Op de cover van het dubbeldikke zomernummer van staat een soepele robot met één been in een slaapkamer en het andere in een paarse virtuele wereld. Daar zien we een ruimteschip, een zwevend rotsblok en andere sciencefiction-achtige taferelen. (Om onduidelijke redenen staat er ook een pluche hond naast de robot.)

INTO THE METAVERSE, staat er in dikke hoofdletters boven.

We dat de nieuwe digitale revolutie de ‘metaverse’ heet, ‘een parallel, virtueel domein dat alle digitale technologieën omspant en zelfs een groot deel van de fysieke wereld zal overnemen’. De metaverse is een wereld waarin we niet slechts laten zien wat we doen (zoals op Instagram en Twitter) of met elkaar communiceren (mail of app), maar waarin we daadwerkelijk zíjn. Het is een ‘belichaamd’ internet waartoe we geen toegang krijgen via schermen, maar waarmee we verweven zijn via kekke VR-brillen en andersoortige

‘Zie de metaverse als het vierde tijdperk van computing en networking’, schrijft Time, dat volgt op het tijdperk van de reusachtige mainframecomputers (ca. 1950-1970), de tijd van pc’s en het internet (ca. 1980-2005) en het mobiele en cloud-tijdperk van vandaag (2005-nu).

Overigens bestaat de metaverse nog niet, schrijft Time. En wat het precies wordt, valt niet te voorspellen. Maar dat het iets wordt en dat dit iets een revolutie teweeg gaat brengen, staat buiten kijf.

Alles. Zal. Veranderen. 

Wat Time Magazine niet vermeldt, is dat de schrijver van het artikel, een durfinvesteerder is die in technologiebedrijven belegt, waaronder in metaverse-start-ups. Het verhaal is een voorpublicatie van een boek dat Ball schreef:

Natuurlijk, iedereen mag boeken schrijven, en wellicht is Balls boek belangrijk en boeiend, maar het is op zijn minst merkwaardig dat zo’n gerenommeerd journalistiek blad een verhaal publiceert over een technologische toekomst van iemand die financieel belang heeft in precies díé toekomst. En de redactie van Time had Ball ook best een aantal basale vragen kunnen stellen. Waarom boeit het, bijvoorbeeld. Of: wie wordt hier beter van? 

De toekomstindustrie domineert onze toekomstverhalen

Het verhaal van Ball is een – vrij extreem – voorbeeld van wat de Nederlandse filosoof Rein de Wilde al ruim twintig jaar geleden in (2000) beschreef.

Het gesprek over de technologische toekomst, schrijft De Wilde, wordt gedomineerd door die bestaat uit allerhande trendwatchers, keynote speakers, consultants en CEO’s, voor wie de toekomst ‘een product’ is, dat zij verkopen met ‘allerlei techno-optimistische verhalen die zich voordoen als belangeloze toekomstverkenningen, maar doorgaans vooral de belangen dienen van bepaalde industriesectoren’.

Kenmerkend voor de toekomstindustrie is dat ze spreekt in de taal van de onvermijdelijkheid, met grootse, haast dreigende woorden. Zo ook Ball: ‘The Metaverse Will Reshape Our Lives’, schrijft hij. ‘Let’s Make Sure It’s for the

De toekomstindustrie is machtig. Haar verhalen beïnvloeden hoe wij over de toekomst denken. Journalistiek, politiek en publiek luisteren graag naar profetieën over ‘the next big thing’ dat alles zal veranderen. Denk aan: het en Buzzwords die rechtstreeks uit de koker van de toekomstindustrie komen.

Dit betekent niet dat de toekomstindustrie alleen maar luchtkastelen bouwt; ze creëert de toekomst ook. Als Mark Zuckerberg de metaverse noemt, er tientallen miljarden in pompt en zijn bedrijf Facebook tot ‘Meta’ hernoemt, dan wórdt de metaverse ook ‘iets’, als een zichzelf vervullende

Problematisch wordt het als de verhalen van de toekomstindustrie zo dominant zijn dat er nauwelijks ruimte of aandacht is voor andere verhalen. Als het gesprek over de toekomst van technologie draait om de geprivatiseerde visioenen van de toekomstindustrie. Als we ons de toekomst van het internet alleen nog maar kunnen voorstellen als de metaverse of als Web3. 

