Op mijn laptop zit een sticker van een ijsvogeltje met de boodschap: ‘Don’t mess with the Esch’. De Esch (spreek uit als ‘S’) is een natuurgebiedje in Rotterdam: een halve maan van verwilderd groen in een bocht van de Nieuwe Maas, vlak bij de Van Brienenoordbrug. En een ijsvogel, dat is zo’n oranje-blauwe pijl die je daar over het water kunt zien flitsen.

De vraag is alleen: hoelang nog? Want de stad wil hier een brug aanleggen. Die is hard nodig, vindt het stadsbestuur, omdat er aan beide oevers tienduizenden huizen bij zullen komen. En de mensen die daar straks wonen, moeten makkelijk de rivier kunnen oversteken. Met een brug dus, voor auto’s en trams. Voor de aanleg daarvan zal een deel van De Esch moeten worden vernietigd.

‘Een prachtig natuurgebied’, vond ook wethouder Mobiliteit Vincent Karremans, vorig jaar in een interview met Maar volgens de wethouder konden we die verloren natuur ‘op een goede manier compenseren’. Hij zei begrip te hebben voor de bezwaren van omwonenden, maar als bestuurder moest hij kijken naar het ‘bredere verhaal’.

Daar zit natuurlijk wat in. Het is misschien zuur voor die ijsvogel als-ie moet verkassen, maar onder de dieren genaamd mensen heerst ook woningnood. Wie ben ik dan om zo’n proteststickertje te plakken?

Nou ja, in elk geval iemand die ontzettend partijdig is. Sinds kort huur ik namelijk een werkplek in de Eschpolder. Ik kijk uit op het natuurgebied. Terwijl ik dit schrijf, fladdert er een koolmees voor het raam, nerveus koekeloerend naar wat ik over zijn biotoopje aan het tikken ben (of gewoon wachtend op broodkruimels, kan ook).

Maar ik moet eerlijk zijn tegen dat vogeltje. De kans is groot dat ik lijd aan het zogeheten NIMBY-syndroom: die ziekte van burgers die weliswaar vóór van alles zijn – windmolens, asielcentra, betaalbare woningen – zolang die maar ‘Not In My Backyard’ komen, Egoïsten, dus.

De wethouder heeft gelijk: we moeten uitzoomen. Niet uit het raam staren naar die schitterende achtertuin – waar nu trouwens een royale buizerd langs scheert – maar naar het grotere plaatje.

De zwierige handtekening van de riviergod

Neem die grote plaat in de Dat is een boek met historische kaarten, een soort timelapse-film van hoe ons landschap in de afgelopen twaalfduizend jaar veranderde. We bladeren even door naar het jaar 500 voor Christus. Nederland is dan grotendeels bedekt met een dikke laag veen.

Bij Rotterdam stroomt een riviertje, dun als een finelinerkronkeltje. Maar dat iele geultje maakt al wel precies die heerlijke slinger die de rivier hier nog steeds maakt: een gespiegelde S-bocht. Later, rond het jaar 100 na Christus, voegt een tak van de Rijn zich bij deze stroom. De kronkel is nu met een verfkwast geschilderd: de zwierige handtekening van de riviergod.

In 1270 De zwier stolt in de tijd. In één bocht van de S groeit de stad Rotterdam. Gaan we fast forward naar de twintigste eeuw. Vanaf de stad naar de zee is de rivier nu een rechte streep: de Nieuwe Waterweg. De havens breiden uit, vrijwel al het groen langs de oevers raakt bedekt met industrie. Behalve in de bocht van De Esch. Daar kun je nog altijd een wandeling maken over die duizenden jaren oude handtekening.

Met wat mazzel zie je hier de nieuwsgierige snuit van een zeehond, hoor je de plons van een meerval

Neem de tram naar de laatste halte genaamd De Esch. Vanaf daar volg je te voet de curve van de Nesserdijk. Eerst passeer je wat flatgebouwen, dan een zandoverslag. Daarna zie je de rivier in haar volle glorie. Je stuit op een strandje waar het naar zee ruikt. Met wat mazzel zie je hier ook de nieuwsgierige snuit van een zeehond, met wat fantasie hoor je de plons van een meerval.

