Vroeger was antiracisme radicaal. Nu omarmt het zwijgende midden het verzet (met dank aan de activisten)
De wereldwijde golf aan antiracismeprotesten laat zien dat er iets aan het kantelen is: de zwijgende meerderheid zwijgt niet langer over onrecht. Die omwenteling hebben we te danken aan activisten, die lijf en leden op het spel zetten voor idealen die ons allemaal aangaan. Laten we hun moed nooit vergeten.
De mens is een angstig wezen. Uit alle vormen van onderdrukking in het verleden, of die nu militair of economisch was, sprak angst. Angst voor het verzet, en angst voor wat er gebeurt als verzet een groot onrecht blootlegt. Onze geschiedenis is een aaneenrijging van verzet, zelfbewustzijn, trots, gewelddadige onderdrukking en uiteindelijk een allesvernietigend zwijgen.
Een belangrijke conclusie van mijn onderzoek naar Verzwegen geschiedenis is dat hoe we omgaan met de herinnering aan verzet, direct van invloed is op onze opvattingen over heldendom.
Ik moest daaraan denken de afgelopen weken, toen niet alleen in Amerika maar ook in de rest van de wereld mensen de straat opgingen na de dood van George Floyd. Was ‘Black Lives Matter’ een paar jaar geleden nog een term die te radicaal, te activistisch was voor de smaak van het gematigde midden – sinds de wereldwijde protesten is hij stevig opgenomen in de mainstream.
Er is onmiskenbaar iets aan het veranderen in de publieke opinie. Het lijkt alsof er meer ruimte is voor solidariteit – iets wat ook zichtbaar is in een term als ‘All Black Lives Matter’, waarmee aandacht wordt gevraagd voor de pijn van de gekleurde lhbt+-gemeenschap.
Het is een poging om mensen met elkaar te verbinden, door zich het lot van de ander aan te trekken. Een beweging die inmiddels zelfs premier Mark Rutte niet meer kan negeren. Nadat hij voorzichtig van standpunt veranderde over de traditionele Zwarte Piet, nodigde hij deze week antiracismedemonstranten uit in het Catshuis. Het lijkt de voorbode te zijn van een breedgedragen mentaliteitsverandering waarbij de problematiek van racisme eindelijk erkend wordt.
Een optimist zou kunnen stellen dat het zo te zien wel goed komt met ons. Dat wie het de tijd gunt uiteindelijk zal zien dat de mens niet ongevoelig is voor onrecht en dat hij wat scheef is heus wel recht zal zetten. Het is het soort optimisme waarin het comfortabel geloven is, maar dat voorbijgaat aan het werk van mensenrechtenactivisten die jarenlang ongemakkelijke thema’s op de agenda proberen te krijgen, en die tegen de klippen op vasthouden aan een ideaal dat in de ogen van bredere lagen van de gemeenschap onnodig, ongewenst of onbelangrijk is.
In Nederland zijn het mensen als Jerry Afriyie, en organisaties als Nederland Wordt Beter en Kick Out Zwarte Piet, die racisme voor het voetlicht proberen te brengen. Voordat er werd geluisterd naar hun standpunten, moesten deze activisten talloze malen met de dood worden bedreigd of worden gearresteerd. De grootste krant van Nederland waarschuwde voor het gevaar van hun ‘radicale agenda’.*
Wie zich nu (pas) achter de idealen van deze activisten schaart, moet beseffen dat we bij het omarmen van verandering te snel vergeten aan wie we de omwenteling te danken hebben.
Wie aan de gevestigde orde tornt, krijgt altijd te maken met weerstand
Voordat George Floyd stierf, bezweken talloze anderen onder bruut politiegeweld. Geweld dat decennialang kon aanhouden, en waartegen al even zo lang wordt geprotesteerd. Niet alleen met vredesmarsen en betogingen, maar ook in de vorm van muziek, literatuur, beeldende kunst, een stilzwijgend knielen tijdens het volkslied. En dat protest werd – en wordt – maar al te vaak gezien als ‘te extreem’ of ‘beladen’.
