Ik zag ze liggen op een rij, hun lichamen gewikkeld in een witte textiele doek. Sommige zo ernstig verminkt, dat geen familielid ze meer herkende.
Ik zat thuis op de bank en keek met verbijstering, ongeloof en gêne naar de beelden van de ramp in Rana Plaza.
Bangladesh leek altijd ver weg, maar was nu dichterbij dan ooit. Tussen de brokstukken kwamen labels vandaan die ik herkende uit mijn eigen kledingkast.
Sinds de ramp, nu vijf jaar geleden, zijn zo’n 1.600 fabrieken in Bangladesh veiliger geworden. Maar dat is slechts één land; onze kleren komen van over heel de wereld. Hoe weet ik of de katoen voor mijn spijkerbroek niet door kinderen is geplukt? Wordt mijn kleding nog steeds gemaakt in een gebouw dat op instorten staat?
Ik wierp een blik op mijn eigen kast en stelde mezelf de vraag: hoe zit het met mijn kleding? Zit er bloed, uitbuiting, slavernij achter mijn T-shirts, spijkerbroeken en hemdjes?
Van de 256 kledingstukken die in mijn kast hangen, pikte ik er negentien uit. Van een spijkerbroek van een klein duurzaam merk als Kings of Indigo tot een T-shirt van Zara, een van ’s werelds grootste moderetailers.
Wat is het verhaal achter mijn T-shirt?
Ik dacht: laat ik met iets eenvoudigs beginnen. Bijna iedereen heeft er een in de kast: een simpel wit T-shirt. In mijn kledingkast liggen er een stuk of vier, waarvan een vrij nieuw: ik kocht het shirt een tijdje geleden bij Filippa K, een Zweeds kledingmerk dat bekendstaat om zijn kwaliteit en Scandinavische soberheid.
Wat ik verder weet over Filippa K? Niet zoveel. Behalve dan dat het duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan. Zo kwam het merk een aantal jaar geleden met het initiatief om niet alleen kleren te verkopen, maar ook te verhuren. Het draait bij dit bedrijf niet om het produceren van zo veel mogelijk voor zo min mogelijk, maar om kleren die zo lang mogelijk meegaan. Geen wegwerpmode, geen fast fashion.
Dit witte T-shirt lijkt, kortom, een ideale kandidaat voor mijn zoektocht. Juist van zo’n sober kledingstuk van zo’n sympathiek bedrijf zou ik de herkomst makkelijk moeten kunnen traceren.
Wat staat op het label?
Ik begin bij het label. Een prima aanknopingspunt, denk ik: ‘Made in Portugal’, ‘33% cotton, 67% lyocell.’
Twee dingen weet ik nu: in welk land de kledingfabriek staat en van welke materialen de stof is gemaakt.
Radha Jethu-Ramsoedh promoveerde vorig jaar aan de Universiteit van Amsterdam op het onderwerp kledinglabels. Haar conclusie? De informatie die daarop staat, klopt lang niet altijd.
Zo kan het goed zijn dat een kledingstuk in China is gemaakt, maar de knopen er in Italië aan zijn gezet, waarna op het label Made in Italy komt te staan. Ook dure designschoenen waarvan je denkt dat ze met liefde door een Spaanse schoenmaker zijn gemaakt, kunnen net zo goed uit een fabriek in Oost-Europa komen.
Nu heb ik geen peperduur designshirt en zitten er ook geen knopen aan, maar of Made in Portugal klopt, valt te betwijfelen. Filippa K schrijft dat het alle productie uitbesteedt. Dat is niet zo gek trouwens: bijna ieder kledingbedrijf doet dat. Uitbesteden is goedkoper, maar ook risicovoller; zicht op wat er precies in de fabriek gebeurt, is er niet.
Filippa K laat 60 procent van zijn producten maken in Europa, denk aan Portugal en Italië. De rest komt uit China, India, Vietnam en Chili.
Wat kan ik online vinden?
Als ik de webshop mag geloven, is mijn T-shirt gemaakt door Confetil, een fabriek in Portugal iets ten noorden van de stad Porto.
