Ik geef les aan 151 leerlingen. 6 klassen, gemiddeld 25,2 leerlingen per klas. De meesten van hen zie ik 120 minuten per week. Iedere 40 minuten komen er weer 25,2 leerlingen m’n lokaal binnen, waar ze hun tas op tafel leggen en klagen over de zweetlucht van de vorige klas.

Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, VVD) op 2 september in de Volkskrant:

‘We moeten weg van de benadering van onderwijs als industrieel proces, waarbij de gemiddelde leerling de norm bepaalt en iedereen hetzelfde programma doorloopt. In plaats daarvan moeten we uitgaan van de individuele behoeften en capaciteiten van kinderen en in de klas meer recht doen aan de verschillen tussen leerlingen. Dit maatwerk vraagt allereerst veel van leraren. Zij moeten kunnen schakelen tussen verschillende niveaus - tussen leerlingen die moeite hebben met leren en leerlingen die juist extra stof nodig hebben om verveling te voorkomen. Dat is niet eenvoudig.

Met de probleemstelling ben ik het eens. Ons onderwijs heeft inderdaad veel weg van Ook in Dekkers visie kan ik me vinden. Mits we daar niet in doorslaan, zou onderwijs uit moeten gaan van individuele behoeften en capaciteiten van leerlingen. Het struikelblok wordt gevormd door de manier om van a naar b te komen. De leraar maakt het verschil, volgens Dekker. Ook in het Nationaal Onderwijsakkoord dat op 19 september werd gepresenteerd onder de naam staat opgenomen dat voortaan alle lesuren maatwerk zijn. Het is de leraar die ervoor moet zorgen dat onze scholen veranderen van fabrieken in trendy winkels die slechts custom made verkopen. 

Maar er zal niets veranderen zolang het systeem de middelmatigheid juist faciliteert.

Geen cent extra

Een casus. Morgen geef ik zes uur les. Een blokuur 3 gymnasium, een uur 3 havo, een Iesuur 5 havo en na de grote pauze achtereenvolgens 4 vwo en 5 vwo.

Optie 1. Ik kan alle recensies die in 3 gymnasium zijn geschreven van persoonlijk commentaar voorzien. Ik kan 3 havo een diagnostische toets spelling geven zodat ik kan zien welke leerlingen extra ondersteuning nodig hebben en welke een alternatief programma kunnen volgen. De fouten die leerlingen in 5 havo bij een proefexamen hebben gemaakt kan ik categoriseren zodat zij zich gericht kunnen voorbereiden op het eindexamen. 4 vwo kan ik een keuzeprogramma voorschotelen: zelfstandig werken aan het taalkundig onderzoek, of mijn uitleg over argumentatielogica aanhoren. Voor de les over De donkere kamer van Damokles in 5 vwo kan ik een biografie over W.F. Hermans lezen en daar een powerpointpresentatie en acht verwerkingsopdrachten bij maken,  

Ik kan ook, optie 2, alle leerlingen uit het lesboek laten werken, klassikaal nakijken en 5 vwo zelf maar laten uitzoeken wie die Hermans eigenlijk was. Easy does it.

De treurige realiteit is dat het weinig uitmaakt voor welke optie ik kies. De leerlingen luisteren toch wel, de 40 minuten die de les duurt kom ik wel door en mocht een leerling besluiten zich tegen mijn middelmatigheid te keren door met zijn buurman te gaan praten, muziek te gaan luisteren of een piemel op zijn tafel te tekenen, dan kan ik hem er altijd uit sturen.

   

Illustratie (detail): Esther Aarts
Illustratie (detail): Esther Aarts

Ik schipper voortdurend tussen burn-out en middelmaat

Ook krijg ik geen cent meer betaald voor al het extra werk dat optie 1 kost. Per lesuur geldt een opslagfactor van 65 procent. Voor een les van 40 minuten heb ik dus 26 minuten de tijd om voor- en nawerk te doen. Of ik die 26 minuten nu ver overschrijd of gebruik om Pawn Stars te kijken, aan het eind van de maand wordt hetzelfde bedrag op mijn rekening gestort.

