
In 1989 verhuisde Marjan Velthoen met haar vijfjarige dochter Irene van Lima naar Amsterdam. De stad kampte met een gierend tekort aan woningen, maar in De Groene Amsterdammer stond een advertentie van een woongroep op zoek naar twee huisgenoten: een alleenstaande ouder en een kind. ‘Nou,’ dacht Marjan: ‘Dat ben ik!’

De woongroep in kwestie heette Alexandra Kollontai, naar de beroemde Russische feministe, revolutionaire en prediker
De groep was in 1984 opgericht en gehuisvest in een nieuwbouwcomplex op een voormalig kermisterrein aan de ontworpen door architectMet de bouw van deze en andere groepswoningen wilde de gemeente Amsterdam tegemoetkomen aan de groeiende belangstelling voor
een woonvorm waarbij meerdere mensen samenwonen, waarin individuele leefruimtes worden gecombineerd met gemeenschappelijke ruimtes, en waar de bewoners naast hun woonruimte ook een deel van hun leven delen.

Deze moderne co-huisvestingbeweging had op 9 april 1967 een belangrijke impuls gekregen. Die dag publiceerde het Deense dagblad Politiken een artikel dat ‘Kinderen zouden honderd ouders moeten hebben’ heette, waarin de feministe Bodil Graae betoogde dat kinderen naast hun ouders nog een heel netwerk van volwassenen nodig hebben om voldoende liefde, steun en sturing te krijgen.
Daarom zouden mensen volgens Graae anders moeten gaan wonen: niet elk gezin apart in een eengezinswoning, maar een grotere groep samen in een
Graae’s betoog sloeg aan. Zowel in Denemarken als in de rest van Europa werden in de jaren zeventig en tachtig veel woongemeenschappen gesticht. Voor de meeste woongroepbewoners speelden ook andere idealen een rol: zo was het delen van spullen en woonruimte een alledaagse vorm van verzet tegen een samenleving die steeds individualistischer en materialistischer werd.


Marjan en Irene hadden een plek nodig om te wonen. Maar ook het achterliggende idee van een woongroep sprak Marjan aan: ‘Ik had tien jaar in Peru gewoond. Daar is de cultuur heel sociaal en familiegericht. Met een kind alleen in een flatje, dat zag ik niet zitten.’
Bijkomend voordeel, voor Marjan: ‘Irene hoefde niet op te groeien als enig kind.’

‘Variatie’ is hét sleutelwoord voor opgroeiende kinderen, schrijft de Amerikaanse psycholoog en filosoof
Een kinderbrein is gebaat bij een veelheid aan ervaringen, voorbeelden, rolmodellen en Van elke volwassene leert een kind iets anders, en hoe meer verschillende dingen het leert, hoe beter. Wat Graae schreef: Kinderen zouden honderd ouders moetenEn waar kan dat beter dan in een woongroep, waar je als kind niet alleen je eigen ouders om je heen hebt, maar ook een heleboel andere volwassenen?

In het ‘Kollontaihuis’, zoals Irene het huis later zou noemen, woonden aanvankelijk acht volwassen vrouwen – stellen en alleenstaanden – en vier kinderen. De woning telde vier verdiepingen, met eigen kamers voor de volwassenen en de kinderen, gedeelde keukens en badkamers, en een gezamenlijke tv-kamer, studio, tuin en dakterras.
Het Kollontaihuis kenmerkte zich door openheid: kamers kwamen uit op gemeenschappelijke gangen (of ‘verkeersruimtes’, in architectonees), en die gangen op het gezamenlijke trappenhuis, dat algauw dienst deed als verticaal speelparadijs.



Opgroeien in het Kollontaihuis was als ‘opgroeien in een dorp’,
Zij en de andere kinderen vormden een roedel die vrij door het trappenhuis en over de verdiepingen bewoog.‘Ik had geen broers of zussen, maar wel kinderen waar ik mee kon spelen en ruziemaken, en van kon leren. En ik had volwassenen om me heen met heel specifieke interesses. Er waren volwassenen in huis die een computer hadden, dat was heel bijzonder in de jaren tachtig. Er waren mensen die van klussen hielden, en die ik mocht helpen. En de muziek! Mijn grote liefdes, als kind, waren Queen en The Police, en dat kwam van onze bovenbuurvrouw.’
Marjan gaf het ademruimte: ‘Er was altijd oppas als je het nodig had, en je paste zelf ook op’, vertelt ze. ‘Soms had je één kind, soms had je er vier, soms had je er geen één. Het liep allemaal door elkaar, en dat was heel rijk.’

Vanaf de jaren negentig stokte de bouw van nieuwe groepswoningen. De grootschalige stadsvernieuwingen van de jaren zeventig en tachtig liepen sowieso op hun eind, en wanneer er nog wel werd gebouwd, richtten de wooncorporaties zich alleen nog op ‘zelfstandige’,
Halverwege de jaren negentig begon ook het plan van de oorspronkelijke bewoners van het Kollontaihuis, om naast hun leefruimte ook hun levens te delen, te verwateren. ‘Mensen bleken toch te veel hun eigen wensen en ideeën te hebben’,
Met het verstrijken van de tijd gingen de bewoners zich meer gedragen als beleefde buren dan als leden van een hechte gemeenschap.Inmiddels neemt de belangstelling voor groepswonen weer toe. Vanwege de wooncrisis, maar ook vanwege een groeiende behoefte aan sociaal contact, zeker in
En vanwege de woongroepen maken schaalvoordelen mogelijk, en belasten zo, in elk geval in potentie, minder het milieu. En opnieuw verspreiden schrijvers en activisten kinderen hebben heel veel ouders
Tegenwoordig woont Irene met haar vriend in Barcelona, ‘in een particuliere koopwoning – ik zou niet weten waar ik hier een woongroep moet vinden.’ Marjan, nu 76 jaar oud, woont na bijna vier decennia nog altijd in het Kollontaihuis: ‘Als een van twee oudjes, waarvan ik de oudste ben.’ Er wonen twaalf mensen in het huis nu, acht alleenstaanden en twee stellen; haar badkamer deelt Marjan met een huisgenoot van 24.
Er is van alles veranderd sinds zij en Irene er in 1989 kwamen wonen, maar de belangrijkste verandering is toch wel deze: ‘Er zijn geen kinderen meer.’ Het waren de kinderen, zegt Marjan, die de gemeenschap die eerste jaren bijeen hielden.
Misschien hebben kinderen niet alleen honderd volwassenen nodig, maar volwassenen ook honderd kinderen.

Het archiefmateriaal bij dit verhaal verzamelde Irene Pereyra (rechts op de foto) voor haar
over het leven in het Kollontaihuis.