‘Dertigduizend dollar’, zegt het dorpshoofd. Verbouwereerd staren wij hem aan. ‘Dertigduizend?’ herhaal ik. ‘Ja’, zegt hij beslist, ‘dertigduizend dollar, of anders niets.’
Ik zit met wat collega’s op vergeelde plastic stoeltjes in de schaduw van een grote bamboestruik. Tegenover ons zitten de dorpsoudsten van Bolengu, een gehucht van enkele honderden inwoners in de Evenaarsprovincie van de Democratische Republiek Congo (DRC), op twee dagen varen van de provinciehoofdstad Mbandaka. Het water van de Ruki-rivier kabbelt zachtjes tegen onze houten prauw, zwaar beladen met proviand en kampeeruitrusting voor twee maanden veldwerk.
Met een team Britse en Congolese wetenschappers ben ik afgereisd naar het regenwoud om onderzoek te doen naar tropische veenbossen. Wetenschappers ontdekten hier in 2017, in het hart van het Congobekken, het grootste tropische veengebied ter wereld.
Bij de landing op het vliegveld van Mbandaka zag het eruit als elk ander regenwoud: een oneindige zee groen tot aan de horizon. Maar onder het dichte bladerdak ligt een moeras verscholen waar je tot je heupen in weg kunt zakken. In het water hoopt dood plantenmateriaal zich over duizenden jaren op tot een dikke laag van koolstofrijk veen. Met een geschatte oppervlakte zo groot als Engeland bevat dit veenbos ondergronds evenveel CO2 als de hele wereldeconomie in drie jaar tijd de lucht in pompt.
Als journalist en ecoloog raakte ik in 2017 gefascineerd: hoe vaak komt het nou nog voor dat de wetenschap een tot dan toe onbekend ecosysteem van deze omvang ontdekt? Sindsdien werk ik als promovendus aan de universiteit van Leeds om een betere schatting te maken van de hoeveelheid CO2 die in dit veen ligt opgeslagen. Samen met collega’s uit het Verenigd Koninkrijk en Congo probeer ik te begrijpen hoe het moeras tienduizend jaar geleden is ontstaan – en wat er met de opgeslagen CO2 zal gebeuren wanneer het klimaat steeds verder opwarmt.
Dat is ook wat wij het dorpshoofd van Bolengu vertellen. Maar hij vertrouwt het niet. Hij denkt dat wij – net als bijvoorbeeld de Chinezen die hij eerder voorbij zag komen – gekomen zijn om zijn bos te kappen. Voor dertigduizend Amerikaanse dollar wil hij het aan ons verkopen.
Het tegendeel is waar. Met ons onderzoek willen we juist laten zien dat de kwetsbare veenmoerassen van Congo beschermd moeten worden. Dat is belangrijk voor het klimaat én de biodiversiteit. De Verenigde Naties willen zelfs dat 30 procent van alle natuur op aarde beschermd wordt. Daar zou het bos van Bolengu ook onder moeten vallen.
Maar wie zijn wij om dat voor de inwoners van Bolengu te bepalen? Terwijl de verwarring over onze komst voortduurt, vraag ik mij steeds meer af of natuurbescherming niet net zo exploiterend kan werken als bijvoorbeeld de kap van tropisch hardhout. Of het nu om rubber, hout of palmolie gaat, eeuwenlang heeft het Congolese regenwoud de economische belangen van buitenlandse machten moeten dienen.
Kunnen we het beschermen van het regenwoud, waar wij als wetenschappers voor ijveren, straks aan dat rijtje toevoegen? Ben ik het daarmee zelf die bijdraagt aan een nieuwe vorm van uitbuiting in het regenwoud?
Van rubber naar hardhout
De Evenaarsprovincie in de Democratische Republiek Congo kent een lange geschiedenis van exploitatie, die teruggaat tot 1883. In dat jaar voer de Britse ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley – net als wij – de Congorivier op, om hier het persoonlijke kroondomein van de Belgische koning Leopold II te vestigen.
Onder Leopolds bewind (1885 – 1908) vond een van de grootste gruweldaden in de moderne geschiedenis plaats. Een geschatte 10 miljoen Congolezen kwamen om het leven bij het winnen van natuurlijk rubber uit het regenwoud. Lijfstraffen waren aan de orde van de dag: het wingewest zou later berucht worden vanwege het veelvuldig afhakken van ledematen.
