Er is een beeld van het boerenbestaan dat zo diep in ons collectieve geheugen is gegrift dat het zich nauwelijks door de werkelijkheid laat corrigeren. Het is de boerderij zoals die in pak ’m beet 1950 nog bestond.
20 procent van de Nederlandse bevolking was toen boer en hield zich in leven met vee, gewassen, of een combinatie daarvan. Een varkensboer had gemiddeld zeven varkens, maar er scharrelden ook kippen op zijn erf en er groeiden knollen op zijn land. Volledig gespecialiseerde bedrijven waren er nog niet.
Het houden van koeien, varkens en kippen was voor een groot deel van de bevolking een onlosmakelijk deel van het bestaan, zoals het dat tienduizend jaar lang is geweest. Het is deze klassieke boerderij die je nog steeds aantreft in kinderboeken en marketingmateriaal uit de voedselindustrie. Dieren leven buiten, er is frisse lucht, zonlicht, gras, modder.
Maar vandaag werkt nog maar 1,3 procent van alle Nederlanders in de landbouw. Het aantal boeren kromp en kromp, terwijl de boerenbedrijven steeds groter werden.
Eén varkensboer houdt nu gemiddeld 4.700 varkens. En die varkens komen in 99 procent van de gevallen alleen buiten als ze naar een andere stal worden verplaatst, of als ze in een vrachtwagen naar de slacht worden geleid.
‘Kom kijken’, zeggen boeren in de media steeds, ‘als je wilt weten hoe het er bij ons aan toe gaat.’ Maar toen fotograaf Sabine Grootendorst vanaf de openbare weg foto’s kwam maken omdat ze zich ten doel had gesteld alle varkensstallen in Nederland te fotograferen, werd ze meermaals agressief benaderd, weggestuurd van de openbare weg, zelfs een keer achternagezeten.
De idyllische boerderij van toen, het terrein van de omgekeerde vlaggen nu. Centraal in ons bestaan toen, weggestopt in potdichte stallen nu.
Sabine begon in 2021 aan haar project, omdat ze wilde zien waar de ruim 11 miljoen varkens in Nederland leven. Sindsdien kwam ze bijna geen varken tegen, alleen hermetisch afgesloten stallen.
De stallen zijn dicht om de stankoverlast en stikstofuitstoot te beperken en omdat de roze, haarloze varkens uit de moderne veehouderij niet goed tegen kou kunnen. Je zou ze stro moeten geven om in een open stal ook op koude dagen warm te blijven, maar dat doen alleen biologische boeren, die nog geen procent van alle varkens in Nederland houden. De norm is een dichte stal, een betonnen roostervloer, een mestput eronder.
Ramen zijn er vaker niet dan wel, omdat bouwen zonder ramen goedkoper is, en omdat het makkelijker is om het binnenklimaat te reguleren als de zon niet naar binnen schijnt.
Tot voor kort zaten varkens binnen ook nog in het donker, omdat ze dan rustiger blijven. Maar nu actieve varkens meer blijken te eten, blijft het licht vaker aan. Ook daglicht in de stal maakte een rentree: tegenwoordig ziet ongeveer 15 procent van alle varkens het, omdat het een van de criteria is voor de eerste ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming.
Dingen veranderen. Het antibioticagebruik is omlaaggegaan. Boeren doen hun best om te leveren wat de consument vraagt: een mooi product tegen lage kosten. Een kleine groep varkenshouders slaagt er zelfs in hun dieren wél een natuurlijke omgeving te bieden.
Maar de meeste stallen zijn dicht gebleven. Maar 1 procent van de varkens in Nederland komt buiten, meestal op een betonnen uitloop. Een modderpoel? Dat is een uitzonderlijk privilege, voorbehouden aan minder dan 0,1 procent van alle varkens.
Varkensboerderijen anno nu: kale gebouwen op opgeruimde erven. Sabine zag hoogstens wat stenen beeldjes van varkens; olijke icoontjes van de big in optima forma. Soms nog wat loslopende kippen of hertjes eromheen – decoratieve dieren. Zijn dit boerderijen?
