Kleine Cor, 1945.
Kleine Cor, 1945.

In 1935 waren de ouders van Cor Jaring (1936-2013) op bezoek bij een kennis die een uitvinding demonstreerde: een volautomatische naaimachine, uitgerust met benzinemotor. Het apparaat vloog in brand, de kennis wierp het ding uit het raam; bovenop Schele Nelissie, die speelde op de binnenplaats. Met derdegraads verbrandingen werd de jongen opgenomen in het ziekenhuis, waar hij enkele dagen later overleed.

De dokter adviseerde de in shock verkerende moeder ‘een ander kind’ te nemen: Cor. Later verklaarde Jaring aan iedereen die het horen wilde dat hij ‘op doktersrecept’ was verwekt.


Toen hij twaalf was, stierf zijn moeder tijdens een operatie. Zijn vader, notoire alcoholist, kon de opvoeding niet aan. Op jonge leeftijd ging Jaring van school, nam slechtbetaalde baantjes aan – onder meer als brandwachter in de haven – en trouwde met een eenvoudige Amsterdamse: Willy Zoutberg, met wie hij twee kinderen kreeg.

Dicht bij Provo

Het jonge gezin verkeerde permanent in geldnood. Op een dag stond er een man voor de deur die tegen betaling foto’s maakte van pasgeborenen. Dat leek Jaring ook wel wat: in de rommelwinkel van zijn vader vond hij een oude camera en ging aan de slag.

Het fotograferen beviel. Hij besloot een serie portretten van dokwerkers te maken, die hij in zijn tijd als brandwachter had leren kennen. Met ruwe types kon hij uitstekend overweg. Het kostte hem geen moeite om beruchte figuren als Haring Arie of zigeneurmuzikant Tata Mirando voor de camera te krijgen.

Begin jaren zestig ontmoette Jaring in café Reynders aan het Amsterdamse Leidseplein anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld. Het klikte. Tussen Jaring en de verzetslustige jongens en meisjes die zich noemden, ontstond een hechte band. Ze ontwierpen een ‘magische pershelm’ voor hem – een curieus geval met ingebouwde lamp en antenne – en hij was van de partij als ze rond het Lieverdje, het bronzen beeldje op het Amsterdamse Spui, hun bizarre rituelen opvoerden die de wereldpers haalden en de autoriteiten tot wanhoop dreven.

Jaring was erbij toen provo Bart Huges, die zijn dochtertje Maria Huana had genoemd, met hulp van een tandartsboor een gaatje in zijn voorhoofd maakte; in de veronderstelling dat hij dan permanent high zou zijn.

De roes van de roem

De beelden die Jaring tijdens deze roerige jaren schoot werden in binnen- en buitenlandse bladen afgedrukt en bezorgden hem roem. Er vloeide redelijk wat geld uit voort. Jaring, die aan kapitaal geen waarde hechtte, gaf het tot afschuw van zijn vrouw Willy direct uit in café’s of verdeelde het onder behoeftigen.

Eenmaal bekend als fotograaf kwam Jaring weinig meer thuis. Echtgenote Willy stond er alleen voor. Ze deed het huishouden, voedde Ellis (1958) en Jeroen (1965) op en werkte, onder meer in de restauratie van de Jaap Eden-schaatsbaan, om de huur te kunnen betalen.

Jaring bracht de dag door in verschillende Amsterdamse kroegen. Na sluitingstijd nam hij zijn toogvrienden mee naar zijn atelier in de Dapperbuurt, waar ze doordronken tot alle flessen leeg waren. Dan stapte hij in zijn auto en reed naar huis.

In de haven, 1960. Foto’s: Cor Jaring.
In de haven, 1960. Foto’s: Cor Jaring.

‘Geld is alleen maar papier’

Zo’n thuiskomst verliep tumultueus. ‘Hij maakte veel kabaal en was enorm liederlijk,’ zegt Willy. Hevige ruzies ontstonden, regelmatig vlogen de echtelieden elkaar in de haren.

