Mario Weber is dol op paling. Hij houdt echt van de dieren. Liefdevol pakt hij een jong exemplaar en zet hem dan weer voorzichtig terug in het water. Alsof het een vlinder is waarvan je de kwetsbare vleugels kunt beschadigen. Sommige vissen gaan misschien tien keer door zijn handen, totdat ze zo oud zijn dat hun huid glad en stevig is geworden.
Dan maakt hij ze dood, en ook dat doet hij zachtjes, met een zelfgebouwd apparaat dat een elektrische schok geeft. Ze verliezen meteen het bewustzijn.
De laatste palingvisser van Potsdam
Mario Weber, de laatste stadsvisser van Potsdam, ziet eruit zoals een visser eruit hoort te zien, met donkerblauw waadpak, houthakkershemd en wollen muts. Hij heeft een vriendelijk gezicht en geeft een akelig stevige handdruk.
Een man die niet klaagt, maar zich zonder mokken schikt in zijn lot. Mopperen dat hij de laatste in zijn soort is, vindt hij onzin. En nooit zal hij iets lelijks zeggen over zijn broodvis, de paling. Als iemand begint over die akelige scène in Die Blechtrommel, waarin een rottend hoofd van een dood paard dient als palingval, kijkt hij of hij naar zijn elektroshockapparaat zal grijpen.
Weber weet waar zijn palingen zich in de modder verstoppen, hij voelt het als ze uit hun schuilplaats tevoorschijn komen om te eten, proeft blind het verschil tussen spitsbekpaling en breedbekpaling. Het verschil tussen wilde paling en kweekpaling is ‘even groot als tussen een varken en een wild zwijn’, moppert hij.
Al 35 jaar vist hij in de Havel op paling. Vroeger had hij ’s ochtends vaak honderd kilo in een fuik, tegenwoordig, op een goede dag nog vijftig kilo, maar dan in alle 25 fuiken bij elkaar. ‘Als ik alleen paling zou verkopen, moest ik gaan roeien. Om te bezuinigen op benzine.’
Want dat is het probleem: de Europese paling verdwijnt. Sinds 2010 staat de soort op de Rode Lijst als ‘ernstig bedreigd’ – een categorie waar bijvoorbeeld ook de berggorilla’s onder vallen.
De reden daarachter onderzoeken we in dit verhaal, dat zich afspeelt langs de Loire, de Noord-Spaanse kustplaats San Sebastián en in Hongkong – en uiteindelijk weer bij Mario Weber. Een type visser die uitsterft, net als de paling.
Ooit werd er zelfs lijm van gekookt
Vroeger zaten de rivieren en meren in Europa vol paling. Zo vol dat boeren in Nederland ze als mest op hun akkers gooiden, ze als kippenvoer werden gebruikt en er behangerslijm van werd gekookt. Vanaf de jaren zeventig daalde het aantal enorm. Vooral doordat in de Rijn, de Rhône en de Ticino dammen werden gebouwd. Eén waterturbine betekent de dood van tienduizenden palingen.
Ook in Nederland is de palingstand fors gedaald: de glasaaltjes kunnen door de dijken en dammen nauwelijks meer zelf de Nederlandse rivieren opzwemmen. Vandaar dat sinds een jaar of tien met subsidie van het ministerie van Landbouw in Frankrijk en Spanje glasaal wordt gekocht voor de ‘herbevolking’ van rivieren en meren.
In Zwitserland is hij uitgeroepen tot ‘vis van het jaar 2018’. Als hommage aan de enige vis die stroomopwaarts de hele Rijn op kan zwemmen, als piepjong glasaaltje. Kon: verleden tijd. Tegenwoordig haalt vrijwel geen enkele glasaal het op eigen kracht tot in Zwitserland.
Palingen worden geboren in de Sargassozee, ten noordoosten van Cuba. Hun eerste levensjaren brengen ze drijvend op de Golfstroom door, zo’n zesduizend kilometer richting Europa. Onderweg groeien de larven uit tot glasaaltjes: vingerlange, doorzichtige visjes.