In de zomer zie je hier veel mensen zonnen en pootjebaden, maar deze herfstochtend leunt de nevel zwaar op het water. Voor je doemt alleen een zwaan op. De overzijde van de rivier is onzichtbaar, de mist heeft de lichtmasten van het Feyenoord-stadion weggewist, net als de sprieten van de Essalammoskee en de rest van de skyline. Je had evengoed in het jaar nul kunnen zijn.

Wandel verder over de boog van de Nesserdijk. Aan je linkerhand, diep beneden de dijk, openbaart zich de Eschpolder. Een laatste restje eeuwenoud boerenland dat ooit strekte tot aan de horizon. Kleine kaveltjes met slootjes ertussen, ruig begroeid. Monumentale boerderijen verscholen in het groen. Schapen. Soms zwanen, fazanten. De weidegrond vloeit haast onmerkbaar over in verwilderde natuur.

Je bent in Rotterdam en toch in een woud. Word je gek?

Dit natuurgebiedje kun je betreden via een hek verderop aan de dijk. Daar loopt een onverhard pad de jungle in. Eerst langs rottend en mossig moeras vol schots en scheve woudreuzen, pokdalig van zwammen en spechtenholen (je waant je honderd stappen lang in een oerbos). Dan struin je verder, langs wilgen en esdoorns, over slootjes, langs een vennetje. Je bent nu te gast bij de ijsvogel, maar om die te zien moet je geduld opbrengen.

En misschien heb je niets met natuur. Of denk je inmiddels dat je gek wordt. Want je bent in Rotterdam en toch in een woud. Je ziet de skyline, je hoort het verkeer razen op de Van Brienenoordbrug – waar je vaak overheen gereden bent, zonder te beseffen dat je langs een paradijsje reed – en je denkt: is dit wel echt? Of ben ik in een wormgat gekukeld?

Gelukkig, flatgebouwen in de verte. Bijna terug in de beschaving. Maar eerst passeer je nog een met gras begroeid heuveltje. Er staan allemaal houten borden ingeprikt, schots en scheef. Een bos van meer dan vijftig protestborden:

‘Is dit hoe Rotterdam met haar natuur omgaat?’

‘Hoeveel natuur moet er nog verdwijnen voordat Nederland af is?’

‘Natuurgebied de Esch – de Amazone van Rotterdam – een geschenk aan ons en onze nog ongeboren kinderen’.

Dat van die Amazone klinkt misschien wat overdreven. Maar dit lapje groen hoort bij de long van Rotterdam. En zelfs als je weinig om ijsvogels geeft, zul je op dit punt aangekomen nieuwsgierig zijn: waarom moet dit ongerepte groen in vredesnaam gerépt worden?

Een wonder dat de Eschpolder nog bestaat

Dat de Eschpolder nog bestaat, mag al een wonder heten. Al in 1917 was er een plan om de zwierige bocht af te snijden Dat kwam er nooit van, maar na de Watersnoodramp van 1953 zag Rijkswaterstaat een kans. Dat was de tijd van de Deltawerken. Begin jaren zeventig begon Rijkswaterstaat in De Esch met de aanleg van een nieuwe dijk, verder landinwaarts. Een rechte streep. Het idee was: zo kon de bocht worden afgegraven en de rivier strakgetrokken. Veiliger voor de scheepvaart, was het argument. En ach, dachten ambtenaren, veel meer dan wat brandnetels had je toch niet in die bocht?

Tot in de jaren vijftig had je aan de Nesserdijk nog een levendig buurtje gehad, met tientallen dijkhuisjes, wat kruideniers, een scheepswerfje, fabriekjes en een schoolgebouw. De ‘mooiste dijk van Nederland’, die er zijn atelier had en als een bezetene het landschap schilderde.

Maar begin jaren zeventig, toen die bochtafsnijding speelde, waren de meeste huizen aan de dijk al gesloopt. Ze hadden moeten wijken voor dijkophogingen en de aanleg van de Van Brienenoordbrug. Bovendien was een deel van de polder in gebruik als stortplaats voor vervuild havenslib. Je had er nog twee monumentale boerderijen, er woonden onder meer een melkveehouder en een beeldhouwer.