Mensen die aan de gevestigde orde tornen kregen altijd te maken met grote en hartstochtelijke, ja zelfs angstige weerstand, lang voordat ze werden omarmd door de ‘weldenkende’ burger. Ook in onze eigen tijd wordt op die angstige en afwijzende manier gekeken naar burgerrechten- en politieke bewegingen als Kick Out Zwarte Piet; actiegroepen die als extremistisch te boek staan vanwege hun roep om radicale gelijkwaardigheid.
Deze activisten gaan in tegen de stroom van mensen die zich liever vastbijten in het oude, in dat wat uiteindelijk onhoudbaar zal blijken. De onwil om na te denken over racisme werd pijnlijk duidelijk in de discussies na de Black Lives Matter-demonstratie op de Dam op 1 juni van dit jaar. Er werd gepraat en geschreven en nagedacht over allerlei onderwerpen – van de 1873-button die de burgemeester van Amsterdam droeg tot de woorden die rapper Akwasi had gebruikt in zijn betoog, terwijl het bar weinig ging over het onderwerp van het protest. Het was al met al een nogal opzichtige manier om het vooral níét over racisme te hebben.
De ‘gematigde’ mens heeft zich altijd in bizarre bochten gewrongen om te kunnen stellen dat zwart verzet onterecht, ongepast of onnodig was
Het tragische is dat dat in het verleden niet anders was. De ‘gematigde’ mens heeft zich altijd in de meest bizarre bochten gewrongen om te kunnen stellen dat zwart verzet onterecht, ongepast of onnodig was. In het koloniale verleden verzetten de onderdrukte volken zich, en werd dat afgedaan als terrorisme. In het recentere verleden eiste Martin Luther King burgerrechten voor zwarte Amerikanen, een eis die als radicaal bestempeld werd – de FBI beschouwde King als de gevaarlijkste man van het land.
Ook nu, in onze eigen tijd, is de angst voor verzet groter dan de afkeer van het onrecht dat het wil aankaarten. Nadat American football-speler Colin Kaepernick in 2016 voor het eerst knielde bij het Amerikaanse volkslied, ging het wederom niet over het probleem dat hij ermee aankaartte – politiegeweld tegen zwarte Amerikanen – maar over hoe (on)gepast zijn protest was.
Steeds opnieuw tekent zich hetzelfde patroon af; niet het onrecht zelf, maar het protest daartegen wordt als omstreden beschouwd.
De discussies die dan ontstaan, gaan over de ‘juiste’ plek, of de ‘juiste’ manier van protest. Het zijn niets meer dan opzichtige manieren om het werkelijke onderwerp te vermijden. Het is alsof de witte burger voor een spiegel wordt geplaatst, en zich vervolgens in bovenmenselijke bochten wringt om vooral niet naar zichzelf te hoeven kijken. Het is, op meerdere manieren, een pijnlijk tafereel.
Waarom racisme boven alles een wit probleem is
Wat dit patroon van verzwijgen, wegdrukken en verdraaien bewijst, is dat racisme boven alles een wit probleem is. Het is in stand geroepen door witte instituties, en wordt in stand gehouden door de zwijgende meerderheid. Het onrecht en het geweld dat voortkomt uit racistische systemen kan alleen plaatsvinden als er ruimte voor wordt gemaakt.
De ruimte die de agent nam om George Floyd in het openbaar te vermoorden, zijn handen achteloos in zijn zakken, kan alleen bestaan als er maar genoeg mensen wegkijken. En wie denkt dat hij als hij erbij zou zijn, getuige zou zijn van onrecht, zich wel degelijk zou uitspreken – think again. Er zijn onnoemelijk veel vormen van wegkijken, en het is nooit onschuldig.
Het is niet onschuldig om niet te beseffen dat reggae protestmuziek is (ja, ook die gezellige Bob Marley waar je op zonnige dagen aan het strand graag naar luistert). Het is niet onschuldig om ironische shirts te dragen met ‘Straight outta Almere’, zonder te beseffen dat de waarde van deze popculturele uiting samenhangt met de pijn en het verdriet van de zwarte gemeenschap.
En het is al helemaal niet onschuldig om wel te wéten dat onze samenleving gevaarlijker of oneerlijker is voor mensen van kleur of uit de lhbtq+-gemeenschap – maar het vervolgens vervelend te vinden dat mensen zich tegen dat onrecht verzetten.