Natuurlijk wil ik dat mijn leerlingen iets leren, en dus bereid ik mijn lessen heus wel voor, probeer ik leerlingen die de lesstof moeilijk vinden extra te ondersteunen en heb ik voor de voorhoedelopers zo nu en dan een alternatief programma. Maar met 151 leerlingen in mijn klassen moet ik keuzes maken. Ik schipper voortdurend tussen burn-out en middelmaat. 

Voor mijn mentorklas 5 vwo werk ik graag iets harder omdat ik de leerlingen beter ken en de kans groot is dat we nog twee jaar met elkaar zullen doorbrengen. Voor mijn examenklas 5 havo doe ik graag iets meer om alle leerlingen aan een diploma te helpen. Voor de andere klassen geldt dat recht doen aan verschillen tussen leerlingen vooral betekent dat ik inmiddels, zo tegen de herfstvakantie, van bijna alle leerlingen de naam ken.

De oplossing lijkt eenvoudig, maar…

Nu zou ik kunnen betogen dat de omvang van de lesgevende taak omlaag moet, bijvoorbeeld naar 660 klokuur, gelijk aan het Europees gemiddelde. Dan zou ik meer tijd hebben om m’n lessen voor te bereiden en bovendien minder leerlingen zien, dus me iets verantwoordelijker voelen. Ik geef kortom minder, maar betere lessen.

Dat zou mij inderdaad helpen, en veel collega’s met mij. Maar het is maar de vraag of ons onderwijs er in zijn geheel op vooruit zou gaan. Op de collega die zijn lessen al jaren niet meer voorbereidt, winnen we niets. De collega die maatwerk onzinnig vindt omdat we de jeugd van tegenwoordig al veel te veel als prinsjes en prinsesjes behandelen, of die opmerkt dat het echte leven ook niet inspeelt op individuele behoeften, gaat heus niet anders lesgeven. 

We moeten af van het idee dat er pas sprake is van onderwijs wanneer de docent lesgeeft aan een vaste klas tijdens een afgebakend lesuur

De collega die simpelweg niet weet hoe hij maatwerk moet leveren, wat hem niet kwalijk is te nemen na dertig jaar klassikaal onderwijs, wordt niet op stel en sprong een differentiatiegoeroe. Zolang het voor de docent mogelijk is om op zijn oude manier les te geven, is er weinig reden om te veranderen, of hij nu 750, 650 of 100 uur les moet geven.

En daarbij maakt het verschil tussen 750 uur les of 650 uur les niet het verschil tussen fabriekswerk en custom made. Willen we af van het onderwijs als industrieel proces, dan is het niet voldoende om alleen de omvang van de lesgevende taak omlaag te halen. We moeten af van het idee dat aan die terminologie ten grondslag ligt, namelijk dat er pas sprake is van onderwijs wanneer de docent lesgeeft aan een vaste klas tijdens een afgebakend lesuur.

Suggestie 1: laat het systeem differentiëren, niet de leraar

In alle voorbeelden van maatwerk die ik tot nu toe heb gegeven, wordt uitgegaan van de leraar die lesgeeft aan een klas die een jaar lang bestaat uit dezelfde leerlingen. Maar maatwerk vindt vaak plaats ondanks dat klassenverband, en niet dankzij. Hoewel we de leerling graag op maat willen bedienen, moet de leraar het ieder lesuur doen met een klas van 20 à 30 leerlingen. Daar verwonder ik me vaak over.

Vanmiddag bijvoorbeeld heb ik lesgegeven aan 4 vwo. Werkwoordspelling. Een uur later gaf ik exact dezelfde les aan m’n andere 4 vwo-klas. In een lokaal vijf meter verderop deed een collega hetzelfde, en ook bij hem heb je voor de juiste spelling van het voltooid deelwoord ’t ex-kofschip, het ex-fokschaap, of de ex-uitschuifpik nodig. 

Maar ik zou die les best aan 50, 100 of 500 leerlingen tegelijk kunnen geven. Ik zou de les op kunnen nemen en volgend jaar aan 500 nieuwe leerlingen kunnen laten zien. Ik zou software kunnen ontwikkelen die de leerlingen toetst, hun fouten analyseert en vervolgens een instructievideo op niveau aanbiedt. Dat biedt ruimte om leerlingen die moeite met de stof hebben, in kleinere groepen uitleg te geven. Leerlingen die het verschil tussen gebeurd en gebeurt al jaren kennen, kunnen in een aparte groep een alternatief programma volgen.

