Het is 23 april 2013 als de Bengaalse journalist Nazmul Huda met zijn camera het gebouwencomplex Rana Plaza binnenstapt. Het gebouw is net ontruimd en voor de deur staan duizenden mensen. Ze zijn ongerust. ‘Het gebouw staat op instorten’, vertelt een van hen. ‘We zijn bang’, zegt een jonge vrouw. ‘Het is zo’n grote scheur.’
Huda besluit een kijkje te nemen. En inderdaad: er zitten enorme barsten in de pilaren. Het complex kraakt in zijn voegen.
Als Huda de kamer van Mohammed Sohel Rana binnenstapt, ontkent de eigenaar van het gebouw dat de constructie wankelt. Er is slechts pleisterwerk van de muur gevallen, stelt hij. ‘Volgens mij duurt het één of twee dagen om dat weer te repareren.’
En dus gaan de kledingfabrieken gewoon weer open. Fabrieksmanagers dreigen de arbeiders die weigeren naar binnen te gaan te ontslaan.
Dan gebeurt het. Even na negen uur stort het acht verdiepingen hoge gebouw in.
Rana Plaza: geen incident
De ramp van Rana Plaza, waarbij 1.134 mensen om het leven komen, is de zoveelste in een reeks. Zet alle fabrieksinstortingen, branden en explosies van de laatste tien jaar onder elkaar, en je ziet: Rana Plaza was geen incident. Het was een symptoom van een veel groter probleem. Een probleem dat nauw samenhangt met de snelle expansie van de kledingindustrie eind jaren negentig, waardoor onze kledingkast nu voller is dan ooit.
Om kosten te drukken - zodat wij voor een habbekrats dat shirtje bij de Primark of Zara kunnen scoren - kozen kledingbedrijven ervoor om veel van hun productie naar Bangladesh te verplaatsen. Daar waar ze nauwelijks rekening hielden met de veiligheid of gezondheid van werknemers.
Bouw- en brandveiligheid hadden geen enkele prioriteit bij de Bengaalse overheid, fabriekseigenaren en modemerken
Al jaren werden in de hoofdstad Dhaka, door het gebrek aan ruimte, woningen omgebouwd tot fabriekjes, en her en der verdiepingen bovenop de huizen gebouwd. Het resultaat: belabberde elektrische bekabeling, krakkemikkige gebouwen, het ontbreken van nooduitgangen en vluchtroutes, onveilige apparatuur, en ga zo maar door.
Bouw- en brandveiligheid hadden geen enkele prioriteit. Niet bij de Bengaalse overheid, niet bij de fabriekseigenaren en niet bij de modemerken waar wij zo gek op zijn, van C&A tot Mango.
Al zat niet iedereen te slapen. Al sinds het instorten van de Spectrumfabriek, vijf jaar voor de ramp bij Rana Plaza, voert de Schone Kleren Campagne (SKC), de organisatie die opkomt voor de rechten van textielarbeiders, actie om de veiligheid in Bengaalse kledingfabrieken te verbeteren. Maar de 64 omgekomen arbeiders maakten toen te weinig indruk op de industrie.
Daar waren nog een paar rampen voor nodig.
De eerste bedrijven beloven beterschap
Vijf maanden voor Rana Plaza gaat de Bengaalse Tazreenfabriek in vlammen op. Ontsnappen is niet eens mogelijk, want de nooduitgangen zitten op slot. Arbeiders springen letterlijk hun dood tegemoet. Uiteindelijk komen meer dan honderd mensen om het leven.
Dan begint het te dagen: het Amerikaanse kledingbedrijf PVH, bekend van Calvin Klein en Tommy Hilfiger, sluit zich aan bij het brand- en bouwveiligheidsprogramma van de Schone Kleren Campagne, vakbonden en andere arbeidsrechtengroepen. Niet veel later volgt de Duitse winkelketen Tchibo.
Ze maken afspraken over onafhankelijke inspecties, trainingen over arbeidsrechten, en veiligheidsnormen.
