationale geschiedenis, geen plaats heeft in ons onderwijs en niet eens een voetnoot waard is tijdens de nationale herdenking slavernijverleden.
Nu is het natuurlijk zo dat wij in dit land altijd al een moeizame relatie hebben gehad met de schaduwkanten van de nationale geschiedenis. Die moeizame relatie betreft niet in de laatste plaats het verleden in de voormalige koloniën. Het feit dat er nu, na lang aandringen, pas zicht is op en (enige) openheid komt over het structurele geweld dat door het Nederlandse leger is gebruikt tijdens de dekolonisatie-oorlog in Indonesië is daar een illustratie van.
Is dit niet een abject staaltje geschiedvervalsing?
Dat het Nederlandse slavernijverleden in de West wél een plaats heeft in ons collectieve geheugen, in onze nationale geschiedenis en inmiddels jaarlijks wordt herdacht, is dan ook zeker niet te danken aan een grootse houding om ons falen uit het verleden vrijwillig onder ogen te willen zien, maar is vooral het gevolg van de bewonderenswaardige en niet-aflatende strijd van Surinaamse en Antilliaanse nazaten in eendrachtige samenwerking met zowel witte als zwarte historici voor erkenning van hun slavernijgeschiedenis.
Als het gaat om het Nederlandse slavernijverleden in de Oost is er nooit een vasthoudende groep van nazaten opgestaan die erkenning van haar geschiedenis heeft geëist. En het valt ook niet te verwachten dat zo’n groep zal opstaan, simpelweg omdat verreweg de meeste nazaten van de slaafgemaakten in de Oost zich niet bewust zijn van hun eigen geschiedenis van slavernij.
Moeten we dan maar doorgaan met nalaten ook dit belangrijke deel van ons slavernijverleden te erkennen en te herdenken? Dat lijkt mij niet. Om met het herdenken te beginnen: dat is niet alleen een zaak waarmee respect wordt betoond aan slachtoffers en (bewuste) nazaten, maar is natuurlijk óók bedoeld om ‘niet te vergeten’; om ons bewust te worden van ons handelen in het verleden, om daar kritisch naar te (blijven) kijken en daarvan te leren voor de toekomst.
En is het niet hypocriet dat in ons geschiedenisonderwijs quasi manmoedig ‘de slavernij in de voormalige koloniën’ (let op het meervoud!) is opgenomen, maar dat dat alleen de slavernij in Suriname en de Antillen betreft, en dat Nederlandse slavernijgeschiedenis in de Oost volledig ontbreekt? Is dit niet, nu onderzoek dit onweerlegbaar heeft aangetoond en het totale Nederlandse aandeel in deze donkere episode uit de wereldgeschiedenis dus veel groter blijkt te zijn dan tot nu toe werd aangenomen, een abject staaltje van geschiedvervalsing?
Bovendien is het een misvatting te denken dat als wij het maar blijven ontkennen en negeren, de rest van de wereld het nooit te weten komt. Precies een jaar geleden mocht ik op de Gadjah Mada-universiteit in Yogyakarta een vol auditorium toespreken tijdens een symposium over… het Nederlandse slavernijverleden in de Indonesische archipel! Tsja, in Indonesië hebben ze inmiddels aardig wat ervaring met de Nederlandse verzwijging en verdraaiing als het gaat om de gezamenlijke geschiedenis.
Het is inmiddels bijna drie jaar geleden dat het boek is uitgekomen waarin ik dit ‘vergeten’ deel van de Nederlandse slavernijgeschiedenis uitvoerig beschrijf, maar nog steeds heerst in dit land wat dit betreft een oorverdovende stilte. Dat stemt weinig hoopvol. Ook bij de slavernijtentoonstelling in het Tropenmuseum die net geopend is, is er amper aandacht voor de slavernij in de oost.
Dat kan ook anders. Onlangs maakte Unesco bekend dat de enkele jaren geleden ontdekte resten van Cais do Valongo, de vroegere slavenhaven van Brazilië, op de werelderfgoedlijst worden geplaatst. ‘Zodat we ons aspecten van de menselijke geschiedenis herinneren die niet vergeten mogen worden,’ luidt een deel van de motivatie. Die resten waren ooit toegedekt en daarmee verborgen voor het nageslacht.
Welnu, hier in Nederland is sprake van nota bene een complete en enkele eeuwen omspannende slavernijgeschiedenis die is toegedekt en verborgen voor het nageslacht! Het wordt dus hoog tijd dat niet alleen ons onderwijs over het slavernijverleden verbetert, maar dat ook de slavernij en slavenhandel in de Oost daarin een plaats krijgt. Dat het ook deel wordt van onze nationale geschiedenis en op z’n minst herinnerd wordt tijdens de nationale herdenking. Onwetendheid over het werkelijke, volledige slavernijverleden van dit land en het verkeerde nationale zelfbeeld dat daarvan het gevolg is, kunnen immers aan de basis staan van intolerantie, racisme en vreemdelingenhaat.
Een natie die daarin geen verandering wil brengen en dus kennelijk een van haar donkerste schaduwkanten uit het verleden negeert en verborgen houdt, is niet alleen ongeloofwaardig en dwingt geen enkel respect of moreel gezag af, maar oogst en verdient, niet in de laatste plaats internationaal, slechts huizenhoge irritatie en overvloedige hoon.
Dit verhaal is geschreven voor de Maand van de Verzwegen Geschiedenis van De Correspondent en The Black Archives.
Met dank aan Correspondentlid en geschiedenisdocent Marijn Luijten voor het nalopen van de geschiedenisboeken.
Meer lezen?
Waarom we oktober uitroepen tot Maand van de Verzwegen Geschiedenis Wist je dat Brazilië een Nederlandse kolonie was? Om de geschiedenis van meer perspectieven te voorzien, publiceert De Correspondent verhalen die niet of nauwelijks in de schoolboeken staan. Want die geschiedenissen vormen hoe we nu samenleven. Welke verzwegen geschiedenis moet in elk schoolboek staan? De Correspondent organiseert met The Black Archives de Maand van de Verzwegen Geschiedenis. Welke verhalen zouden volgens jullie in de geschiedenisboeken moeten komen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!