De markt van Hagadera, in het oosten van Kenia, is een netwerk van winkeltjes van metalen platen en baksteen. Een slager, een apotheek, een kledingwinkel, een hotel. Een internetcafé, een juice bar, een fietsenmaker, een poolcafe, een houtbewerker- en ontelbaar veel brommertaxi’s. Er komen en gaan ongeveer honderd busjes per dag naar omliggende steden en dorpen.

In Hagadera wonen dan ook bijna 110.000 mensen. Het vormt samen met het aangrenzende en Dagahaley de agglomeratie Dadaab, waar in totaal zo’n 453.000 mensen wonen. Dat maakt Dadaab de derde stad van Kenia, na hoofdstad Nairobi en havenstad Mombasa.

Toch staat Dadaab niet als grote stad, maar als piepklein dorpje in de atlas. Dadaab is namelijk officieel geen stad. Het is

Denk aan zo’n kamp en je ziet een uitgestrekte stoffige vlakte vol tentjes van wit zeil voor je. Een lange rij wachtende mensen voor een truck waaruit grote zakken rijst worden geladen. Misschien een moeder met vijf kinderen voor een tent in de brandende zon. In eerste instantie klopt dit beeld ook. Wanneer een nieuwe vluchtelingencrisis uitbreekt is de eerste prioriteit van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (VN), de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), het registreren van vluchtelingen en het uitdelen van tenten en voedsel. Noodhulp dus.

Maar naarmate vluchtelingencrises voortduren komt de werkelijkheid in een kamp niet meer overeen met ons beeld van moedeloze mensen voor hun tentjes. En ook niet met het internationale beleid om die mensen te huisvesten. Zeker nu de contouren van een langdurig verblijf voor de honderdduizenden Syrische vluchtelingen in Jordanië en Turkije zich beginnen af te tekenen, is het zaak ons beeld van, en beleid voor, vluchtelingenkampen grondig onder de loep te nemen.

Maryan (35) en haar kinderen Malyun, Ali, Fatuma, Khalif en Abdi uit Somalië wonen in vluchtelingenkamp Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images
Maryan (35) en haar kinderen Malyun, Ali, Fatuma, Khalif en Abdi uit Somalië wonen in vluchtelingenkamp Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images

Een tijdelijke oplossing voor een permanent probleem

Eerst even naar het begin. Hoe wordt een vluchtelingenkamp eigenlijk opgezet?

De werd in 1950 in het leven geroepen om de Europese vluchtelingen van de Tweede Wereldoorlog terug naar huis te helpen. Het waren voornamelijk stedelingen, en hoewel hun stadscentra verwoest waren, was het conflict voorbij en de wederopbouw inmiddels begonnen. Na die herhuisvesting zou de taak van de UNHCR stoppen, was het idee.

Maar toen viel de Sovjet-Unie Hongarije binnen en begon Algerije een onafhankelijkheidsoorlog tegen Frankrijk. Gevolg: meer vluchtelingen, en meer werk voor de UNHCR. Na de Afrikaanse onafhankelijkheidsoorlogen in de jaren zestig was het vluchtelingenkamp zoals we dat nu kennen een feit en had de UNHCR het mandaat om wereldwijd vluchtelingen te beschermen en ondersteunen.

In 1982 werd het plan van aanpak voor een kamp voor het eerst officieel vastgelegd, in het In dat 576 pagina’s tellende document worden twintig bladzijden gewijd aan site selection, planning and shelter. Zo’n plan ziet er als volgt uit: zestien tenten vormen een cluster, zestien clusters vormen een blok, vier blokken vormen een sector, en vier sectoren vormen een kamp voor 20.000 man. Elk blok heeft zestien sanitaire gebouwen, en elke sector een school.

Inmiddels duren vluchtelingencrises gemiddeld zo’n twintig jaar

Dit is hoe de UNHCR een kamp neerzet. Een snelle, efficiënte noodoplossing. Maar het vluchtelingenprobleem is vele malen permanenter dan deze oplossing doet vermoeden. De in Gaza en de op Westelijke Jordaanoever wonen daar bijvoorbeeld al meer dan zestig jaar; er zijn Afghanen die al meer dan veertig jaar in Pakistan gestrand zijn; Birmezen die al even lang in Thailand zitten; en Somaliërs die al sinds 1992 in Keniaanse kampen leven.

