Beste,

Nederland of eigenlijk Twitter was even te klein toen econoom Barbara Baarsma voorstelde dat voortaan iedereen een eigen CO2-budget zou krijgen.

Voor de vakantiegangers: op en later bij suggereerde Baarsma dat een persoonlijk, verhandelbaar CO2-budget een effectieve manier kon zijn om vervuilende consumptie te begrenzen.

Iedereen boos. Dat kwam deels door hoe Baarsma erover had verteld: rijke mensen zouden de ongebruikte CO2-rechten van armeren kunnen opkopen om hun grote huizen te verwarmen. Nivellerend zou dat zijn, maar ook vernederend en oneerlijk: de rijken zouden nauwelijks iets hoeven op te offeren.

CO2-budget = vrijheid weg

Zelf denk ik ook dat zo’n CO2-budget is. Ik zie meer in niet-verhandelbare rantsoenen voor alleen die producten die met andere ingrepen onvoldoende te verduurzamen zijn, denk aan vlees en vliegtickets. Maar dat is voor een latere nieuwsbrief.

Wat me zo fascineerde aan de reacties op Baarsma’s voorstel, is dat ze veelal over vrijheid gingen. Mensen waren niet alleen boos omdat een CO2-budget oneerlijk zou zijn, maar ook omdat het hun vrijheid zou beperken.

‘Als je acties of leven voortaan worden begrensd door een rantsoen, dan lever je toch je vrijheid van handelen in?’ schreef ‘Je kunt niet meer alles doen, zoals je gewend was. Of dat wenselijk is of niet, maakt niet uit. Het is wel vrijheidsbeperkend.’

Iemand anders over ‘[de] vrijheid om zoveel vlees te eten als je wil, de vrijheid om zoveel auto te rijden als je wil, zo lang te douchen als je wil, je verwarming zo hoog te zetten als je wil, zo vaak te vliegen als je wil, de vrijheid om niet in een totalitaire surveillancestaat te wonen’.

Dwingende maatregelen zijn niet altijd vrijheidsbeperkend

Ik schreef het al het idee dat vrijheid iets is wat individuen hebben en moeten bewaken tegen bevoogdende overheidsmaatregelen, is een uitvinding uit de achttiende eeuw.

We kunnen ons nu bijna niet meer voorstellen dat het ooit anders was, maar ruim tweeduizend jaar lang betekende vrijheid iets heel anders, namelijk zelfbestuur door het volk. Als een democratische overheid strenge wetten voorschrijft, wordt de vrijheid niet bedreigd, maar uitgeoefend.

Dat leerde ik van historicus Annelien de Dijn, auteur van Ik en vandaag is het er dan eindelijk. Je kunt het luisteren of lezen en ik heb ook de belangrijkste inzichten eruit gefilterd voor wie tijd tekortkomt (scrol daarvoor naar het tussenkopje ‘In het kort’):

Wat betekent vrijheid nog als de zomers te heet zijn en je geen gehaktballen meer mag eten? Lees of luister het gesprek hier

Veel mensen zetten argumenten over vrijheid opportunistisch in, zegt De Dijn. Als een maatregel ze niet aanstaat, zeggen ze: ‘dit leidt ons op een pad naar totalitarisme’. Zo wordt ingrijpend klimaatbeleid al langer neergesabeld.

Misschien wordt het dus tijd dat progressieve mensen milieubeleid juist eens verdedigen in termen van vrijheid. Misschien is ons denken over vrijheid aan revisie toe.

Overhitte mensen zijn geen vrije mensen

De geschiedenis blijkt vol te zitten met inspirerende voorbeelden. Bij het lezen van Vrijheid raakte ik vooral gecharmeerd door wat de Amerikaanse president van 1933 tot 1945 Franklin Delano Roosevelt erover te zeggen had.

‘FDR’, de president die met zijn New Deal de VS weer uit het slop van de Grote Depressie trok, was het gezicht van een sociaal liberalisme. Net als de socialisten uit het Europa van eind negentiende eeuw vond Roosevelt dat vrijheid niet alleen ging over politiek, maar ook over economie. Om vrij te zijn moest je niet alleen stemrecht hebben, maar ook economische onafhankelijkheid.

‘Behoeftige mensen zijn geen vrije mensen’, zei Roosevelt. Of in de woorden van zijn tijdgenoot John Dewey: in de moderne wereld ‘was het absurd om vrijheid op te vatten als de vrijheid van de zakelijke ondernemer en om de gigantische tucht waaraan arbeiders onderworpen zijn te negeren’.