In Nederland gebeurt dan nog weinig. Lilianne Ploumen, op dat moment net aangetreden als minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de PvdA, roept – in navolging van het Europees Parlement – de textielbranche tevergeefs op in actie te komen en zich aan te sluiten bij het initiatief. ‘De brand is geen incident’, zegt Ploumen. ‘De afgelopen jaren zijn honderden textielarbeiders in Bangladesh door fabrieksbranden om het leven gekomen.’
Maar het blijft stil. Akelig stil.
Tot 24 april 2013.
Van veiligheidsprogramma tot breed gedragen akkoord
Na de verschrikkelijke fabrieksramp Rana Plaza gebeurt er iets bijzonders. Het brand- en bouwveiligheidsprogramma, waar de Schone Kleren Campagne jaren mee loopt te leuren, komt in een stroomversnelling.
Het wordt nu het Accord on Fire and Building Safety in Bangladesh, of korter: Bangladesh-akkoord. Nog geen maand na het ongeval maken H&M en Inditex (Zara, Bershka, Pull & Bear) bekend het te ondertekenen. Een mijlpaal: ze behoren tot ’s werelds grootste kledingbedrijven en H&M is zelfs de grootste kledinginkoper in Bangladesh.
Niet veel later volgen ook Primark, Tesco en C&A. Na een week staat de teller op honderd bedrijven.
CoolCat is een van de merken die in eerste instantie nog weigert te ondertekenen. ‘Er zijn wel meer voorbeelden van onrecht’, schampert de directeur Ronald Kahn tegen NU.nl. ‘Laat de Nederlandse overheid maar eens goede afspraken maken met de regering van Bangladesh.’
Maar na een actie voor de deur van het hoofdkantoor van CoolCat - met een waslijn van duizend ansichtkaarten waarin consumenten oproepen werk te maken van eerlijke kleding - en felle kritiek van Ploumen, gaat Kahn alsnog overstag.
Door alle media-aandacht ontstaat er zoveel druk op de merken dat ze wel mee moeten doen, willen ze geen imagoschade oplopen.
Het resultaat: 2,5 miljoen arbeiders vallen onder het akkoord
Uiteindelijk sluiten 220 bedrijven zich bij het akkoord aan, dat daardoor geldt voor 1.619 kledingfabrieken en meer dan 2,5 miljoen arbeiders. Een aanzienlijk aantal: in heel Bangladesh staan zo’n 4.000 textielfabrieken en de sector biedt werkgelegenheid aan iets meer dan vier miljoen mensen.
Belangrijk om te weten: het akkoord is een juridisch bindende overeenkomst tussen kledingbedrijven en de internationale vakbonden. Als een van de aangesloten bedrijven zijn afspraken binnen het akkoord niet nakomt, kan het voor de rechter worden gedaagd door middel van arbitrage. Daarnaast zijn bedrijven verplicht om mee te betalen aan de uitvoering van het programma (tot een maximum van 500.000 dollar per jaar).
Voor een groot aantal Amerikaanse bedrijven, zoals Walmart en GAP zijn het genoeg redenen om niet te tekenen. In plaats daarvan komen ze zelf met een – kleinschaliger – overeenkomst: de Alliance.
Van Bangladesh naar Nederland
De grote vraag is natuurlijk: heeft het akkoord iets opgeleverd? Zijn de kledingfabrieken van Bangladesh er, vijf jaar na Rana Plaza, veiliger op geworden?
Om te horen wat de mensen die het akkoord monitoren er zelf van vinden, ga ik langs bij het hoofdkantoor. En anders dan je misschien zou denken, hoef ik daarvoor niet uren in het vliegtuig te zitten. Het zit namelijk gewoon in Amsterdam.
Op de Keizersgracht nummer 94 tref ik een klein kantoortje met zeven werknemers aan. Hun werk? In de gaten houden of de inspecties goed verlopen, de voortgang van de verbeteringen monitoren, merken en fabrieken waarschuwen als de de voortgang onvoldoende is en bijeenkomsten faciliteren tussen merken en fabrikanten, als er financiële steun voor verbeteringen nodig is.