Vluchtelingencrises duren steeds langer. De UNHCR schat dat de gemiddelde vluchtelingencrisis nu zo’n twintig jaar duurt, vergeleken met negen jaar in 1993. In totaal leven meer dan zes miljoen vluchtelingen wereldwijd in dit soort

In veel gevallen wordt een snelle uitvalsbasis dus een semi-permanente vestiging, met heel stedelijke kenmerken. Die kampsteden zuigen geld weg bij lidstaten van de VN, Nederland voorop. Van de 4,3 miljard dollar in 2012 kwam meer dan 103 miljoen dollar van de Nederlandse staat (goed voor een vijfde plaats op de donorenlijst) en nog eens 24 miljoen van de Nederlandse private sector (de absolute koploper vergeleken met andere landen).

Naast budget zuigen kampsteden bovendien nog meer vluchtelingen aan- of mensen die zich voordoen als vluchtelingen. Maar toegeven dat er semi-steden ontstaan, en kampen met een dusdanige langertermijnvisie werken, staat lijnrecht tegenover het UNHCR-idee dat de vluchtelingen binnenkort weer naar huis gaan. En dus parkeert de internationale gemeenschap miljoenen mensen decennia op een plek zonder stemrecht, zonder vrijheid, onder de zalvende noemer ‘noodoplossing’. Een permanente wond wordt gestelpt met een pleister in plaats van een hechting.

Interieur van een gezinshut in vluchtelingenkamp Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images
Interieur van een gezinshut in vluchtelingenkamp Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images

De verkoop van vluchtverhalen

Maar wat ontstaat er onder die pleister?

Daar deed antropoloog Bram Jansen onderzoek naar in Kakuma, een vluchtelingenkamp in het Noordwesten van Kenia dat al sinds 1992 bestaat. Er zitten voornamelijk vluchtelingen uit Somalië en Zuid-Soedan, inmiddels meer dan 100.000. Jansen noemt Kakuma een ‘onbedoelde stad’. ‘De UNHCR wordt een soort overheid, met ngo’s als ministeries,’ vertelt hij. ‘Het kamp is bijna een stadstaatje.’

Die stedelijke ontwikkeling bestrijkt allerlei gebieden. Economisch bijvoorbeeld. Want hoewel de vluchtelingen in Kakuma officieel niet mogen werken - ze hebben immers geen Keniaanse verblijfsvergunning, en dus ook geen werkvergunning - wordt ondernemerschap binnen het kamp wel gedoogd. Er ontstaat een informele kampeconomie. De inwoners verdienen met handeltjes in levensmiddelen, met een restaurantje, met het aanbieden van diensten als kapper of houtbewerker, met het besmeren van muren met klei, met het verhuren van een hut op een centrale locatie vlakbij de markt of met het aanleggen van elektriciteit naar tenten.

Wie genoeg verdient is niet meer afhankelijk van de VN voor voedsel, en verhandelt de rantsoenen op de zwarte markt even buiten het kamp. Van dat geld wordt dan bijvoorbeeld stroom voor licht en televisie betaald. En zo ontstaat, net als in een stad, ook een gelaagde samenleving in het kamp. Met als sociaal vangnet voor de onderste laag van de kampbevolking de voedselpakketten van de VN. ‘Wij hebben de neiging om vluchtelingen te beschouwen als totaal afhankelijk van hulp,’ zegt Jansen. ‘Ik wil niet zeggen dat ze rijk zijn, maar ze vinden manieren om te overleven. In elk geval zitten ze niet alleen voor een tentje op de grond.’

‘In elk geval zitten ze niet alleen voor een tentje op de grond’

Hoe inventief de vluchtelingen te werk gaan zag Jansen in wat hij een “economie van kwetsbaarheid” noemt. De vluchtelingen weten dat asiel in westerse landen alleen mogelijk is voor de meest kwetsbare groepen. En daar springen slimme vluchtelingen op in met een handeltje in extreme vluchtverhalen. De handelaar verzint tot in detail hoe iemand gevlucht is, te maken heeft gehad met gruwelijke vormen van seksueel geweld, behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. En andere vluchtelingen kopen die verhalen, leren ze uit hun hoofd, en stappen ermee naar de VN in de hoop op toegang tot het Westen.