Voor de kust van Europa veranderen ze in grijze schoenveters en zwemmen ze de rivieren op. Wel twintig jaar leven ze dan in het IJsselmeer, de Bodensee en het Meer van Genève. Tot hun innerlijke kompas ze beveelt terug te keren naar de kust van Cuba, om te paaien. En om daar te sterven. Tot op de dag van vandaag is het niet gelukt palingen zich in visvijvers te laten vermenigvuldigen.
Deze natuurlijke kringloop is door de mens steeds verder verstoord. Niet alleen versperren centrales en dammen de paling de weg. Ook meststoffen en pesticiden eisen hun tol, evenals residuen van medicijnen en allerlei ziekteverwekkers.
En dan zijn er de stropers.
Elke nacht weer zitten ze, waar de grote rivieren de oceaan in stromen, achter de glasaal aan, van Engeland tot Portugal. Daarvandaan worden de beestjes naar Azië gesmokkeld om te worden opgekweekt. Voor Japanners en Chinezen is het een delicatesse die ze al bij het ontbijt eten als sushi. Hun eigen voorraad is al leeggeplunderd. Daarom worden massaal babyaaltjes uit Europa geïmporteerd.
Illegaal. Want sinds 2010 is in de EU een exportverbod op glasaal van kracht, dat echter niet veel heeft geholpen. Het dreef eerder de prijs op, waardoor de smokkel toenam. De schatting is dat elk jaar zo’n 350 miljoen Europese glasaaltjes naar Azië verdwijnen. De autoriteiten reageren langzaam. Europol zette het smokkelen van paling in 2017 in de top tien van zijn actieplan, vlak onder drugs-, wapen- en mensensmokkel.
Nog steeds zijn er 220 vissers op glasaal in de Loire
Een koude middag, begin februari dit jaar. De zon staat laag aan de hemel, het duurt niet lang meer voor de horizon bloedrood zal kleuren. In het Franse plaatsje Cordemais, vlak bij de monding van de Loire, maken de vissers zich in de bar Het Anker op voor de nacht. Ze werken biefstukken naar binnen, spoelen die weg met witte wijn uit een kartonnen pak en ronden het diner af met een glas sherry.
Een van hen is Mickaël Vallée. Hij heeft een handdruk waarbij die van Mario Weber kinderspel is. Vallée staat op en loopt wijdbeens de deur uit, alsof hij al op zijn schip de ‘Mustang’ zit.
Nergens in Europa voert de Golfstroom zoveel glasaal aan als bij de monding van de Loire. De grootste rivier van Frankrijk is bij Saint-Nazaire bijna even breed als de Amazone in Brazilië. De vissen ruiken het zoete water, ze worden erdoor aangetrokken als motten door licht. Zo’n 1,4 miljard babypalinkjes stromen elk jaar de rivier op.
Cordemais heeft 3.600 inwoners, vissersboten schommelen in de avondwind – het oogt als een ansichtkaart, als aan de overkant niet de koeltorens zouden staan van de grootste kolencentrale van Frankrijk.
Vallée start de motor en vaart de Loire op, langs de Villa Cheminée, een oude vuurtoren waar je tegenwoordig kunt overnachten. Hij vist al meer dan twintig jaar op glasaal, en is een van de 220 vissers aan de Loire die daar een visvergunning voor hebben.
Door stropers daalde de prijs
‘Er is glasaal genoeg’, zegt Vallée, ‘maar we mogen niet genoeg vangen.’ Frankrijk is het enige land in de EU dat een vangstquotum voor glasaal heeft ingevoerd. Desondanks is de prijs sterk gedaald. Hoe kan dat?
Vallée stuurt de Mustang een zijarm van de Loire in. Een pleviertje maakt zich in het riet klaar voor de nacht. De hemel kleurt rood. ‘We start to fish’, zegt de Fransman. Hij laat links- en rechtsachter een sleepnet in het water zakken dat op een schepnet lijkt.