De van oorsprong Groningse Joris Oldenziel, inmiddels als adjunct-directeur verantwoordelijk voor het naleven van het akkoord, is een van hen. In maart 2014 ging hij voor het eerst naar Bangladesh. ‘In Sri Lanka en India was ik in genoeg textielfabrieken geweest. Daar zag het er ook niet altijd goed uit, maar hier was de situatie nog slechter.’ Nooduitgangen zaten op slot, er stonden emmers met zand in plaats van brandblussers en vluchtwegen werden gebruikt als opslagplaats voor rollen textiel.
1.619 fabrieken veilig maken
Er was van alles nodig, van een hoofdkantoor tot bekwame inspecteurs. Tientallen ingenieurs moesten van 1.619 fabrieken bouwtekeningen bekijken, steunpilaren testen, bekabeling controleren en checken of er overal nooduitgangen, brandblussers, sprinklerinstallaties en branddeuren aanwezig waren.
En of dat nog niet genoeg was: niet iedereen in Bangladesh zat hierop te wachten. Fabriekseigenaren waren sceptisch, zegt Oldenziel: ‘Ze dachten dat ze het zelf wel konden oplossen.’
Ook de Bengaalse regering staat niet te springen om hun komst. In hun ogen komen ze industrie, die van onschatbare waarde is, niet verduurzamen, maar ondermijnen.
In eerste instantie zetten ze externe bedrijven in. Pas later worden 94 gespecialiseerde Bengaalse ingenieurs aangenomen, die op kosten van de merken een training krijgen.
Sindsdien is er waanzinnig veel gebeurd. Om je een idee te geven:
- Vijftig fabrieken zijn direct na de eerste inspectieronde geëvacueerd en - meestal tijdelijk - gesloten wegens instortingsgevaar.
- Wie zijn baan daardoor verloor, kreeg compensatie van haar werkgever en/of het kledingbedrijf.
- Meer dan 2.000 fabrieken zijn geïnspecteerd.
- Nog altijd rijden er iedere ochtend tien busjes met ingenieurs vanaf het kantoor in Dhaka naar de fabrieken.
- In totaal signaleerden de inspecteurs 131.953 problemen, waarvan 97.235 nu zijn opgelost.
- In 846 fabrieken zijn veiligheidcomités opgericht, met managers en werknemers.
- 1,9 miljoen arbeiders hebben geleerd wat te doen bij brand.
- Honderd fabrikanten zijn op een ‘zwarte lijst’ beland, kledingbedrijven geven die geen opdrachten meer.
De kledingindustrie van Bangladesh heeft al met al een ongekende make-over gekregen. Nog maar vijf jaar geleden was er niets: geen opgeleide ingenieurs, geen onafhankelijke inspectiediensten, geen zwarte lijst voor wie dan ook.
En vijf jaar geleden waren talloze fabrieken er ernstig aan toe, weet ook Leoni Cuelenaere, de Nederlandse ambassadeur in Bangladesh. ‘Het heeft levens gered, daar ben ik zeker van.’
Er vallen nog steeds doden
Ik wil niet beweren dat het akkoord geen zwakke plekken kent. Integendeel, vorig jaar kwamen bij een boilerexplosie in een van de fabrieken nog tien mensen om het leven.
Wat bleek? De inspecteurs controleerden ketels überhaupt niet.
Bovendien voerden nog niet alle fabrieken de nodige renovaties door. Zo ontbreekt in 823 fabrieken nog altijd een goed functionerend alarmsysteem.
Vorig jaar kwamen bij een boilerexplosie in een van de fabrieken nog tien mensen om het leven
En dan is er nog een ander gevoelig punt: corruptie. Bangladesh staat erom bekend dat inspecties niet altijd volgens de regels gaan. De Tazreenfabriek onderging bijvoorbeeld talrijke controles door afnemers en zogenaamde ‘onafhankelijke inspectiebedrijven’. Toch ging het gebouw in 2012 in vlammen op en zaten honderden werknemers in de val.
Hetzelfde gebeurde bij Rana Plaza: twee fabrieken in het gebouwencomplex waren vlak voor de ramp nog gecontroleerd en goedgekeurd.
Het akkoord moest hier verandering in brengen. Is dat ook gelukt?