Het kwam voor dat Jaring bekenden, zoals inbreker Japie de Gevelklimmer, of onbekenden mee naar huis nam. Willy: ‘Dan lag er weer zo’n vieze zwerver op de bank te pitten, zonder dat ik het wist.’ Zoon Jeroen zegt zich regelmatig ‘het leplazarus’ te zijn geschrokken als hij ’s ochtends nietsvermoedend de huiskamer instapte.

‘Dan lag er weer zo’n vieze zwerver op de bank te pitten, zonder dat ik het wist’

Dochter Ellis was bang van Gerrit de Ethersnuiver, een verlopen provo die de damp van oplosmiddelen inhaleerde. ‘Hij zag eruit als zodra hij binnenkwam vulde de kamer zich met een misselijkmakende ziekenhuisgeur.’ Jeroen was ook onder de indruk van het latere VVD-Kamerlid Jaap Metz, die in hun huiskamer glasscherven zou hebben gegeten.

Als Jaring in de loop van de ochtend ontwaakte, werden er eieren gebakken en kreeg de logee een tientje mee om de dag door te komen. Willy: ‘Terwijl we zelf nauwelijks genoeg hadden om rond te komen!’ ‘Geld is alleen maar papier,’ zei Jaring dan.

De kunsten van Cor

Willy kon er niet meer tegen. ’s Avonds schakelde ze de bel uit en barricadeerde de voordeur met een ladder. ‘Als je hebt gezopen, zei ik, blijf je maar in je atelier.’ In datzelfde atelier vond ze op een middag foto’s van blote vrouwen. Die vrouwen pikte Jaring op in provocafé Hans en Grietje. Hij nam ze mee naar een natuurgebied, waar ze zich gewillig ontkleedden. ‘Ik was ontzettend kwaad natuurlijk.’ ‘Dat is kunst, Willy,’ antwoordde Jaring.

Vrienden en kennissen kwamen helpen toen ze van de Javastraat naar de Middenweg verhuisden. ‘Iedereen was er, behalve Cor,’ zegt Willy. Jaring zat in de kroeg, aan de verhuizing had hij niet gedacht.

Het kwam ook voor dat hij vakanties vergat. ‘Op een keer zouden we naar het Gardameer gaan,’ zegt Willy. ‘De kinderen en ik stonden klaar met onze spullen.’ Haar echtgenoot verscheen niet, noodgedwongen stapte ze met de kinderen in de krappe auto van een vriendin.

Meestal was er onvoldoende geld voor het Gardameer en gingen ze naar een camping bij Harderwijk. Vaak zonder hun vader, die wegbleef op het afgesproken tijdstip. Liftend wisten Willy en de kinderen de camping dan alsnog te bereiken. Ellis en Jeroen zeggen dat wanneer hun vader wel op tijd was voor een vakantie, ze geweldige avonturen met hem beleefden.

Op zijn verjaardag was iedereen er, behalve Jaring zelf. Als het gezelschap aan het einde van de avond wilde vertrekken, kwam hij bijvoorbeeld aanzetten met een ingehuurde accordeonist. Jeroen: ‘De jassen moesten weer uit, de flessen open.’

Op zondag gingen Willy en de kinderen weleens mee naar het café. ‘Dat was verschrikkelijk,’ zegt Willy. ‘Telkens als we wilden gaan kwam er weer iemand binnen: kom op, Cor, nog eentje.’

Soms reed ze op haar brommetje met Ellis achterop de kroegen langs. ‘Dan moest ik naar binnen om mijn vader te halen,’ zegt Ellis. Als haar vader naar buiten kwam zei Willy dat hij naar huis moest rijden. ‘Dan stapte hij in zijn auto en reed vervolgens vrolijk naar een andere kroeg.’

Haring Arie, 1968. Foto: Cor Jaring.
Haring Arie, 1968. Foto: Cor Jaring.