Sindsdien gaat het leegroven van het regenwoud door – zij het op een andere manier, en met andere producten. Tegenwoordig is tropisch hardhout het grootste exportproduct van het Congobekken. Op weg naar Bolengu passeerde onze prauw een berg vers gekapt hout op de rivieroever, geflankeerd door grote, gele graafmachines. De donkerbruine boomstronken liggen vierhoog opgestapeld, elke stronk gemarkeerd met witte verf. De bomen zijn illegaal omgehakt – met sluikende goedkeuring van de Congolese milieuminister.
Naar schatting 90 procent van alle houtkap in Congo is illegaal. Een groot deel daarvan is bestemd voor de lokale markt, maar ook het hout dat geëxporteerd wordt is negen van de tien keer illegaal gekapt. De Congolese overheid loopt hierdoor miljoenen aan belastinginkomsten mis.
Maar ook de gemeenschappen op wier land er wordt gekapt, profiteren amper. NorSud Timber bijvoorbeeld, het grootste industriële houtkapbedrijf van Congo, investeert jaarlijks 1,49 tot 4,79 dollar per dorpsbewoner in de gemeenschappen waar het bomen kapt.
Logisch dus, dat de inwoners van Bolengu vooraf meteen dertigduizend dollar eisen voor hun land. Maar ook dat bedrag is schamel, als dat ervoor zorgt dat het bos waar het hele dorp van afhankelijk is om voedsel te vinden, wordt gekapt. ‘Men geeft het geld snel uit, en houdt vervolgens niks aan de deal over’, zegt Ovide Emba, een jonge Congolese biologiestudent uit ons onderzoeksteam, die de onderhandelingen in het Lomongo-dialect voert.
Nog steeds koloniaal
Houtkap is niet het enige waar dorpsgemeenschappen in het Congolese regenwoud de dupe van worden. Op een dag varen van Bolengu ligt een industriële palmolieplantage. We brengen er een middag door – het is de enige plek met stabiel internet in de verre omtrek.
De plantage van Boteka werd tijdens de koloniale periode in 1912 gesticht door William Lever, die er uit palmolie zeep maakte. Daarmee legde Lever de basis voor een van de grootste levensmiddelenconcerns ter wereld: Unilever.
Tegenwoordig is de palmolieplantage eigendom van Feronia, een Canadees bedrijf dat als doel zegt te hebben de landbouw in Congo te ontwikkelen, om zo ‘duizenden mensen uit de armoede te helpen’. Onder meer de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO steunde de palmolieplantage om die reden met een lening van 16,5 miljoen dollar.
Maar onderzoek van Human Rights Watch laat zien dat plantagearbeiders extreem lage lonen ontvangen en zonder juiste bescherming worden blootgesteld aan gevaarlijke pesticiden. Het gemiddelde salaris van een plantagearbeider zou omgerekend slechts 1,08 euro per dag zijn, ver onder het absolute bestaansminimum – zelfs op het platteland van Congo.
Ondertussen eisen verschillende dorpen hun grond terug van Feronia: zij zeggen die nooit legitiem te hebben afgestaan ten tijde van koning Leopold. Volgens de Congolese activistengroep RIAO-RDC is de plantage niets anders dan een nieuwe vorm van ‘agro-kolonialisme’.
Het regenwoud als buffer voor de planeet
Zo bekeken is het dus niet heel raar dat ons team, met daarin drie Europese wetenschappers, met argwaan wordt bekeken. Voor de bewoners van Bolengu zijn wij de zoveelste groep buitenstaanders die het bos komt inzetten voor eigen gewin. Naast rubber, hardhout of palmolie, heeft de mondiale economie tegenwoordig namelijk nog een ander groot belang in het Afrikaanse regenwoud: het bestrijden van de klimaat- en biodiversiteitscrisis.