Als ik Oldenziel vraag of inspecteurs wel eens worden omgekocht, antwoordt hij eerlijk. ‘Er zijn een aantal mensen vertrokken bij het akkoord, mede om die reden.’
Inmiddels gaan er altijd twee mensen naar de fabrieken en rouleren de inspectieteams; het zijn nooit dezelfde inspecteurs die dezelfde fabriek controleren. Oldenziel: ‘We doen er alles aan om corruptie tegen te gaan.’
Zijn fabrieken er veiliger door geworden?
Tot slot zijn er nog zo’n 2.000 fabrieken die niet onder het Bangladesh-akkoord vallen. Hoe zit het daarmee?
Een klein deel daarvan valt onder de Alliance, het niet-bindende akkoord waar bedrijven als Walmart en GAP mee zijn gekomen. Volgens hen is 89 procent van de gevonden problemen opgelost.
Maar of dat klopt? Dat valt moeilijk te controleren. Op de website is geen gedetailleerde informatie te vinden over de vooruitgang van de fabrieken.
Zorgelijker nog zijn de meer dan duizend fabrieken die onder toezicht van de regering vallen. Die lopen ver achter met het doorvoeren van veiligheidseisen. Ambassadeur Cuelenaere: ‘Nederland en andere donorlanden hebben veel geïnvesteerd om de capaciteit van de arbeidsinspectie op peil te krijgen. Maar helaas: de overheid is nog onvoldoende in staat om zelf alle inspecties uit te voeren en resultaten af te dwingen.’
Helemaal geen prioriteit hebben de veelal kleinere fabrieken, die zich op de binnenlandse markt richten. Die vallen buiten alle inspectiediensten. Arbeiders lopen hier dus het grootste gevaar.
Nog steeds werken voor een hongerloon
Over arbeiders gesproken: wat merken zij zelf eigenlijk van deze veranderingen? Zijn zij enthousiast over het akkoord?
Kalpona Akter, die zelf op twaalfjarige leeftijd begon te werken in een Bengaalse textielfabriek, is een van de bekendste vakbondsleiders van het land. Onlangs sprak ik haar in Nederland.
‘Het akkoord betekent veel voor de kledingarbeiders in Bangladesh. Ze hoeven niet meer te vrezen voor hun leven als ze naar hun werk gaan’, zegt Akter. ‘Fabrieken zijn niet alleen geïnspecteerd, ook werknemers zijn erbij betrokken. Ze weten nu wat er speelt in de fabriek en dat ze het recht hebben om werk te weigeren als het niet veilig is.’
Maar als ik doorvraag naar wat ze er echt mee zijn opgeschoten, antwoordt Akter: ‘Weinig.’ Ja, de naaisters zitten nu met een veilig gevoel achter hun naaimachine. Maar aan het eind van de dag kunnen ze nog steeds niet rondkomen.
‘De Bengaalse overheid gebruikt de cijfers vooral om te laten zien aan de rest van de wereld: kijk eens hoe goed wij bezig zijn’
Ook hier ontstond na Rana Plaza ophef over: kleermakers krijgen 20 cent per uur, dat kon toch niet. En even leek het de goede kant op te gaan: de Bengaalse overheid kondigde aan het minimumloon te verhogen van 3.000 taka (29 euro) naar 5.300 taka (50 euro) per maand, omgerekend zo’n 30 cent per uur. Wat overigens nog steeds maar een schijntje is van wat de Asia Floor Wage berekent als leefbaar maandloon: 25.687 taka (260 euro).
En het leven in Bangladesh is alleen maar duurder geworden. Dus ondanks de loonstijging van december 2013, zijn de reële lonen met 6,47 procent gedaald.
En daarmee houdt het niet op. Tegen vakbonden is de repressie alleen maar toegenomen, zegt Akter. Toen in december 2016 in Ashulia, een wijk in de Bengaalse hoofdstad Dhaka, honderden textielarbeiders de straat opgingen om een hoger loon te eisen, trad de politie met harde hand op. Vakbondsleiders, textielarbeiders en activisten werden mishandeld, gearresteerd en gevangengezet.