Dat wordt namelijk een nogal armoedig Een gesprek waarbij wij geen deelnemers maar toehoorders zijn. 

Het probleem: ons internet is vrijwel volledig geprivatiseerd

In stelt de Amerikaanse schrijver een radicaal andere digitale toekomst voor. Dit is een internet dat niet drijft op de ideeën en verdienmodellen van de internet- en toekomstindustrie, maar een waarbij de gebruikers controle hebben over de online infrastructuur die een steeds groter deel van hun leven beïnvloedt. Het is een publiek gefinancierd en democratisch bestuurd internet. Power to the people!

Het fundamentele probleem van het huidige internet, schrijft Tarnoff, is dat het zo goed als volledig is geprivatiseerd. Van de kabels die data vervoeren tot de apps die wij gretig gebruiken: ze zijn van private partijen met een winstmotief. Dit heeft volgens Tarnoff direct geleid tot de Problemen die wij nu associëren met internet en Big Tech – surveillance, privacyschending, nepnieuws, desinformatie, machtsmisbruik. Concurrentie om aandacht, data en engagement leverde een hypercommercieel internet op, dat gekenmerkt wordt door individuele verrijking en collectieve verarming. 

Een beter internet is van en voor het publiek

Tarnoffs oplossing is dan ook deprivatisering. Een beter internet is een internet met een andere structuur en eigendomsverhoudingen: van en voor het publiek. Hij wijst naar het succes van een aantal Amerikaanse ‘community owned die niet alleen sneller en stabieler internet aanbieden dan hun private tegenvoeters, maar ook goedkoper zijn.

Hij noemt voorbeelden van die eigendom zijn van en bestuurd worden door de chauffeurs en bezorgers zelf. Hij beschrijft een aantal om al die bakken persoonlijke data uit handen van Big Tech te nemen en er een ‘collectief goed’ van te maken, dat publieke doelen dient. En, Tarnoff noemt het niet, maar het door de Nederlandse overheid gefinancierde van twee gelauwerde Nederlandse hoogleraren om een sociaal medium te bouwen dat draait op sluit mooi aan bij Tarnoffs verhaal.

Het zijn projecten en experimenten als deze die volgens Tarnoff noodzakelijk zijn om ‘de verbeelding’ te prikkelen, en het denken los te trekken van de geprivatiseerde status quo.

Iedereen is van internet afhankelijk. Hoe kan het ook voor iedereen werken?

Het moge duidelijk zijn: Tarnoff is een utopist van het linksere soort. Tijdens het lezen van zijn boek hoorde ik geregeld de stem van de scepticus in mijn achterhoofd galmen: hoe dan?! Hoe haalbaar is het om het internet te deprivatiseren en ‘van het winstmotief te bevrijden’? En ook: hoe wenselijk is dat?

Toch zijn verhalen zoals die van Tarnoff belangrijk. Hij stelt de vraag hoe het internet, de technologische infrastructuur waarvan iedereen afhankelijk is, ook voor iedereen kan werken, in plaats van alleen voor de toekomstindustrie. Dat is een cruciale vraag – wat je ook van Tarnoffs antwoord vindt. 

Het zou bovendien een mooie cover van Time kunnen opleveren. Een internetter die – zonder kapotgetrackt te worden – via zijn collectieve glasvezelverbinding een maaltijd bestelt bij een buurtgenoot, die hem gebracht wordt door een coöperatieve bezorgdienst, en die hij opeet terwijl hij informatie uitwisselt op het sociale netwerk van zijn lokale bibliotheek. 

En er is daar vast ook nog wel plek voor een pluche hond. 

Lees meer:

Aram Bartholl / Roehrs & Boetsch galerie. Dat Big Tech een pandemie moet oplossen is het politieke probleem van deze tijd De grote techbedrijven staan te popelen om hun digitale hulpmiddelen in te zetten tegen de corona-pandemie. Dat is gevaarlijk – niet zozeer vanwege de privacy, maar omdat dit ondemocratische gereedschap straks dreigt te worden ingezet voor álle problemen van de mensheid. Het digitale ‘solutionisme’ vernauwt onze horizon – net nu we onze verbeeldingskracht en nieuwe vormen van sociale organisatie zo hard nodig hebben. Lees het artikel