Het tropisch regenwoud in het Congobekken vormt samen met de Amazone een belangrijke buffer in het mondiale klimaatsysteem: in de jaren negentig nam tropisch regenwoud nog 17 procent van alle CO2 die de wereld uitstootte weer op. Het veen dat ik onderzoek vormt, net als het bos zelf, ook zo’n enorme koolstofspons – alleen dan op de schaal van duizenden jaren, in plaats van enkele decennia. Samen helpen beide ecosystemen om de door mensen ingezette klimaatopwarming significant te vertragen.
Maar deze sponsfunctie van het regenwoud neemt langzaam af: het afgelopen decennium namen tropische bossen nog maar 6 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot op, onder meer vanwege de toenemende temperaturen en droogtes. Recent onderzoek voorspelt dat de Amazone rond 2035 zelfs meer CO2 zal gaan uitstoten dan ze opneemt, onder meer omdat er meer oude bomen dood zullen gaan aan droogte dan dat er jonge bomen aangroeien.
Een nieuw VN-verdrag, dat deze zomer ondertekend had moeten worden als het coronavirus geen roet in het eten had gegooid, moet de kap van dit soort belangrijke klimaatbuffers voorkomen. Het conceptakkoord stelt voor om 30 procent van het wereldwijde landoppervlak in 2030 onder natuurbescherming te plaatsen. In 2050 moet dit zelfs gestegen zijn tot 50 procent.
Dat zal de levens van honderden miljoenen mensen beïnvloeden – ook in Congo. Hoewel er nog vaak over het regenwoud gesproken wordt als een ongerept stuk natuur, behoort praktisch elk stuk bos iemand toe. Overal waar ons team aanmeert – hoe afgelegen het vanuit Europa ook lijkt – wonen mensen. 30 of zelfs 50 procent van de wereld onder natuurbescherming plaatsen, is vragen om nieuwe conflicten over land.
Natuurbescherming zonder mensen
Hoe makkelijk het mis kan gaan, wordt goed duidelijk aan de hand van het natuurreservaat Tumba Lediima. Dit 750.000 hectare grote reservaat werd in 2006 opgericht door de Congolese overheid in samenwerking met het Wereld Natuur Fonds (WNF), onder meer om het veenbos, en olifanten en bonobo’s te beschermen.
Maar waar niemand aan leek te denken, was de plaatselijke bevolking: het reservaat overlapt met de traditionele landrechten van zo’n honderd dorpen, samen goed voor ruim 100.000 inwoners. Hoewel dit wel een internationaal erkende juridische eis is, werd hen nooit om toestemming gevraagd. Hun velden en rivieren werden ineens ontoegankelijk, op straffe van geweld.
De problemen in Tumba Lediima staan niet op zichzelf. Het WNF is – gesteund met geld van de Europese Unie – ook betrokken geweest bij mensenrechtenschendingen in de bossen van Congo-Brazzaville. En vorig jaar bleek dat de natuurbeschermingsorganisatie door heel Afrika en Azië gewapende parkwachters steunt die betrokken zijn bij mishandeling, moord en landonteigening.
Zo lijkt WNF ineens verdacht veel op de Belgische koloniale bezetter, die systematisch de rechten van de Congolese bevolking schond om doelen te halen die ver weg op een Europese tekentafel waren opgesteld.
Onderzoekers wijzen er ondertussen op dat deze gemilitariseerde vorm van natuurbescherming op de lange termijn zelfs meer kwaad dan goed zou kunnen doen voor de natuur. Dorpsbewoners zoals uit Tumba Lediima kunnen niet langer in hun eigen levensonderhoud voorzien, wat hen perfecte rekruten maakt voor de georganiseerde stroperij.
Een nieuwe kijk op natuurbescherming
Komt natuurbescherming zo ook in het rijtje van rubber, hout en palmolie te staan, vraag ik me af.
Het hoeft niet zo te zijn – zolang de rechten van gemeenschappen die in de bossen leven centraal staan.
Sinds 2016 is er een nieuwe wet in Congo die het mogelijk maakt voor bosgemeenschappen om hun traditionele grondgebied officieel in eigendom te krijgen. Naar schatting 75 miljoen hectare (achttien keer Nederland) zou op deze manier lokaal beheerd kunnen worden.