Je kunt dit denken volgens mij doortrekken naar de klimaatcrisis nu. Vrijheid zou niet alleen over politiek en economie moeten gaan, maar ook over milieu. Overhitte mensen zijn geen vrije mensen.

Opoffering is niet het juiste woord

De waarmee Roosevelt tijdens zijn presidentschap miljoenen Amerikanen aan de radio gekluisterd hield, zijn sowieso fascinerend – en relevant voor vandaag.

(Deze speeches waren ook een inspiratiebron voor de woorden die Anoek Nuyens, Rebekka de Wit en ik in de mond legden.)

Een zo’n ‘praatje’ dat me mateloos boeit gaat Het was april 1942, het bombardement op Pearl Harbor was vijf maanden geleden, Amerika was sindsdien volop betrokken bij de Tweede Wereldoorlog. Roosevelt kondigde ingrijpende maatregelen en rantsoenen aan en sprak het land toe over de uitdagingen in het vooruitzicht en wat er zou worden gevraagd van de inwoners.

Niet iedereen had het voorrecht om Amerika’s vijanden ‘in verre delen van de wereld te bestrijden’, zei hij. Niet iedereen had het voorrecht om te werken in een munitiefabriek of op een scheepswerf.

‘Maar er is één front, één strijd waaraan iedereen in de Verenigde Staten – elke man, elke vrouw en elk kind – een bijdrage levert en het voorrecht heeft dit tijdens deze oorlog te kunnen blijven doen. Dat front is het thuisfront, in ons dagelijks leven en in onze dagelijkse bezigheden. Hier thuis heeft iedereen het voorrecht zich elke noodzakelijke zelfopoffering te kunnen getroosten, niet alleen om onze vechtende mannen te bevoorraden, maar ook om de economie van ons land tijdens de oorlog en na de oorlog sterk en stabiel te houden.’

‘Dat betekent natuurlijk dat we afstand zullen moeten doen van zowel overbodige luxeproducten als van veel andere materiële genietingen. Elke loyale Amerikaan is zich bewust van zijn individuele verantwoordelijkheid... Zoals ik gisteren in het Congres heb gezegd is “opoffering” niet helemaal het juiste woord voor dit programma van zelfverloochening. Als we na afloop van deze grote strijd onze vrije leefwijze hebben gered, zal dit geen “opoffering” zijn geweest.’

De moeite die je doet om iets groots en essentieels te bewaken, zal geen moeite zijn geweest als het is gelukt. Weer ligt de parallel met een leefbare aarde er dik bovenop, al is de strijd daarvoor geen oorlog.

Over de Amerikaanse levenswijze wordt niet onderhandeld

Wat steekt is dat ‘onze vrije leefwijze’ die toen zo eloquent verdedigd werd, nu het probleem is geworden, althans het materiële deel ervan: de American way of life die keuzevrijheid, dikke auto’s en eindeloze consumptie viert.

In de decennia na de oorlog werd de westerse ecologische voetafdruk in toenemende mate onhoudbaar. Maar de geharnaste verdediging ervan bleef. Toen president George Bush Sr. in 1992 afreisde naar de eerste mondiale milieutop in Rio de Janeiro zei hij: ‘The American way of life is not up for negotiation.’

Maar als we niet bereid zijn milieuproblemen ook op onze manier van leven te betrekken, waar hebben we het dan nog over?

Ergens tussen Roosevelt en Bush werd vrijheid een giftig ideaal, en niet alleen in de VS. Het is bizar om te midden van de ecologische puinhoop waarin we verkeren ‘vrijheid’ een belangrijker ideaal te vinden dan verplichting, verantwoordelijkheid, matiging. Soms lijkt de ‘aanhoudende obsessie met vrijheid de weerspiegeling... van een doodsdrift’, schrijft Maggie Nelson in

Mijn is een poging het woord terug te winnen voor de mensen die vrijheid belangrijk vinden, maar leefbaarheid ook.

Tot de volgende,

Jelmer

Deze nieuwsbrief in je inbox? Is het tijd om de consumptievrijheid te begrenzen omwille van het milieu? Die vraag onderzoek ik in een reeks verhalen en nieuwsbrieven. Wil je mijn zoektocht volgen? Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief, die om de week verschijnt