Het is niet onschuldig om te weten dat onze samenleving oneerlijker is voor mensen van kleur, maar het verzet ertegen vervolgens af te keuren
Het lijkt erop dat we een historisch kantelpunt bereiken. Een punt waarop een deel van de zwijgende massa zich verschuift van een comfortabel midden naar een plek waar het weliswaar ongemakkelijk voelt, soms zelfs onveilig, maar waar er in elk geval hoop aan de horizon gloort. De demonstraties van de laatste weken zijn er het bewijs van.
Mijn beste vriendin, een creoolse Surinaams-Guyanese Amsterdammer, was met haar moeder op de antiracismedemonstratie op de Dam. Ze stuurde me een foto van haar zoontje van negen, mijn petekindje. Hij droeg een shirt met op zijn rug de tekst Future Legend, zijn vuistje strijdbaar in de lucht. Later vertelde mijn vriendin me dat ze zo ontroerd was geweest dat ze moest huilen. Vanwege de opkomst, de woorden die op het podium werden gezegd, de hoop die bijna tastbaar in de lucht hing die dag.
Maar vooral door een gesprek dat ze per ongeluk had opgevangen van drie donkere tieners die achter haar stonden. De jongens, ze waren een jaar of vijftien, hadden stil om zich heen gekeken, naar de hoeveelheid mensen, maar ook naar hoeveel van die gezichten niet zwart of bruin waren, maar wit. ‘Komen al die mensen voor ons?’ vroeg een van hen zich verbijsterd af.
Hun woorden ontroerden mijn vriendin, en mij toen ze het me vertelde, omdat we hun blije verbazing zo goed begrepen. Immers: zo’n breedgedragen solidariteit werd niet eerder op zo’n schaal getoond. Voor het eerst spraken zo veel ‘anderen’ zich uit. Voor het eerst stonden we werkelijk zij aan zij met mensen die niet in het centrum van het geweld stonden. We voelden ons gezien. De nieuwe generatie, die vijftienjarige jongens, voelde zich deel van iets. Van een land, een identiteit voorbij kleur of afkomst.
Een solidariteit over etnische grenzen heen
Ik vertelde over het opgevangen gesprek aan een paar vriendinnen, witte Amsterdamse vrouwen, die ook op de Dam waren geweest. En ook zij huilden, tot mijn verbazing.
Wat was het dat ons allemaal zo ontroerde? Was het dat met de protesten iets ongewoons werd vertoond? Een solidariteit die over etnische grenzen heen reikt?
Ik denk het. Maar ik denk ook dat er iets anders is, iets wat minstens even groot is, en minstens even belangrijk. Namelijk: dat in die solidariteit een belofte lonkt, een idee zo je wil, van een mogelijke nieuwe manier van samenleven. Al die mensen die samenkwamen tonen dat ze geloven, of op zijn minst wíllen geloven, in een nieuw idee van Nederland. En die gedroomde wereld wordt, zoals altijd, geboren in de overtuiging-tegen-de-klippen-op van activisten die hun lichaam, hun inkomen, hun veiligheid op het spel zetten. Die strijden, lijden en vechten voor idealen die ons allemaal aangaan.
Al die mensen die op de Dam samenkwamen tonen dat ze geloven, of op zijn minst wíllen geloven, in een nieuw idee van Nederland
We mogen dat niet vergeten, omdat dit juist de mensen zijn die we nodig hebben. Zij zijn het die het lef en de verbeelding hebben om een nieuw, een beter idee van een samenleving te vormen. De ontroering die wij Nederlanders, bruin, zwart en wit, voelden bij de woorden van die nieuwe generatie op de Dam betekent iets. We horen bij elkaar, en we willen elkaar zien. En we willen dat die nieuwe generatie zich gezien weet, want zij moeten het samen doen als wij er te moe en te oud voor zijn.
Dat wij als collectief openstaan voor een nieuwe manier van samenleven, hebben we te danken aan onze activisten. We schrijven op dit moment een nieuw hoofdstuk, samen. Laat dat niet wéér een hoofdstuk zijn waarin onrecht weggestopt is, en helden verzwegen worden. Laten we hen benoemen en erkennen, juist vanwege hun onvermoeibare inzet. Want de geschiedenis van het verzet toont weliswaar te vaak dat de mens een angstig en onzeker wezen is. Maar de mens is ten diepste óók dapper. Beloon de dapperheid, en wees niet bang.