Afgelopen week was het weer zover: twee achteloze verwijzingen naar de stelling dat we een maand extra welvaart aan de interne markt en een week extra welvaart aan de euro te danken hebben. Door niet de minsten, de minister van Buitenlandse Zaken, Frans Timmermans, en door Mark Rutte, de minister-president van het Koninkrijk der Nederlanden. En natuurlijk zonder bronvermelding of verwijzing.
Waar komen deze bedragen vandaan?
De bron van de stellingen dat we aan de interne markt en de euro respectievelijk een extra maand- en weeksalaris aan welvaart te danken hebben, komt uit Europa in Crisis - een publicatie van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2011. In hoofdstuk 2 van dat boek, laten de economen van het CPB zien dat de interne markt heeft geleid tot meer handel, hogere productiviteit en meer concurrentie. Op jaarbasis heeft dat ons ongeveer een maand extra welvaart opgeleverd, concluderen de onderzoekers.
Die conclusie is echter niet evident. Om de bijdrage van de interne markt te kunnen kwantificeren, moet je namelijk de actuele situatie eigenlijk vergelijken met een hypothetische situatie zónder interne markt.
Hoe meet je een interne markt?
Een dergelijke contrafactische vergelijking van enerzijds de situatie met een interne markt en de hypothetische situatie zonder zo’n markt roept onmiddellijk tal van lastige vragen op: hoeveel handel zou er zonder interne markt zijn geweest? Hoe zou de ruimtelijke verdeling van productieketens er hebben uitgezien? Hoe groot zou de mate van geografische economische specialisatie zijn geweest? Vragen die in principe onbeantwoordbaar zijn. Het aantal relevante variabelen is eenvoudigweg te groot.
Mogelijk de beste raming die we hebben, maar sluitend empirisch bewijs is het niet. Geeft niet. Maar presenteer het dan ook niet als evidentie, zoals Rutte en Timmermans doen
Het CPB nam dan ook een sluiproute en gebruikte een methode die in de jaren zestig door Jan Tinbergen, bedenker en eerste directeur van het CPB, was ontwikkeld om het welvaartseffect van bilaterale vrijhandelsverdragen te ramen. In plaats van te meten postuleerde Tinbergen een econometrisch gedefinieerde relatie tussen drie variabelen: de hoogte van het nationale inkomen, de mate van fysieke, institutionele en culturele "afstand" tussen twee landen en de omvang van de handel tussen die landen. In lekentaal: hoe hoger het nationaal inkomen en hoe geringer de "afstand," hoe groter de handel tussen die twee landen.
Op basis van deze aannamen concludeerde het CPB dat tussen de 12 en 18 procent van de totale Nederlandse import en export aan de interne markt kon worden toegeschreven. Mogelijk de beste raming die we hebben, maar sluitend empirisch bewijs is het niet – en dat is ook niet te geven. Het presenteren als evidentie, zoals Rutte en Timmermans doen, is dan ook onheus.
Bovendien gaat het om extra welvaart per hoofd van de bevolking. Over de verdeling ervan rept het CPB echter met geen woord. En het is niet ondenkbaar dat sommigen (werknemers en, vooral, bestuurders van het grootbedrijf en de banken) er veel meer dan een maand extra bij hebben gekregen, terwijl anderen (laagopgeleiden, uitkeringsgerechtigden) er juist op achteruit zijn gegaan, zoals de cijfers over stijgende ongelijkheid in Nederland van Wiemer Salverda demonstreren.
Hoe zit het met die 53ste week?
Dan die 53ste week die we aan de euro te danken zouden hebben. Ook die komt uit het boekje van het CPB. Hoofdstuk 3 probeert ‘De baten van de euro,’ zoals het hoofdstuk heet, te berekenen. Het CPB erkent dat ze er wat dat betreft een slag naar moet slaan: ‘De winst van de invoering van de euro is minder duidelijk dan die van de interne markt, hoogstens ongeveer een weeksalaris.’
Anders dan bij die dertiende maand, is deze schatting niet de uitkomst van eigen econometrische berekening, maar komt zij uit een externe studie van Richard Baldwin die, volgens het CPB, had berekend ‘dat handel tussen eurolanden door de Europese Monetaire Unie (EMU) met ongeveer 5 procent was toegenomen,’ om te concluderen dat ‘als de 5 procent ook voor Nederland geldt, dat overeenkomt met ongeveer één extra weekloon.’ Als het ook voor Nederland geldt – niet echt een robuuste raming, om het mild uit te drukken.