Vijf minuten lang zet hij de motor op één knoop, zodat de tere vis niet door te sterke wervelingen van het water beschadigd raakt. Daarna schudt hij de netten leeg, boven een zeef die alleen glasalen doorlaat. Ze worden bewaard in een zogeheten bun, een houten kist met gaatjes waar vers water door naar binnen stroomt. Een pomp zorgt voor extra zuurstof. Vallée heeft er ook een beetje keukenzout in gedaan. Vannacht zal het niet meer dan een kilo worden.
Tussen november en half februari mag hij 160 kilo vangen. Van de groothandelaren krijgt hij honderd euro per kilo. Met zo’n omzet, waar de kosten nog af moeten, kan hij niet rondkomen, zegt hij. Vallée wil dan ook een hoger quotum en droomt dat de prijs drie keer zo hoog wordt. Maar dat gebeurt niet, quotum of geen quotum.
Intussen is het stikdonker geworden, geen maan, de hemel een sterrenpracht. Een bromfiets verstoort de rust, de koplamp werpt een lichtbundel door de nacht.
‘Met een gewoon schepnet kunnen de stropers twee tot drie keer zoveel glasaal vangen als wij’
Op de brug over de sluis zijn de silhouetten van twee mannen te zien. ‘Stropers’, zegt Vallée. ‘Veel hebben ze niet nodig. Met een gewoon schepnet kunnen ze twee tot drie keer zoveel vangen als wij.’ Er klinkt woede in zijn stem. De mannen komen uit Oost-Europa, legt hij uit, ze verkopen aan dezelfde handelaren als hij en ze vragen maar de helft, vijftig euro per kilo.
Vallée brengt zijn vangst aan wal, meert de Mustang in de haven af en laadt de vissen over in zijn busje. Binnen vijf minuten is hij thuis, waar hij in zijn werkplaats twee bassins heeft om de glasaal te bewaren voordat hij ze verkoopt.
Niet alleen smokkelaars zijn op de aaltjes uit. Ook sommige vissers houden zich niet aan de quota. ‘In één nacht’, zegt advocaat Antoine Tugas, een expert in de illegale handel in glasaal, ‘kunnen vissers evenveel verdienen als in een heel seizoen.’ Er zijn wel controles, maar de boetes zijn belachelijk laag of worden gewoon niet betaald.
En er zijn talloze manieren om de vis te laten verdwijnen. Naar Azië. Naar Spanje.
Een duur gerecht
San Sebastián, de avond van 19 januari 2018. De halve stad is op de been, verkleed in historische kostuums, als kok of waterdraagster. Meer dan honderd gastronomische gezelschappen doen mee, mannen en vrouwen trommelen op pannen en melkemmers, in de oude stad klinkt een lawaai dat aan de Candomblés in Salvador de Bahia doet denken. Rond middernacht verdringen duizenden mensen zich op de Plaza de la Constitución, waar de burgemeester de stadsvlag zal hijsen.
Welkom bij La Tamborrada, het feest van San Sebastián. Als je het je kunt permitteren bestel je angulas, gebakken glasaal met knoflook, als pintxos, Baskische tapas. Het eten van babypalinkjes is een traditie in Baskenland. Tegenwoordig is het de enige streek in Europa waar je ze gewoon bij de visboer kunt kopen. Was het vroeger armeluiseten, tegenwoordig is het een delicatesse die 630 euro per kilo kost, vijf keer zo veel als langoest.
De glasaal-pintxos vormen vanavond het culinaire hoogtepunt voor de gastronomische gezelschappen. Je vindt ze achter een zware eikenhouten deur en een muur van zwerfkeien, waarop ‘Gaztelubide 1934’ staat. Binnen zitten zo’n honderd oude mannen in het witte uniform van Baskische koks aan een lange houten tafel en zingen ze de mars van San Sebastián.
Na lang wachten worden de glasaaltjes geserveerd, in aardewerken schaaltjes. De mannen in het wit kunnen haast niet wachten, ze halen hun telefoons tevoorschijn en fotograferen elkaar bij het feestmaal. De eerste keer in jaren dat er weer echte angulas worden opgediend, en geen surimi of nepkrab, een goedkope vervanger. Ze stralen.
