Om die vraag te kunnen beantwoorden, helpt het om te kijken naar wat er vóór de prestatiemaatschappij was.
Toen leefden we in een ‘commandomaatschappij’. We luisterden naar onze baas, hielden ons aan de regels van onze baan, klokten netjes ’s morgens in en keerden aan het einde van de dag huiswaarts. Werk zorgde voor een inkomen, en daarmee basta.
In de prestatiemaatschappij leggen we het werk onszelf op. We zijn ons eigen merk geworden; proberen onszelf zo goed mogelijk te positioneren in de markt; wisselen elke paar jaar van baan of project. In 1985 besteedden we nog 43,6 uur per week aan werk, overwerk, zorg en opleiding. In 2005 was dat al 48,6 uur.
We rekenen collectief af met de zesjescultuur en straffen langstudeerders met hoge studiekosten. Overal - van de lokale supermarkt tot aan de voetbalclub - maken we prestaties meetbaar. En naast een gezin met twee kinderen en een baan van tachtig uur vinden we ook nog de tijd om te trainen voor de marathon.
In de prestatiemaatschappij werken we hard. Niet omdat het moet, maar omdat we het zelf willen.