De kampstad krijgt ook politieke kenmerken. Vluchtelingen hebben een non-politieke status, maar in vluchtelingenkampen vinden wel politieke processen plaats. Er staan leiders op, vaak gebaseerd op politiek of macht in het thuisland. De UNHCR probeert zoveel mogelijk met die leiders samen te werken, met name om de orde te handhaven. Want met slechts 970 Keniaanse politiemannen in alle vluchtelingenkampen in het land - waar in totaal ruim 564.000 vluchtelingen zitten -, moeten de kampbewoners de orde ook veelal zelf bewaken. Hoewel de Keniaanse wet officieel geldt hebben de verschillende nationaliteiten in het kamp hun eigen rechtssystemen ontwikkeld, met hun eigen gevangenissen.

Ook qua demografie gaat een kamp naar verloop van tijd op een stad lijken. Er ontstaat een kosmopolitisch geheel: net als in een stad komen de kampbewoners in aanraking met mensen van verschillende bevolkingsgroepen, religies, stammen en afkomsten. Tweede en derde generatie kampbewoners weten niet beter dan dat het kamp hun huis is. Hun (groot)ouders waren misschien boeren, maar zij hebben nog nooit een akker gezien. Het zijn stedelingen. En ze zijn vaak opgeleid, want in veel kampsteden krijgt iedereen in elk geval middelbaar onderwijs, en is zelfs de mogelijkheid een universitaire opleiding te volgen. In Kakuma kunnen vluchtelingen via tutors en correspondentie vakken volgen aan de University of South Africa.

Aden Mohid Suthi (50) uit Somalië was net twintig dagen in Dadaab toen deze foto werd gemaakt. Hij vluchtte met zijn vier kleine kinderen vanwege de aanhoudende droogte en gevechten tussen clans. Foto: James Mollison/Getty Images
Aden Mohid Suthi (50) uit Somalië was net twintig dagen in Dadaab toen deze foto werd gemaakt. Hij vluchtte met zijn vier kleine kinderen vanwege de aanhoudende droogte en gevechten tussen clans. Foto: James Mollison/Getty Images

Onverwachte ongelijkheid

Vaak worden kampen neergezet op plekken waar weinig mensen wonen, in rauwe grensgebieden. De lokale bevolking is vaak arm en soms nomadisch. ‘Er wordt vaak vanuit gegaan dat vluchtelingen bescherming nodig hebben,’ zegt Jansen. ‘Want die krijgen ze niet meer van hun eigen staat. Maar als je een kamp als Kakuma vergelijkt met de leefomstandigheden van de lokale Keniaanse bevolking buiten het kamp, dan hebben de vluchtelingen meer diensten die je associeert met een overheid dan de lokale bevolking.’

Die onverwachte ongelijkheid levert vaak spanningen op. ‘Alleen de manier van kleden zegt al heel veel,’ vertelt Jansen over Kakuma. ‘De lokale bevolking loopt nog in traditionele kleding, met grote gekleurde kettingen. De vluchtelingen zien er door de westerse hulp hartstikke westers uit.’ Bovendien raakt de natuur in de omgeving van een groot kamp uitgeput. Bomen verdwijnen door behoefte aan brandhout, grondwater raakt vervuild. Nogal vervelend voor de lokale boeren en veehouders.

‘Wij zijn niks zonder de vluchtelingen. Als ze weggaan zullen we de Palestijnen moeten invliegen’

Maar daar staat tegenover dat de onderontwikkelde gebieden een enorme economische impuls krijgen. Kenia’s Department of Refugee Affairs rekende uit dat het Dadaab kampencomplex ieder jaar 14 miljoen dollar in de lokale economie pompt. En waar Kakuma voordat de vluchtelingenstroom op gang kwam een gehucht was, wonen er nu rond het kamp zo’n 70.000 Kenianen.