Niet de leraar moet zich in dit systeem in allerlei bochten wringen om te schakelen tussen verschillende niveaus, het systeem doet dat voor hem. De leraar heeft zo tijd om op andere manieren recht te doen aan de individuele leerlingen.

  

Illustratie (detail): Esther Aarts
Illustratie (detail): Esther Aarts

Suggestie 2: organiseer flow

Mijn beste lesuren tellen niet mee als onderwijs-tijd, maar zitten verstopt in activiteiten die ‘buitenschools’ worden genoemd

Ook verbaast het me dat mijn beste lesuren niet meetellen als onderwijstijd, maar weggestopt zitten in activiteiten die ‘buitenschools’ worden genoemd. Ik regisseer het schooltoneel. Met de leerlingen die daar aan meedoen werk ik vaak tot halfzes door. De debatgroep is dan vaak ook nog op school om zich, zelfstandig, voor te bereiden op een volgend toernooi. Het beste schrijfonderwijs geef ik op deadlinedag aan de redacteuren van de schoolkrant. De leerlingen schrijven, corrigeren elkaar en ik geef schrijfadvies. Niemand die na 35 minuten zijn tas pakt en voor de deur wacht tot hij weg mag. In allerlei buitenschoolse clubjes werken leerlingen zich vrijwillig uit de naad, en leren daarvan, zonder er een 8 op het rapport voor terug te zien. Er is sprake van ‘flow’.

De flowtheorie komt van de Hongaarse hoogleraar psychologie Mihály Csíkszentmihályi, een van de grondleggers van de positieve psychologie. In zijn werk Flow: The Psychology of Optimal Experience stelt Csíkszentmihályi dat mensen het gelukkigst zijn wanneer zij in een flow zitten. In die staat ga je volledig op in de taak die je gegeven is. Je bent uiterst geconcentreerd en werkt zeer doelgericht. Je verliest je zelfbewustzijn, denkt niet meer om de tijd en vergeet primaire behoeften als slapen en eten.

Flow ontstaat wanneer een bezigheid uitdagend is, maar nét niet te moeilijk om succesvol uit te voeren. De vergelijking met het onderwijs, en met de opmerking van Dekker dat leerlingen op maat bediend moeten worden, ligt voor de hand. Ook de goede docent zoekt continu naar een opdracht die de leerling uitdaagt, zonder te moeilijk te zijn. Dan leert de leerling het meest, dat is niet nieuw.

Maar waar een kenmerk van flow juist is dat iemand zo in een taak opgaat dat hij de tijd uit het oog verliest, gaat in het klaslokaal na veertig minuten de bel. Weg flow, op naar Duits. Flow speelt in het onderwijs nauwelijks een rol, behalve wanneer tijdens een klassenbespreking over een leerling wordt gezegd dat hij vaak tot twee uur ’s nachts gamet en boos wordt als zijn ouders hem roepen voor het avondeten.

En dat is zonde. Want niet alleen zijn leerlingen gelukkig wanneer zij in een flow zitten, ook de taak van de docent wordt er gemakkelijker op. In de flow zijn leerlingen intrinsiek gemotiveerd. Je hoeft ze niet voortdurend aan het werk te houden en ze vragen niet om de minuut of ze naar de wc mogen. Daar waar ik me tijdens een reguliere schooldag geregeld op moet peppen om ook de volgende les weer enthousiast te beginnen, werk ik met de schooltoneelleerlingen of met de redacteuren van de schoolkrant op de deadlinedag gerust uren aaneen door zonder me enig moment vermoeid te voelen.

De route naar geweldig onderwijs leidt niet via de docent of via de omvang van de lesgevende taak. De route naar onderwijs dat onze leerlingen past, loopt via een systeem dat dat onderwijs faciliteert, waarin onderwijs niet gedefinieerd wordt als een docent die aan een vaste klas lesgeeft tijdens een afgebakend lesuur, maar waarin flow georganiseerd kan worden. 

Misschien vergeten we op die route zelfs te eten en slapen.