Online vind ik een paar gelikte filmpjes over de fabriek. Die ziet er hypermodern uit. Lopende banden waar lappen textiel omheen cirkelen, enorme machines die stoffen weven, wasmachines zo groot als een vuilniscontainer, een laboratorium met buisjes gekleurde vloeistof. Vrouwen zitten in een soort blauwe doktersjassen achter hun naaimachine.
De fabriek heeft zelfs een eigen Facebookpagina. Daar zie ik dat verschillende werknemers ingecheckt hebben op de locatie. Via Facebook Messenger stuur ik ze een bericht.
Een van de vrouwen reageert. Rosa Manuela Silva Carvalho laat weten dat ze al zes jaar als naaister in de fabriek werkt. Als ik haar een foto van mijn T-shirt doorstuur en vertel dat dit van Filippa K is, bevestigt ze dat ze voor dit merk kleding maakt.
Een paar dagen later krijg ik nog een reactie, dit keer van Sandra Silva. Ze vertelt dat ze pas sinds mei voor Confetil kleding strijkt. ‘Het is niet gemakkelijk en het is vermoeiend, maar ik vind het leuk om te doen’, schrijft ze.
Ik vraag Silva wat ze verdient. ‘590 euro per maand. Met het salaris van mijn man erbij kunnen we rondkomen.’ Extreem lange dagen hoeft ze naar eigen zeggen niet te maken. ‘Normaal werken we acht uur per dag, waarvan een uur pauze. Soms moeten we een of twee uur overwerken, niet meer.’
Ze verzekert mij dat Confetil zijn werknemers goed behandelt en dat er regelmatig controles plaatsvinden in de fabriek. ‘Als merken het ergens niet mee eens zijn en ons bedrijf doet er niks aan, dan geven ze ons geen opdrachten meer.’
Wat kan ik verder te weten komen?
Tot zover niks geks; ik kan mijn T-shirt met een goed geweten dragen. Maar mijn zoektocht is nog maar net begonnen.
Ik besluit nog dieper de keten in te duiken. Hoe zit het met de grondstoffen, de katoen en lyocell?
Via e-mail zoek ik contact met Filippa K. Ik word gekoppeld aan duurzaamheidsmanager Elin Larsson. Zij laat mij weten dat de lyocell, een zijde-achtige stof gemaakt van houtpulp, afkomstig is van hout uit Europa. ‘Het precieze land van herkomst weet ik niet’, schrijft ze. Net zoals ze niet weet waar de katoen uit mijn T-shirt vandaan komt. Ze belooft erachteraan te gaan.
Katoen van verschillende boeren wordt voortdurend door elkaar gegooid, waardoor het onmogelijk is de herkomst te traceren
Na tien dagen volgt het antwoord: de draad is gesponnen in Indonesië door een spinnerij genaamd Globe. De lyocell komt van Lenzing, een firma in Oostenrijk. Waar de katoen vandaan komt, weet Larsson niet, beweert ze. Filippa K koopt niet zelf katoen in. ‘Dat is meestal het geval bij katoen, en de reden waarom we dit materiaal zo veel mogelijk proberen te vervangen voor duurzamere keuzes’, schrijft ze.
Katoen van verschillende boeren en landen wordt voortdurend door elkaar gegooid, waarna het via tussenpersonen, die ook weer katoen inkopen uit verschillende landen, wordt doorverkocht aan spinnerijen. In deze balen zit katoen van honderden, soms wel duizenden verschillende katoenboeren uit verschillende landen. Dit maakt het onmogelijk om de exacte herkomst te achterhalen.
Zelfs het biologische katoen uit mijn streepjesshirt van C&A is niet te traceren. ‘Katoen van verschillende plantages wordt gemengd om een stabiele kwaliteit van het garen te garanderen’, aldus Kim Boomsma, werkzaam bij de klantenservice van C&A.
Oftewel: waar de katoen uit mijn Filippa K-shirt en de rest van de kledingstukken in mijn kast vandaan komt, kom ik nooit te weten.
Hoe zit het met het woud in mijn shirt?
Lyocell dan maar. Dit is een kunstmatige vezel op natuurlijke basis, gemaakt van cellulose uit houtsnippers.
Het doet me denken aan een artikel dat ik een paar maanden geleden las: daarin stond dat er elk jaar miljoenen bomen tegen de vlakte gaan om stoffen voor onze kleren van te maken. Zelfs regenwouden, oerbossen en andere beschermde wouden zouden hierdoor beschadigd raken. Had ik hieraan bijgedragen met het kopen van dit T-shirt?