Miniatuurschepen en potvistanden

De kinderen hadden in die tijd – nu hebben ze juist respect voor zijn persoonlijkheid en prestaties – genoeg van hun vader. ‘Gooi hem er toch uit, ma,’ zeiden ze. Uiteindelijk deed Willy dat ook; tijdelijk betrok Jaring een woonboot. Een paar keer per week ging ze langs: om de vuile was op te halen en schoon te maken.

Na een tijd dook hij weer op in het huis aan de Middenweg. Er veranderde iets. Op aandringen van Willy begon Jaring met het slikken van alcoholontwenningspillen. Behalve op vrijdag; dat was zijn drinkdag en mocht hij op stap. Hoewel hij soms smokkelde, waarop Willy de pil door zijn eten prakte en hij woedend en doodziek opbelde vanuit een café, kwam er meer rust en regelmaat in zijn leven.

‘Ineens was hij ’s avonds thuis,’ zegt Jeroen. ‘Hij ging met mij mee naar voetbal, geen training of wedstrijd sloeg hij over.’ Jaring stortte zich op nieuwe, onverwachte hobby’s, zoals het bouwen van miniatuurschepen in flessen of het graveren van potvistanden.

Het succes voorbij

Zijn werk raakte uit de gratie: hij was voornamelijk bekend van zijn foto’s van Provo en John Lennon en Yoko Ono in het Hilton, en die periode was voorbij. Zijn portrettenserie van havenarbeiders, een van zijn eerste projecten, was geliefd onder kenners maar onbekend bij het publiek. De beelden die hij in de jaren zestig maakte tijdens een reis door het verre oosten, waarbij hij werd geteisterd door heimwee, bleven grotendeels ongepubliceerd. Net als de vele foto’s - zijn camera hing altijd om zijn nek - die hij van kroeggangers en Amsterdamse excentriekelingen maakte.

een gelauwerd collega, ondernam pogingen Jarings werk te introduceren in kringen van kunstkenners. Dat lukte niet goed, mede doordat fotografie op dat moment voornamelijk als autonome kunstvorm aanzien genoot. Het werk van Jaring werd als ‘documentair’ bestempeld en daarom nauwelijks te verkopen.

‘Hij had geld nodig om lekker te kunnen leven; de rest was bijzaak voor hem’

Daardoor heeft Jarings werk volgens Diepraam ‘onvoldoende erkenning’ gekregen, terwijl het toch ‘een plekje’ verdient in de ‘Nederlandse fotografiegeschiedenis.’ Aan de andere kant deed Jaring zelf ook niet zijn best zijn oeuvre zorgvuldig te beheren en te presenteren. ‘Ik heb het idee dat het hem in wezen niet zoveel kon schelen,’ zegt Diepraam. ‘Hij had geld nodig om lekker te kunnen leven; de rest was bijzaak voor hem.’

Begin jaren tachtig ging hij lesgeven aan een fotografieopleiding in Enschede, wat tweeduizend gulden in de maand opleverde. ‘Voor het eerst was er een stabiel inkomen,’ zegt Willy. Cor Jaring bouwde zelfs pensioen op.

Tata Mirando, 1962. Foto: Cor Jaring.
Tata Mirando, 1962. Foto: Cor Jaring.

Iets met spoelbakken

Na een paar jaar had hij genoeg van de sleur en begon hij weer te drinken. Een van de kroegen die Jaring in die tijd frequenteerde was Propers Café, aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam-Oost. Met eigenaar Pieter Proper, voormalig stuntman, raakte Jaring innig bevriend. ‘Hij had een grote mond, sterke verhalen en altijd een slok te veel op,’ zegt Proper over Jaring. Vrijwel dagelijks was Jaring er te vinden, vanaf het middaguur, meestal in gezelschap van anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld. ‘Aan de kant, de meester moet erbij,’ riep Jaring bij binnenkomst.