Ook de Basken vangen een paar ton glasaal per jaar, in Aginaga aan de Oria, twintig kilometer van San Sebastián. Langs de rivier zitten een tiental bedrijven en hier, vlak bij de grens, hebben ook drie grote Franse handelaren een filiaal.
Waar komt de Baskische glasaal vandaan?
Waar komt hun vis vandaan? De chefs willen geen antwoord geven, zeggen afspraken voor een interview af of wijzen me meteen al de deur. Alleen Jon Otamendi mag met ons praten. Hij is een Bask, zijn familie handelt al drie generaties in glasaal. We ontmoeten elkaar bij de rivier de Oria, die zich goudgeel door het dal slingert, met pijnbomen langs de oevers.
Als kind heeft Otamendi hier vaak gespeeld en ging hij hier vissen met zijn opa. Vroeger hadden ze, in reservoirs boven in de bergen, honderden tonnen glasaal zitten. Nu hebben ze nog maar ruimte voor één ton nodig.
Otamendi raapt een paar stenen op en keilt ze over het water. Vroeger deed hij betere zaken. ‘Vóór 2010, toen het nog legaal was om ze te exporteren.’ Hij draait om de hete brij heen. ‘Het is voor ons steeds moeilijker geworden om genoeg glasaal te kopen. Met deze prijzen kunnen we nauwelijks meedoen’, zegt hij.
De koks die glasaal bereiden, willen geen antwoord geven, zeggen afspraken voor een interview af of wijzen me meteen al de deur
Hij zoekt naar woorden, aarzelt, wikt en weegt en zegt dan: ‘Misschien zijn er concurrenten die de markt beter kennen dan wij, misschien begrijpen ze de markt beter. Misschien bewandelen ze wegen waar wij niet komen.’ Hij lacht onzeker. Meer wil hij niet kwijt.
Andrew Kerr spreekt duidelijker taal. Hij is van de Sustainable Eel Group, een niet-gouvernementele organisatie in Brussel die de palingstand in Europa op duurzame wijze op peil wil houden. Omdat het in Baskenland toegestaan is glasaal te verkopen, wordt daar ook gesmokkeld. ‘Een paar handelaren, die vóór het exportverbod zaken deden in Azië, zijn gewoon doorgegaan, en komen aan glasaal via dezelfde kanalen als vroeger’, zegt Kerr. Ook al is dat nu verboden.
Smokkelwaar in plastic koffers
Begin 2017 begon Operatie Abaia, de tot nog toe grootste slag die palingsmokkelaars is toegebracht. Rechercheurs van de Spaanse milieupolitie namen in Spanje en Griekenland zes miljoen glasaaltjes in beslag. Ze leefden nog. In luchtvrachtcontainers, verborgen onder mosselen, zouden ze naar Hongkong worden gesmokkeld.
De politie arresteerde 48 verdachten en nam contant geld, goudstaven en luxueuze auto’s in beslag. En documenten die aannemelijk maakten dat de bende in de afgelopen vijf jaar voor 280 miljoen euro aan glasaal naar Azië had gesmokkeld. Naar Hongkong, en van daaraf naar kwekerijen in het zuiden van China.
‘De winstmarges bij de smokkel van glasaal zijn vergelijkbaar met die van de drugshandel. Maar dan vrijwel zonder risico op arrestatie’
‘De winstmarges bij het smokkelen van glasaal zijn vergelijkbaar met die van de drugs-, wapen- en mensenhandel’, zegt Jari Liukku, een hoge functionaris bij Interpol. ‘Met dit verschil dat de smokkelaars vrijwel niets te vrezen hebben.’ Hij schat dat elk jaar mogelijk honderd ton glasaal naar Azië wordt gesmokkeld, waar ze zo’n 1.500 euro per kilo opbrengen. ‘Daarmee kun je binnen twee jaar 125.000 ton palingfilet produceren, wat een marktwaarde heeft van 2 miljard euro. Een ongelooflijk goede handel.’