Sinds Rana Plaza mag het aantal vakbonden op papier zijn toegenomen, in de praktijk is slechts een handjevol actief, vertelt ze. ‘De overheid gebruikt de cijfers vooral voor de bühne. Om te laten zien aan de rest van de wereld: kijk eens hoe goed wij bezig zijn.’
Hoe nu verder?
Akter maakt zich over nog iets zorgen: wat als het akkoord in 2021 afloopt? Het was de bedoeling dat de regering van Bangladesh de taken vanaf mei dit jaar zou overnemen. Daar hadden de kledingmerken en de vakbonden niet genoeg vertrouwen in.
Oldenziel en zijn collega’s kijken nu elke zes maanden of de overheid er klaar voor is. Of er onafhankelijke inspectiediensten en geloofwaardige sancties komen. Akter: ‘Ik hoop dat fabriekseigenaren en de overheid zich realiseren dat als er nog een ‘Rana Plaza’ plaatsvindt, het voor een groot deel afgelopen is met de export.’
Hoopgevend is dat merken zelf, ook vijf jaar na de ramp, inzien dat de veiligheid van kledingarbeiders ook hun verantwoordelijkheid is. Zo hebben 145 kledingbedrijven, waaronder Primark, Inditex en Hugo Boss begin dit jaar getekend voor een verlenging van het akkoord. Waarin - niet onbelangrijk - een passage is toegevoegd over vakbondsvrijheid.
Wanneer kledingmerken duidelijke tijdgebonden- en financiële afspraken maken, en hier juridische consequenties aan verbinden, kan er écht iets veranderen
Als we de balans opmaken, zien we: veel kledingfabrieken in Bangladesh zijn, vijf jaar na Rana Plaza, veiliger geworden. Maar de lonen blijven achter en vakbonden ontberen vrijheid.
Al met al denk ik dat de verschrikking van Rana Plaza, en het akkoord dat daaruit voortvloeide, ons twee grote lessen leren.
Eén: wanneer machtige spelers als kledingmerken de handen ineenslaan, duidelijke tijdgebonden- en financiële afspraken maken, en hier juridische consequenties aan verbinden, kan er écht iets veranderen.
Twee: het heeft zin om je als consument boos te maken. Zonder de enorme druk die ontstond na Rana Plaza, was dit akkoord er nooit gekomen. Dat daarvoor eerst duizenden doden moesten vallen, is niet goed te praten. Laten we dan ook niet wachten tot er nog iets verschrikkelijks gebeurt, en zelf de volgende stap zetten. Want als je ‘s ochtends je spijkerbroek en T-shirt aantrekt en weet dat die voor 30 cent per uur gemaakt zijn door iemand die nauwelijks rond kan komen, wordt het dan niet tijd om (weer) boos te worden?
Eén ding is zeker: als wij niets doen, verandert er ook niets.
Mensen met wie ik heb gesproken voor dit verhaal: Joris Oldenziel, Rob Wayss, Matthew Painter, Pieter de Vries, Leoni Cuelenaere , Kalpona Akter en Ben Vanpeperstraete.
Meer hierover?
Mode kocht ik het liefst bij Primark. Nu wil ik weten hoe de kledingindustrie duurzamer kan Hoe ik als liefhebber van spotgoedkope H&M-kleding ging inzien wie de werkelijke prijs van onze kleding betaalt. Een begin van een zoektocht. Wat zijn de gevolgen van onze verslaving aan spotgoedkope kleding? Een broek voor zeven euro, een shirt voor vijf, dat zijn prijzen waar grote ketens als H&M en Zara mee stunten. Een goeie deal? Ik laat je in deze explainer zien waarom dit soort prijzen niet houdbaar zijn. Deze vier video’s laten zien hoe onze kleren de levens van miljoenen mensen veranderen Vandaag vijf jaar geleden stortte de kledingfabriek Rana Plaza in Bangladesh in - het lot van de arbeiders werd daardoor wereldnieuws. Deze vier video’s laten zien hoe de kledingindustrie het dagelijks leven van Bengaalse vrouwen transformeerde. En op welke veranderingen zij nu hopen.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!