Ik bel naar Oostenrijk, naar Lenzing, de firma die de lyocell volgens Larsson produceert. Ik krijg Waltraud Kaserer, hoofd communicatie, aan de telefoon. Ze vertelt dat de helft van alle houtpulp die Lenzing verwerkt, wordt geproduceerd in eigen fabrieken in Oostenrijk en Tsjechië. De rest komt van internationale partners. Wie dat zijn, wil ze niet zeggen. ‘Het is vertrouwelijke informatie; ze willen niet dat we hun namen noemen.’
Als ik de fabrieken via Google Maps opzoek, kom ik terecht op enorme industrieterreinen. Het heeft meer weg van een olieraffinaderij dan een stoffabrikant. Als ik inzoom, zie ik de stapels boomstammen liggen.
Lenzing geeft op zijn website nadrukkelijk aan geen hout of pulp te gebruiken uit oerbossen in Canada of Rusland, het Amazonegebied of bedreigde regenwouden in Indonesië en West-Afrika. Waltraud Kaserer: ‘De bosbouwbedrijven waar wij zaken mee doen zijn voor 99 procent gecertificeerd volgens erkende duurzaamheidscriteria, zoals FSC- en PEF-normen.’
Waar komt het hout uit mijn T-shirt dan wel vandaan? Geen idee. Net als bij katoen geldt: bomen uit verschillende bossen en landen, van Oostenrijk, Scandinavië, de Baltische Staten, Rusland, Zuid-Afrika tot de Verenigde Staten, komen op een grote hoop terecht.
Ook Larsson is daar gefrustreerd over. ‘We hebben geprobeerd om samen met een houtproducent volledig traceerbare lyocell te maken. We kwamen vrij ver, maar uiteindelijk waren niet alle betrokken partijen bereid openheid van zaken te geven.’
Hoe doen andere merken het?
Inmiddels is het begin juni. Voor mijn kledingkast staar ik naar de hanger met daaraan die ene, witte lap stof. Drie maanden geleden had ik geen idee wat het verhaal achter dit T-shirt was. Ben ik veel wijzer geworden?
Ik weet in welke Portugese fabriek mijn kledingstuk is gemaakt, waar in Portugal de stof is gebreid, dat de draad in Indonesië is gesponnen, de houtpulp hoogstwaarschijnlijk in een fabriek in Oostenrijk of Tsjechië is gemaakt en dat een deel van het materiaal afkomstig is van hout uit bossen in Oostenrijk, Scandinavië, de Baltische Staten, Rusland, Zuid-Afrika of de VS.
Erg indrukwekkend is het niet. Bij de andere achttien kledingstukken kwam ik nog minder ver.
Bij Adidas kwam ik niet verder dan de kledingfabriek. Mango, Zeeman en Hema weigerden ook maar iets van informatie te geven. Asos nam niet eens de moeite om te reageren, ook niet na herhaaldelijk aandringen.
Wat ik te weten kwam over mijn kledingstukken
Bijschrift tabel.
Opmerkelijker nog:
Zelfs een fairtrademerk als People Tree is niet in staat precies te herleiden waar de katoen uit mijn jurk vandaan kwam. ‘Onze katoen komt van Chetna, een samenwerkingsgroep met 35.852 katoenboeren, verspreid over drie staten in India (Telangana, Maharashtra and Odisha)’, liet communicatiemedewerker Louise Phipps van People Tree weten. ‘Het is dus onmogelijk om te weten van welke plantage die precies komt.’
Conclusie: het is vrijwel onmogelijk om er zelf achter te komen waar je spijkerbroeken, T-shirts en jurkjes vandaan komen.
Als je die informatie al krijgt, blijft het de vraag hoeveel wijzer je daarvan wordt. Want als je écht wilt weten of je spijkerbroek niet gemaakt is door kinderen, of in mijn geval, wat het verhaal is achter een simpel T-shirt, dan is kennis van de herkomst niet genoeg. Dan moet je weten hoe het eraan toegaat in de kledingfabriek, bij de spinnerij en op de katoenplantage. Dan moet je zo’n T-shirt achternareizen.
Dat is precies wat ik ga doen.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!