Die laatste polderbewoners voelden zich overvallen door het plan van de bochtafsnijding. Ze vormden een actiegroep om hun achtertuin te redden. Ze keerden zich tegen het ‘rücksichtslos afgraven van het, waarschijnlijk laatste stuk, oorspronkelijk rivierlandschap dat Rotterdam heeft’. En ze pleitten vóór het behoud van dit ‘groeneiland in een woestijn van grauwe stedelijke expansie’.

Die citaten haal ik uit het zogeheten Eschpolderrapport, een getypt boekje van zo’n veertig velletjes, in 1975 gepubliceerd door Aktiegroep Polder de Esch. Behalve buurtbewoners schreven er ook specialisten aan mee, zoals een bioloog, een kunsthistoricus en een waterbouwkundige. Het rapport getuigt van een diepe liefde voor het landschap en een grote afkeer van de ‘formeel-juridische’ overheid met haar ‘zeer beperkt demokratie-begrip’.

Het motto van het rapport is een citaat van landschapsfilosoof Ton Lemaire:

‘Wat beschermd moet worden is in feite de machteloosheid van de kontemplatie, van het schone en verhevene dat in de vrije natuur gezocht wordt. Het is de onttoverde wereld van de natuurwetenschappen en de techniek die het reservaat van de numineuze wereld van de natuurliefhebber bedreigt.’

Hoewel ik niet precies weet wat daar staat, snap ik het precies: don’t mess with the Esch.

De rest van het Eschrapport bestaat vooral uit een rationele kosten- batenanalyse. Met precieze beschrijvingen van wat verloren dreigde te gaan: de monumentale boerderijen, het unieke rivierlandschap, de polder. En tabellen van de vele waargenomen dieren en planten.

En de baten? Die zijn er niet, stellen de schrijvers in een nautische studie. De bochtafsnijding lost geen problemen op voor de scheepvaart. In deze rivierbocht gebeuren namelijk nooit scheepsongelukken. En veiliger dan nul incidenten? Dat kan niet.

Niets doen, was dus de boodschap aan de overheid. Maar niets doen is het moeilijkste wat er is. Zeker voor bestuurders, die leven op daadkracht. Helemaal in Rotterdam.

Bovendien: die nieuwe rechte dijk was al in aanbouw. ‘Alles goed en wel, maar het vonnis lijkt getekend’, schreef het Algemeen Dagblad ‘Tenzij er op het laatste moment een wonder gebeurt.’

De tijdgeest was aan het kantelen: je moet zuinig zijn op natuur

Maar wonderen bestaan. Althans, er was een welwillende wethouder. Hij bezocht het gebied, luisterde naar de bewoners en toog naar Den Haag om de minister ervan te overtuigen dat het afgraven van de polder een heilloos plan was.

En die minister was niet gek. Die onnodige bochtafsnijding zou 25 miljoen gulden kosten en bovendien ten koste gaan van politiek vertrouwen. Wat ongetwijfeld hielp was de kantelende tijdgeest: in de jaren zeventig kwam de milieubeweging op, het besef groeide dat je zuinig moest zijn op natuur. En nog maar kort daarvoor, in de jaren zestig, was in Rotterdam een ander, veel groter natuurgebied aan de haven opgeofferd: Dit nooit weer, was de stemming.

‘Afsnijden Maasbocht gaat niet door’, kopte Het Vrije Volk De polder was gered – voorlopig althans.

Voor de natuur begon de bloeitijd toen pas goed. Ironisch genoeg dankzij het giftige havenslib dat in de jaren daarvoor Vanwege dat gif mocht er namelijk niets met de grond gebeuren. En omdat er niets gebeurde, gebeurde er juist van alles. Er schoten wilgen, riet en vlieren op, esdoorns en rode kornoelje. Er nestelden nachtegalen, zelfs een roerdomp.