Hoe sluitend is het bewijs hier?
Terug naar de studie van Baldwin dus. Daaruit blijkt dat Baldwin en zijn mede-onderzoekers in essentie hetzelfde deden als het CPB bij de berekening van het welvaartseffect van de interne markt: econometrische kwantificering op basis van aannamen die de onderzoekers in staat moesten stellen het euro-effect te isoleren van ‘andere integratie-bevorderende maatregelen,’ zoals de studie het zelf noemt.
Weer betekent dat: het gebruik van een mathematische sluiproute om de immense complexiteit van een vergelijking van de werkelijke wereld van de EMU met een hypothetische wereld van ‘wel interne markt maar geen euro’ heroïsch te kunnen simplificeren. En ook hier geldt: mogelijk de beste raming die we hebben, maar sluitend empirisch bewijs is het niet – en dat is ook hier niet te geven.
In mei 2008, toen Baldwins rapport werd gepubliceerd, had ‘economisch experiment’ nog een positieve connotatie. Vier maanden later was dat radicaal anders
Bovendien dateert de studie van Baldwin en consorten uit 2008 en lopen de data door tot 2005. Sindsdien is er nogal wat veranderd: eerst een staartje schuldgedreven vastgoedgroei om vervolgens, vanaf 2008, in een duikvlucht te geraken. Door beleidsfouten – veel te terughoudende aanpak van Europese banken, te grote nadruk op het verlagen van de staatsschulden boven private schulden (hypotheken) en hardvochtige begrotingstekortreductie als voornaamste antwoord op de crisis – is het merendeel van de lidstaten van de eurozone een decennium aan potentiële welvaartsgroei kwijtgeraakt. Sommige meer: Griekenland, Spanje, Italië, Ierland, Nederland; sommige minder: Frankrijk, België, Finland, Oostenrijk en Duitsland. Oftewel, de bijdrage van de EMU aan onze welvaart is voor de meeste burgers van de eurozone niet positief maar negatief.
Overigens was de opdrachtgever van Baldwins studie de Europese Commissie. Dat dat relevant is, blijkt uit de triomfantelijke eerste twee regels van het rapport: ‘The introduction of the euro was an immense political and symbolic step towards an integrated Europe. It was also the worlds largest economic ‘experiment’.’
Er word ook met geen woord over de kosten gerept. Want in mei 2008, toen Baldwins rapport werd gepubliceerd, had ‘economisch experiment’ nog een positieve connotatie. Vier maanden later was dat – met het falen van vijftien jaar van experimenten in financiële deregulering na het faillissement van Lehman Brothers – radicaal anders. Om over april 2014, na zes jaar onnodige verarming, nog maar te zwijgen.
Conclusie: we weten het niet
Wat opvalt in het debat over de euro is hoe verschillend eurokritische en eurofiele rapporten over de kosten en baten ervan worden bejegend. De rapporten van de ChristenUnie en de PVV werden weggehoond als slagen in de lucht naar wat in principe te gecompliceerd is om adequaat te ramen, terwijl beeldbepalende politici en opiniemakers de al even zachte positieve ramingen van CPB en Europese Commissie als evidenties uitventen.
Op basis van de boven verwoorde bedenkingen bij contrafactische vergelijkingen moeten we eigenlijk erkennen dat we simpelweg niet precies weten hoeveel rijker we door de interne markt en hoeveel armer we door de euro zijn geworden - laat staan dat we weten hoe die baten en kosten zijn verdeeld per hoofd van de bevolking. Dat geldt evenzeer voor de vraag wat het opbreken van de euro of het voortzettten ervan ons gaat kosten.
Als de stemmen van de boekhouders staken, spreekt het volk – zoals het betaamt in een democratie.
Nivelleren is zo gek nog niet
Of het nu gaat om depressies, drugsmisbruik, schooluitval, criminaliteit, overgewicht, kindersterfte, ongelukkige kinderen of tienerzwangerschappen, steeds lijkt er één grote boosdoener te zijn: ongelijkheid. Een berg aan studies wijst inmiddels uit dat nivelleren zo gek nog niet is.
Een eerder verkooppraatje geanalyseerd
In het jaarlijkse rapport 'De staat van de Europese Unie' verkoopt minister Timmermans het onverkoopbare: nauwelijks een woord over de eurocrisis, een paar loze gebaren naar eurosceptici en tussen de regels door vooral veel respect voor het grootbedrijf. Telt de burger nog mee?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!