Zoals de Turkana-stam, die van oorsprong nomadisch is, maar nu leeft van het Kakumakamp. Ze verhandelen brandhout en vlees tegen mais en rijst uit het VN-voedselpakket. Of ze worden door de welgesteldere vluchtelingen ingehuurd als schoonmaker of babysitter. Een lokale Turkanaman vertelde Jansen tijdens zijn onderzoek: ‘Wij zijn niks zonder de vluchtelingen. Als ze weggaan zullen we de Palestijnen moeten invliegen.’

Gaan ze nog wel terug?

Is het niet veel efficiënter om vluchtelingen die ergens semi-permanent wonen ook zelfvoorzienend te maken, in plaats van te blijven voeden met noodhulp? ‘Zo’n kamp mag eigenlijk niet “echt” worden, want het is een tijdelijke maatregel,’ zegt Jansen. ‘De kern van het probleem is dus dat het beleid ad hoc is. De VN kan niet openlijk plannen voor over tien jaar. Ieder jaar opnieuw moeten subsidies worden aangevraagd bij VN-leden en private donoren. Alleen een vijfjarenplan zou al heel veel uitmaken.’

De UNHCR ziet dat probleem zelf natuurlijk ook. Op de vraag of de organisatie niet meer op ontwikkelingshulp dan op noodhulp zou moeten focussen, antwoordt Femke Joordens van de UNHCR: ‘Wij hebben een mandaat en daarbinnen moeten we werken. Dat betekent dus dat wij uitgaan van het tijdelijke karakter van de kampen, want we richten ons op terugkeer en hervestiging van de vluchtelingen. En het betekent ook dat we streven naar zoveel mogelijk lokale integratie van de vluchtelingen - we zoeken naar duurzame oplossingen. Maar daarin zijn we geheel gebonden aan wat de gastlanden ons toestaan. En dat is vaak weinig. Bovendien: wanneer een crisis eindigt is nooit helemaal te voorzien. Toen Dadaab voor 90.000 mensen werd gebouwd, hadden we nooit gedacht dat het het grootste kamp ter wereld zou worden.’

Interieur van een gezinshut in Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images
Interieur van een gezinshut in Dadaab. Foto: James Mollison/Getty Images

Dat mandaat is precies het probleem, meent James Kennedy, een Britse ingenieur die voor de Norwegian Refugee Council de aanleg van vluchtelingenkampen overzag. ‘Kampen zijn gebaseerd op optimisme,’ vertelde hij in VPRO Labyrinth. ‘Net zoals we aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zeiden dat onze troepen weer terug zouden zijn voor Kerstmis, zo zeggen we nu: kampen zijn tijdelijk. Het ontbreekt aan een langetermijnvisie.’ Wat die dan zou moeten zijn? Kennedy: ‘Kampen zouden lokale gemeenschappen moeten nabootsen. De VN zou voor materiaal en veiligheid moeten zorgen, maar de vluchtelingen zouden de ruimte zelf vorm moeten geven. Maar ja, dat is natuurlijk niet te verkopen aan een donorland: geef geld, maar wat ervan gebouwd wordt weten we niet.’

‘We hadden nooit gedacht dat het het grootste kamp ter wereld zou worden’

Maar zelfs al zou de UNHCR een andere weg in willen slaan, dan is het maar de vraag of dat wel kan. Want de UNHCR heeft weliswaar de organisatie in handen, een kamp valt onder de officiële verantwoordelijkheid van het gastland. En dat gastland kan dus vele restricties opleggen. De Keniaanse overheid besloot in de jaren negentig bijvoorbeeld dat vluchtelingen niet mochten werken en reizen buiten de kampen. Dat beperkt de mogelijkheden om zelfvoorzienend te worden enorm.

Toch zijn er wel gevallen waar de vluchtelingen van het gastland meer controle over hun leefomgeving kregen. In Algerije zetten Sahrawi-vluchtelingen uit de Westelijke Sahara zelf kampen op, zonder hulp van de UNHCR. En die resulaten waren verrassend goed. De vluchtelingen regelden een eigen kampbestuur en -administratie, politieke partijen, een kiessysteem, een curriculum voor in de scholen, ziekenposten. Joordens: ‘Een kamp is een noodoplossing, maar het biedt ook positieve dingen, zoals scholing, eten, een zeker niveau van veiligheid. En dat maakt het voor ons lastig: gaan die mensen nog wel terug?’