De Esch leek een nutteloze lus in de bocht van de rivier. Juist de luwte trok vreemde vogels aan, niet alleen nachtegalen, maar ook motorcrossers, kunstenaars, criminelen. Mensen met een liefde voor de zwier, zoals een clandestiene schaapsherder die een inmiddels verlaten boerderij kraakte. Hij waakte niet alleen over zijn schapen, maar ook over de polder zelf.

En dat was nodig. Want de dreiging van bochtafsnijding zou al die tijd boven de zwier blijven hangen.

Lekker fantaseren over de toekomstige ontwikkeling

Halverwege de jaren negentig droomde de stad Rotterdam over een nieuwe stadsbrug. Architecten kregen opdracht schetsen te maken. Sommigen kwamen met bruggen die precies aanlandden in De Esch. ‘We wilden ze gewoon lekker laten fantaseren over de toekomstige ontwikkeling van de rivierlocaties’, zei een woordvoerder van de Dienst Stedenbouw destijds tegen dagblad ‘Een fantasiestudie moet toch kunnen?’

Maar fantasie is zelden vrijblijvend.

‘Rotterdam is verbouwereerd over plan voor nieuwe brug’, kopte NRC Het nieuws: het stadsbestuur had een knoop doorgehakt, er moest een auto- en trambrug komen. Die zou aanlanden in De Esch. Om schepen veilig langs de brugpijlers te kunnen laten varen, zou het topje van de bocht van De Esch moeten worden afgesneden. Het mooiste gedeelte van de Nesserdijk zou sneuvelen, inclusief de populaire strandjes en een monumentale boerderij. Een deel van het natuurgebied zou ‘gespaard’ blijven. Maar voor een ijsvogel is het niet prettig eieren leggen, met dagelijks

De brug kwam niet helemáál uit de lucht vallen. Al minstens vijf jaar werd er gepraat over een nieuwe oeververbinding. Alleen: er zijn natuurlijk meerdere manieren om een rivier over te steken. Met een tunnel bijvoorbeeld. Of zelfs met of

Om alle belangen te vertegenwoordigen – van binnenvaartschippers tot buurtbewoners, van natuurvrienden tot autoliefhebbers – was er jaren eerder een Omgevingsberaad ingesteld. En dat beraad had vrijwel unaniem geconcludeerd: een tunnel was het beste voor de stad. Die zou immers de natuur sparen, minder overlast veroorzaken voor omwonenden én veiliger zijn voor scheepvaart.

Weer is er een wonder nodig om De Esch te redden

Maar vlak voor het Omgevingsberaad kon uitbrengen, trad de wethouder naar buiten met die keuze voor een brug. Zijn redenering: een metrotunnel was inderdaad fantastisch, maar domweg te duur. Hij moest het doen met het geldpotje dat het Rijk beschikbaar stelde. En daar zat te weinig in. ‘Ik heb te dealen met de échte wereld,’ zei hij tegen En tijdens een debat met bewoners: ‘We kunnen nooit iedereen blij maken, dat is onderdeel van een

Iederéén blij is inderdaad wat veel gevraagd. Maar niemand blij? De mensen die jarenlang hadden meegepraat, voelden zich ernstig gepiepeld. ‘Je wordt weggezet als NIMBY’, vertelde een van de omwonenden later tegen me. Later verontschuldigde de wethouder zich nog voor de gebrekkige participatie. Maar wat moesten de omwonenden met excuses? De afslag was al genomen.

Dus dreigt die brug nu niet alleen de oude polder en de natuur te beschadigen, maar ook het vertrouwen in de overheid, met haar ‘zeer beperkt demokratie-begrip’. De geschiedenis herhaalt zich. Eind dit jaar valt het definitieve besluit. Weer is er een wonder nodig om De Esch te redden, maar dit keer is er geen wethouder die de polder komt redden.

Niemand was tegen nieuwbouw

Begin september bezocht ik een buurthuis in de woonwijk De Esch, naast het natuurgebied, voor een bijeenkomst van Een wonderlijke coalitie. Er waren bewoners van beide zijden van de rivier. Jongeren en ouden van dagen. Rijk en arm, verschillende kleuren en smaken. Een Feyenoord-fan die met succes had gestreden tegen het Een kunstenaar met blauw haar. Mensen met verstand van de binnenvaart, mensen met verstand van roerdompen.