‘De hoge prijzen in Azië trekken steeds meer criminelen aan die zich eerder met andere zaken bezighielden’, bevestigt Yannick Kühl van Traffic, een wereldwijd netwerk dat de handel in wilde dieren aan banden wil leggen. ‘Iedereen kan de diertjes smokkelen: alles wat je nodig hebt, zijn diepvrieszakjes, plastic flessen, een zonnescherm en een hardplastic koffer.
Een hardplastic koffer?
Ja, legt Yannick Kühl uit: omdat paling kan ademhalen door zijn huid, kun je ze in zo’n koffer twee dagen in leven houden, in diepvrieszakken die gedeeltelijk zijn gevuld met water en voor de rest met zuurstof. De plasticflesjes met ijs zijn voor de koeling, waardoor de stofwisseling van de vissen wordt vertraagd. Het zonnescherm is voor de isolatie tegen de zon. In één koffer gaat vijftien kilo glasaal.
Via Madrid, Amsterdam of Parijs gaan ze door naar Hongkong, Singapore of Bangkok. Het risico van ontdekking op het vliegveld is klein. Veiligheidsbeambten zijn getraind om naar drugs en explosieven te zoeken, niet naar koffers met diepvrieszakjes vol visjes.
Spoorzoeken in Hongkong
Op een ochtend in maart slentert visserijbioloog Florian Stein van de Sustainable Eel Group over de vismarkt in Hongkong. Bijna tien miljoen inwoners, het grootste vliegveld voor luchtvracht en de op vijf na grootste containerhaven ter wereld.
Hongkong is een knooppunt in de illegale handel in wilde dieren. Hier kun je elk schepsel kopen, van waar dan ook op de wereld, beschermd of niet, opgezet of tot poeder vermalen.
En de vismarkt van Hongkong is een aquarium van de wereldzeeën. Kreeft uit Bretagne, zwanenhalsmosselen uit Canada, tropische koraalvissen uit Indonesië. Chinezen eten ze het allerliefst vers, zo vers dat de vis nog spartelt als hij de pan ingaat.
Florian Stein heeft een briefje in zijn hand waar Chinese karakters op staan: 鳗鱼. In een van de stalletjes is een visvrouw bezig een paling te fileren. Vriendelijk maakt ze Stein duidelijk dat hij het briefje ondersteboven houdt, maar dat hij wel aan het goede adres is.
Ze spietst de vis aan een ijspriem en zet hem vast op een gladgeschuurd stuk boomstam dat ze als snijplank gebruikt. De paling stuiptrekt, zijn autonome zenuwstelsel verzet zich nog. Een paar minuten later liggen er drie stukken paling uitgestald. In een emmer zitten nog drie levende palingen. ‘Uit China’, zegt ze.
De vis komt uit een van de kwekerijen waar in de kweekbassins hun oorspronkelijke herkomst niet meer is te achterhalen. ‘Europese glasaal komt sowieso meestal met valse papieren in de Chinese aquacultuur terecht’, had visserijbioloog Stein al uitgelegd. ‘Het gaat dan door voor Amerikaanse of tropische glasaal, want het exportverbod geldt alleen voor Europese glasaal. Maar hoe moet de douane dat bij de rechter bewijzen, als het verschil van buiten nauwelijks te zien is?’
Om dit probleem op te lossen heeft Stein samen met moleculair bioloog David Baker uit Hongkong het dna van paling geanalyseerd. Ze onderzochten glasalen die de dienst voor bedreigde diersoorten in beslag had genomen en die in een vliegtuig zaten dat uit Madrid kwam.
‘Op het oog zie je nauwelijks verschil tussen Europese en Japanse paling, en hij smaakt ook bijna hetzelfde’, zegt Stein. De volgroeide paling uit China wordt geëxporteerd. ‘De filet, die hier in West-Europa in de sushi zit, kan uit Chinese kwekerijen komen maar zou in principe Europese paling kunnen zijn.’
De paling in Europa komt dus uit de Caraïbische Zee. Hij wordt in Europa gevangen en illegaal naar China geëxporteerd, daar twee jaar vetgemest, komt dan terug en belandt zo op ons bord.