De praktijk beantwoordt haar vraag. Er zijn tal van voorbeelden van kampsteden die bleven bestaan nadat de UNHCR het kamp opdoekte. Het Oru kamp in Nigeria is al sinds 2007 officieel geen kamp meer. Toch wonen er nog zo’n 700 vluchtelingen uit Liberia. Hetzelfde geldt voor het Buduburan kamp in Ghana. Andere kampen, rondom steden, veranderden in de loop van de jaren in voorsteden, zoals bij de Jordaanse hoofdstad Amman en de Libanese hoofdstad Beirut. En nog verder terug in de geschiedenis zijn er zelfs grote Afrikaanse steden aan te wijzen die uit kampen voortkwamen: Ibadan, de derde stad van Nigeria, begon als een ontheemdenkamp tijdens de Yoruba burgeroorlogen van 1830. En Mbuji-Mbayi, de derde stad van Congo, kwam voort uit de Congolese onafhankelijkheidsoorlog.

Vluchtelingen parkeren

Een organisatie zo groot als de UNHCR, met zoveel vluchtelingen onder zijn mandaat, is tot op zekere hoogte gedoemd tot ineffciëntie. De praktijk is altijd weerbarstiger dan het plan, en de doelen van de UNHCR zijn nobel. Feit is dat het de enige organisatie is die in zeer korte tijd, in welk vergeten oord dan ook, tenten en voedsel kan neerzetten, en zo duizenden mensen in leven houdt.

UNHCR zegt zich ook ter dege bewust te zijn van het probleem. In 2003 liet de organisatie het permanente karakter van kampen zelfs onderzoeken door vooraanstaand academicus op dit gebied Gil Loescher.

Maar het probleem is tien jaar later nog niet opgelost. We parkeren vluchtelingen op een plek die weinig problemen oplevert, plakken er een stempel ‘tijdelijk’ op, en zien toe hoe hele generaties opgroeien als vluchteling, in plaats van als vrije mensen. Zonder stemrecht, zonder te kunnen reizen, zonder recht om te werken. Dat is bestuurlijk falen. Kun je een kind wiens grootouders gevlucht zijn, nog terugsturen naar een land dat zelfs zijn ouders niet gekend hebben? En hoe lang zal de crisis in Syrië nog duren?

Op een mensenleven is een paar decennia niet tijdelijk.

Wil je op de hoogte blijven van mijn artikelen? Als correspondent Conflict & Ontwikkeling ben ik op zoek naar manieren om de wereld een beetje beter te maken. Wil je weten wat ik zoal tegenkom op mijn zoektocht? In mijn tweewekelijkse nieuwsbrief tip ik je het beste wat ik lees, zie en hoor over mijn onderwerp. Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief

Het tweede grootste vluchtelingenkamp ter wereld Vluchtelingenkamp Al Za'atari in Jordanië is door de burgeroorlog in Syrië uitgegroeid tot het tweede grootste vluchtelingenkamp ter wereld. Journalist Rinke Verkerk zag er in de praktijk hoe het kamp verandert in een stad met winkels en wifi. Lees hier het verslag dat ze schreef voor De Correspondent

James Mollison in Dadaab, Kenia De Britse fotograaf James Mollison (1973, geboren in Kenia) maakte in 2011 een fotoserie in Dadaab, waarvan een aantal beelden in dit artikel zijn opgenomen. Voor dit project maakte hij portretten van vluchtelingen, zowel die net aan kwamen als die al drie generaties in dit kamp wonen. Ook fotografeerde hij in de tenten waar deze mensen wonen en het zich, met de weinige spullen die ze hebben, eigen proberen te maken. Voor andere projecten combineerde Mollison ook al interieurs met portretten, zoals in zijn project "Where Children Sleep" over kinderen en hun kamers overal ter wereld. Een ander bekend project is zijn serie portretten van apen. Bekijk hier meer projecten van James Mollison.