Sommigen vonden het onbestaanbaar dat de stad, midden in de klimaatcrisis, de laatste oorspronkelijke lap groen wil vernietigen (het zou juist rationeel zijn om het groengebied úit te breiden). Anderen wilden gewoon geen auto’s langs hun balkon. Weer anderen droomden van pontveren. Niemand was tegen de bouw van woningen, zelfs niet per se tegen een oeververbinding; wat hen bond was dat ze tegen de brug waren.

Dat het een ‘autoluwe autobrug’ zou worden, aldus de wethouder, vonden de mensen hier een mooie framing: zouden er soms slagbomen naar beneden gaan, halverwege de dag, als het maximumaantal auto’s was behaald? En wat voegde een autoverbinding toe als die brug uitkwam op verkeerswegen waar nu al dagelijks files stonden? Je bouwde

Ze hadden ook een heel ander beeld van de financiële ‘realiteit’ waar de wethouder zei mee te moeten ‘dealen’. Zeker, een metrotunnel was duur, maar niet als je bedacht dat die er honderd jaar zou liggen. En waarom zou je een brug bouwen die de stad niet wilde, puur omdat er nu geen geld voor een tunnel was? Dat leek op goedkoop, duurkoop. Je kon beter op zoek gaan naar andere fondsen. En als dat echt niet kon, waarom dan niet – in plaats van een dure metrotunnel – een wél betaalbare tramtunnel aanleggen?

Ik was in een NIMBY veranderd

Die avond werd er gebrainstormd over acties. Er werd gelachen, er werd gekibbeld, er werd overeenstemming bereikt over een slogan: ‘Pleurt op met je brug, doe maar een tunnel’. En er waren stickers, waarvan ik er eentje op mijn laptop plakte.

Ik was in een NIMBY veranderd. Maar ik begon ook te begrijpen dat NIMBY’s vaak een punt hebben.

De term komt uit de VS en stamt uit de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Bewoners die geen opslag voor radioactief afval in hun achtertuin wilden, Het was een bestuurlijk etiket om hen af te schilderen als zelfzuchtig. In werkelijkheid vonden die bewoners kernenergie vaak überhaupt geen goed idee, of het afval nu in hun achtertuin belandde of niet.

‘Het Nimby-vertoog past bij een platte neoliberale visie op de burger als egoïstische en calculerende consument’, In werkelijkheid gaat het vaak juist om ‘lokale gemeenschappen waarin mensen elkaar steunen en corrigeren en waarin ze verantwoordelijkheid nemen voor iets wat groter is dan zijzelf.’

Denk aan de mensen die zich druk maakten om de Amelisweerd. Of het Of Tata Steel. Of Chemours. En datzelfde geldt voor die groep mensen die zich druk maken om De Esch. Die mensen komen op voor iets groters. Hun straat, de stad, de planeet.

Bovendien: je hoeft geen belanghebbende te zijn om te constateren dat het plan voor de brug rammelt. Dat staat ook in de onafhankelijke overheidsstudies, zoals het dat deze zomer verscheen. Het rapport stelt dat het plan voor de brug niet goed doordacht is, dat essentiële informatie ontbreekt, dat de autoverbinding forse negatieve effecten op de leefbaarheid en het milieu heeft en weinig toevoegt aan de bereikbaarheid. De stad zou alternatieven beter moeten bestuderen, zoals een tramtunnel, die mogelijk zelfs goedkoper is dan een brug.

Dus waarom dan nog een brug? Die vraag legde ik ook aan wethouder Karremans voor. Hij schreef terug: ‘We kiezen voor een brug omdat een (tram)tunnel geen mogelijkheid biedt voor een (autoluwe) autoverbinding en die is wel nodig in verband met de verstedelijking in de Oostflank en voor mensen die afhankelijk zijn van de auto, doelgroepenvervoer en hulpdiensten. Ook willen we toekomstige mobiliteitsconcepten de mogelijkheid geven gebruik te maken van de brug. Daarnaast is een brug een zichtbare verbinding tussen Zuid en Noord en aantrekkelijker voor wandelaars en fietsers.’ 