Een fabriek is volgens de Van Dale een ‘industrieel grootbedrijf, waarin de productie langs mechanische of chemische weg plaatsvindt’. Dat beschrijft deze stallen een stuk beter. De distributie van voer en water, de luchtcirculatie: het gaat in een moderne stal allemaal automatisch.
Wat is er nog meer kenmerkend voor een fabriek? Dat alles en iedereen zich moet plooien naar het primaire proces. De boer doet zijn best om met liefde voor zijn dieren te werken, maar is ook opzichter geworden van een efficiënt productieproces – en houdt geen enkele marge over omdat het vlees te weinig opbrengt. De vleesvarkens kregen er dankzij het doorfokken een rib bij. De zeugen zijn jaar in, jaar uit doorgefokt op vruchtbaarheid. De staarten van de biggen worden onverdoofd afgebrand of afgeknipt.
Dertig jaar geleden kreeg een moedervarken gemiddeld acht tot twaalf biggen per worp. Tegenwoordig zestien. De zeugen hebben er sindsdien ook vier tepels bij gekregen. Vijf dagen nadat de zeugen zijn bevallen, worden ze opnieuw geïnsemineerd. Een beetje zeug krijgt nu veertig biggen per jaar. Na twee tot drie jaar zakt haar ‘productie’ in en gaat ze naar de slacht.
Wat Sabine ook zag: plastic tonnen. Ze doen me denken aan de badjes waar kinderen in badderen, maar dan wat groter en op hun kop.
Jaarlijks sterven in Nederland zo’n 4 miljoen biggen en bijna een half miljoen volgroeide varkens vroegtijdig door ziekte, verwondingen en zwakte. Daar zijn die tonnen voor.
‘Dek het kadaver op een deugdelijke manier af zodat het uit het zicht onttrokken is’, instrueert Rendac, het ‘destructiebedrijf’ dat dagelijks de dode dieren ophaalt en ze pasteuriseert, steriliseert en droogt. Daarna blijft er diermeel over, dat Rendac onder meer verkoopt aan de cementindustrie. En dierlijk vet. Daar wordt groene energie van gemaakt.
‘Uit de totale hoeveelheid van onze eindproducten wordt gemiddeld in de energiebehoefte van ongeveer 50.000 huishoudens voorzien’, schrijft Rendac op zijn site.
De varkens die het slachthuis wel halen, worden vaak ziek. Veel zeugen krijgen doorligwonden omdat ze twee tot drie maanden per jaar in kooien liggen waarin ze zich niet kunnen omdraaien.
Door de slechte luchtkwaliteit in de stallen krijgt zeker een op de vijf vleesvarkens in Nederland tijdens zijn leven een long- of borstvliesontsteking. Een kwart bereikt het slachthuis met zichtbare afwijkingen aan de borstvliezen, longen, lever of poten.
Het ontstoken vlees wordt weggesneden, de rest wordt in de regel geschikt bevonden voor menselijke consumptie. Dit is de normale praktijk.
De animatiefilm Knor heeft dit jaar het Gouden Kalf voor beste film gewonnen, de belangrijkste filmprijs. Toen ik in de bioscoop zat, brak een jongetje van een jaar of acht in huilen uit bij het idee dat het biggetje Knor tot worst zou worden gemalen. In de film liep het goed af. In het echt werden er vorig jaar 16,3 miljoen varkens geslacht in Nederland, zo’n 45.000 per dag.
Nederlanders hebben een ambivalente verhouding tot de varkenshouderij. Als je het mensen vraagt, zegt een meerderheid: de bio-industrie moet worden afgeschaft. Aan de andere kant eet 95 procent van de mensen vlees – en 99 procent van alle varkensvlees in Nederland komt uit de bio-industrie. Ook dat bij de keurslager, ook dat met een of meerdere sterren van de Dierenbescherming.
De moraal beweegt misschien sneller dan ons gedrag. Je kunt ook zeggen dat we wegkijken wanneer het ons uitkomt. Met haar foto’s wil Sabine ons – de consumenten van varkensvlees – prikkelen op zoek te gaan naar de praktijk achter de gesloten stallen. Willen we dat?
‘Iemand die slaapt kun je altijd wekken’, schreef de Amerikaanse auteur Jonathan Safran Foer. ‘Maar iemand die doet alsof hij slaapt, krijg je met geen enkel lawaai wakker.’