Dat is een win-win: er is steeds meer wetenschappelijk bewijs dat tropische bossen beter beschermd zijn wanneer de gemeenschappen die er wonen volledig juridisch eigendom over hun land hebben. Het maakt het makkelijker om illegale houtkap, zoals met de graafmachines die ik aantrof nabij Bolengu, tegen te houden. Maar het betekent óók dat misstanden zoals in de natuurparken van het WNF niet meer mogelijk zijn. Het regenwoud kan niet langer worden gezien als een leeg stuk bos, waar de bewoners met geweld uit worden geweerd.
Recent onderzochten wetenschappers de effecten van zulke landrechten in de bossen van Benin. Ze deden dit met behulp van randomized controlled trials – de heilige graal in de wetenschap. De uitkomsten liegen er niet om: wanneer dorpsgemeenschappen officieel eigenaar van hun bos zijn, gaat 20 procent minder bos verloren. Het kan een nieuwe vorm van natuurbescherming zijn die niet tot neokoloniale uitbuiting leidt.
Maar wie gaat betalen?
Toch zijn dergelijke gemeenschapsbossen geen pasklaar alternatief. Er moet ook een financieel voordeel te halen zijn uit het in stand houden van het bos.
En daar wringt de schoen. Isaac, een visser die ik langs de Ikélemba, een andere zijstroom van de Congorivier, spreek, vraagt me: ‘Jullie willen dat wij deze veengebieden beschermen, en ze niet ontbossen. Maar hoe kunnen wij hiervan profiteren?’
Ik kan alleen maar uitleggen dat betere bescherming van het bos ook in zijn belang is. Zo zal er zonder het veen waarschijnlijk ook minder vis in de rivieren zijn, waar een groot deel van het dorp van leeft. Minder bos betekent waarschijnlijk ook meer droogte en hittegolven in de nabije toekomst. Het is een totaal onbevredigend antwoord, zeker uit de mond van een witte Europeaan. Ik besef het terwijl ik het zeg.
Wanneer wij na twee dagen praten alsnog toestemming krijgen om het bos te onderzoeken, blijft het gevoel van exploitatie hangen. Bodemmonsters die voor dorpsbewoners slechts hoopjes modder zijn, verzamelen wij als ware het kostbaar goud – elk opgegraven veenmonster zorgvuldig verpakt in een apart plastic zakje.
Sommige dorpsbewoners vragen zich daardoor af of we niet toch stiekem naar diamanten zoeken, of kostbaar kwik dat opgelost zou zijn in de bodem. Waarom anders zou iemand zo geïnteresseerd zijn in die waardeloze modder waar zij al hun hele leven doorheen banjeren?
Wanneer de wereld die modder werkelijk op waarde leert schatten, zou ze bereid zijn ook voor het behoud ervan te betalen. Bijvoorbeeld als onderdeel van de steun die arme landen is toegezegd om de klimaatdoelen van Parijs te halen.
Het zou de onderhandelingen in Bolengu een heel nieuwe wending geven. In plaats van dertigduizend dollar te vragen voor de sloop van hun woud, kunnen de dorpsbewoners dan geld eisen voor het behoud van hun veen.
Tot die tijd leven ze hier van het bos en de rivier. ‘Ik leg uit dat wij slechts modder komen onderzoeken’, zegt Ovide, de biologiestudent die een groot deel van de onderhandelingen voerde. ‘De bomen van het bos, dat zijn hun diamanten.’
Lees ook:
Tropisch bos is nu officieel een bron van broeikasgassen. Deze rubberboer probeert er iets aan te doen Tropische bossen stoten tegenwoordig meer CO2 uit dan dat ze opnemen, blijkt uit nieuw onderzoek. De rol die regenwouden in het klimaatsysteem spelen is permanent veranderd door hoe wij ermee omgaan. Op reis langs de Interoceanic Highway zie ik hoe deze nieuwe snelweg door het Amazonewoud hieraan bijdraagt. Onder dit regenwoud wint Peru gas (om het naar Europa te exporteren) Tankwagens met aardgas domineren het Peruaanse wegennet, ontdekte ik tijdens mijn liftreis langs de Interoceanic Highway. Maar waar haalt het land zijn gas eigenlijk vandaan? Ik ging op zoek naar de drijvende kracht achter Peru’s economische groei, diep in het regenwoud.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!