In de haven van Vancouver hebben rechercheurs onlangs achttien ton glasaal uit Azië in beslag genomen. Uit dna-onderzoek bleek dat het Europese glasaal was. Twee jaar geleden controleerde de Duitse douane een transport van Aziatische groothandelaren. Wat bleek: 20 procent van de paling kwam oorspronkelijk uit Europa.
De strijd tegen smokkelaars is niet hopeloos
Zoals zo vaak met de handel in beschermde diersoorten lijkt het gevecht tegen de smokkelaars op dweilen met de kraan open. Maar er is hoop. Visserijbioloog Stein heeft onderzoeksgeld gekregen om een snelle methode te ontwikkelen om de herkomst van een paling vast te stellen. De Sustainable Eel Group vecht in Brussel voor een Europees systeem waarmee de hele handel in glasaal stap voor stap te volgen is. De Europese Commissie eist dit al sinds 2009, maar geen enkel EU-land heeft het in wetgeving omgezet.
Aan de Wageningen Universiteit proberen wetenschappers intussen met hormoonbehandelingen kunstmatig paling te kweken. Maar tot nu toe zijn de larven steeds binnen twee weken verhongerd, omdat de onderzoekers nog niet weten wat ze na hun geboorte in de Sargassozee eigenlijk eten.
Aan de Loire heeft Mickaël Vallée zijn lot in eigen hand genomen. Om niet langer afhankelijk te zijn van de groothandel, heeft hij met zijn collega’s een coöperatie opgericht. Samen hebben ze geld geïnvesteerd in een eigen reservoir, zodat ze hun glasaal zelf op de markt kunnen brengen. En hoe ziet de toekomst eruit voor Mario Weber?
Palingvisser krijgt kleintjes
De veerhaven van Potsdam, mei 2017. Eigenlijk leggen hier toeristenboten aan. Maar op deze vroege ochtend arriveert er een tankauto met bijna een ton glasaal. Voor de vissers op de Havel, om het palingbestand op peil te brengen. Ook Weber krijgt een deel dat hij op zijn boot in watertonnen doet.
Nu wil hij geen tijd verliezen, de visjes moeten vlug het water in. En wel waar ze schuilplaatsen en voedsel kunnen vinden. De visserijcoöperatie heeft berekend dat er na 2030 weer genoeg paling in de Havel zal zitten. Weber zegt: ‘Tot die tijd vecht ik voor iedere paling.’
Na een kwartier komt hij met zijn boot op een plaats waar veel waterlelies groeien. Daar gaat de eerste container overboord. De waterlelies beschermen de jonge palingen ‘tegen aalscholvers en snoeken’. Hij vaart een eindje door, tot waar de oevers dicht begroeid zijn met riet, daar gooit hij het tweede tonnetje leeg. ‘Hier kunnen ze zich vliegensvlug in de modder ingraven, alleen hun kop steekt er dan nog bovenuit.’
Hij ziet ze graag terug in zijn fuik. Over een paar jaar.
Dit verhaal verscheen eerder bij ons Zwitserse partnermedium Republik en is naar het Nederlands vertaald door Izaak Hilhorst. Lees hier waarom we het vertaalden.
Meer lezen?
Het Groot Barrièrerif kwijnt weg. Dus investeert Australië 300 miljoen in koraalbehoud. Helpt dat? Continu kreeg de Australische regering brandbrieven vanuit de toeristenbranche en de koraalwetenschap: ga in godsnaam over tot actie en red onze prachtige riffen. Dat wil de regering nu ook. Er is budget. Maar wat moet ze doen? Vis kweken wordt een vorm van bio-industrie. Gelukkig zijn er slimme oplossingen De meeste vis die wereldwijd wordt gegeten komt niet uit zee, maar wordt gekweekt. En daardoor ontstaan problemen die lijken op die van de bio-industrie, zoals mestproductie en overmatig antibioticagebruik. Maar er zijn manieren om die te voorkomen.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!