In mijn samenvatting: het gaat om auto’s en iconische waarde. Dat blijkt ook uit een ander rapport, het Addendum MER MIRT-verkenning Oeververbindingen regio Rotterdam – stadsbrug. ‘We kiezen voor een (autoluwe) wegverbinding. Een brug op deze locatie is dan de enige optie’, En: ‘[we] waarderen de zichtbaarheid en iconische waarde van een brug.’

Schuif van links naar rechts om een indicatie te krijgen van de oeverafsnijding door de komst van de nieuwe brug.

Investeren in auto’s, dat is toch iets van vroeger?

Ik weet niet of dat de koolmees in mijn raam overtuigt. Mij niet echt. Investeren in auto’s lijkt me iets voor vroeger. En iconische waarde is zeker belangrijk, maar er kan weinig tippen aan de curve van de Nesserdijk, dat laatste stuk rivierlandschap met schitterend uitzicht op het stadssilhouet.

Hoe vaker ik over die zwier fiets, hoe meer ik denk: hier staat iets groters op het spel. Niet de kwestie: ‘brug of tunnel’, maar: in wat voor wereld willen we in de toekomst leven?

Wat mij betreft zou die wereld lijken op de Eschpolder. Niets meer aan doen. Het lijkt een niemandslandje. Maar niemandslandjes zijn juist die schaarse plekken voor iederéén. Je treft er deftige types uit Kralingen die er hun hond uitlaten, evengoed als schoffies die er lachgas lurken tot ze de meest wonderlijke ijsvogels zien. Je treft er personeel van scheepsbedrijven die hier een lunchwandeling maken. Rekruten van het naastgelegen Korps Mariniers, maar ook kunstenaars. Gestresten naast flierefluiters. Zwemmers en vissers. en hardlopers.

Aan het strandje kun je Hindoestaanse families bloemen zien uitstrooien over de rivier voor overleden geliefden, terwijl even verderop, in een geparkeerde auto, een jong stel de liefde bedrijft omdat ze dat thuis niet kunnen. Hier vloeit alles samen. Liefde en dood, rot en bloei: de chaos die leven baart.

Hier waar natuur groeit op gif, in deze oude ‘nutteloze’ polder, vind je de stad zoals die zou moeten zijn: een zwier die zich verzet tegen rechtlijnig systeemdenken.

Een zwier die je in geen enkel rapport vindt

Die zwier vind je in geen enkel rapport, maar je kunt ’m wel overal zien. In de curve van de dijk. In de halzen van de zwanen. Of laatst, in de ogen van een vrouw van 77, die in de Eschpolder opgroeide als dochter van een melkveehouder.

Ze vertelde dat in de middeleeuwen in deze bocht een kapel had gestaan, bedevaartsoord voor schippers. Ook voor haar was deze bocht een heilige plaats. Heilig in de zin van: onvervangbaar. Iets wat je niet kunt ‘compenseren’ door elders een stukje groen te plakken. Zoals je een hunebed niet kunt vervangen door even verderop een stapel nieuwe keien neer te leggen.

Ze vertelde over de uitgestrekte polders waar ze opgroeide. Lisdodden in de slootjes, pinksterbloemen en klaprozen op het land. Over verdwenen buitenverblijven met de onderaardse gangen. Over een eeuwenoude moerbeiboom die er misschien al stond toen Franse legers over de dijk trokken. Over

En over de keer dat ze haar vader voor het eerst had zien huilen. Dat was Oudejaarsdag 1957, in de koeienstal. Een ambtenaar had net verteld dat er een brug kwam, de latere Van Brienenoordbrug. Haar vaders boerderij moest gesloopt. Hij zag alles verloren waar hij voor had gewerkt. Hem overkwam hetzelfde als zijn vader, en diens vader, wier boerenbedrijven óók hadden moeten wijken voor de steeds verder oprukkende haven en stad.

Toen ze het vertelde, welden er in haar ogen eventjes twee sierlijke waterige boogjes op. Spiegels van de zwier. En ik dacht: in een wereld waarin al zo veel verdwenen was, leek me ‘niet óók nog onze achtertuin’ een uitstekend argument.

Meer lezen?