Grootveld noch Jaring hadden veel te besteden, al was Grootveld ervan overtuigd dat Jaring meer aan de glorieuze Provo-tijd had overgehouden dan hij. ‘Het leidde ertoe dat er altijd bonje was tussen die twee, zodanig dat ik tussenbeide moest komen.’

Proper kan zich niet herinneren dat Jaring en Grootveld ooit hun rekening betaalden. ‘Het was altijd op de pof.’ Eens in de zoveel tijd kreeg Proper de sleutel van Jarings atelier. ‘Dan mocht ik voor zo’n duizend gulden foto’s uitzoeken; mijn huis hangt er vol mee.’ Grootveld, die in zijn jonge jaren glazenwasser was geweest, lapte om de zoveel tijd de ramen van de kroeg.

Na een aantal consumpties mobiliseerde Jaring de cliëntèle en moesten er spelletjes worden gespeeld. Bij een van die spelletjes dienden aanwezigen hun kunstgebitten uit te doen en in de spoelbak te deponeren. Daarna was het grabbelen en liepen de aanwezigen de rest van de avond met het gebit van een ander rond.

‘Cor had iets met spoelbakken,’ zegt Proper. ‘Vroeg of laat trok hij schoenen en sokken uit, klom op de bar en ging met zijn voeten in het water zitten.’ Op een keer kwam Jaring binnen toen zich in de zaak een bodybuilder bevond. ‘Noem je dat een lichaam,’ riep Jaring, en kleedde zich uit. ‘Dit noem ik pas een lichaam!’

Het gebeurde regelmatig dat Jaring te dominant werd en Proper hem met zachte hand het café uitwerkte. ‘Met name naar vrouwen toe kon hij lastig zijn. Dan was het tieten dit en tieten dat.’ Hij zong tot vervelens toe hetzelfde liedje: ‘Wat een secreet, onder het neuken liet ze een scheet.’

Cor met de magische pershelm, 1966.
Cor met de magische pershelm, 1966.

Last van de zwaartekracht

Nadat Proper in 1997 de kroeg van de hand deed, bleven de mannen elkaar zien. ‘Als Cor in geldnood zat, belde hij en moest ik meteen komen.’ Om het goed te maken sleurde Jaring zijn kompaan mee naar feestjes. Dan zette hij zijn magische pershelm nog eens op en scheurden ze op Propers motor naar een of ander café waar het geleende geld direct werd verbrast.

Proper herinnert zich een besloten feest van bierbrouwer Heineken. Zonder uitnodiging kwamen ze er aan. ‘Aan de kant, zei Cor tegen de portier, dit is de beste stuntman van Nederland.’ Binnen dansten de vrienden tot het ochtendgloren tussen de ‘hotemetoten.’ Proper: ‘Cor was een liefhebber van de gewone man, van mensen zoals hij en ik; dat is wat ons bond.’

Het contact verwaterde. Toen Proper vernam dat Jaring in zijn laatste jaren, geteisterd door diverse kwalen, in de woning aan de Middenweg in een ziekenhuisbed de dood afwachtte, ging hij langs.

‘Hij was ontzettend mager geworden: zijn ribben drukten tegen zijn organen.’ Proper, die paling had meegenomen, schrok van de aanblik. ‘Ik zei: Jezus, Cor, wat zie jij eruit.’ ‘Het is niks,’ antwoordde Jaring, ‘ik heb alleen een beetje last van de zwaartekracht.’

De volgende generatie

Fotograaf Sander Troelstra (38) kreeg in 2011 een bijzonder verzoek. Collega Koos Breukel vroeg hem voor een van zijn projecten, waarin een jonge fotograaf plaatjes schiet met het toestel van een gearriveerde collega. Het leek Breukel een goed idee als Troelstra, die net als ik in de rauwe jaren tachtig en negentig opgroeide in Lelystad, de camera van Jaring zou vragen. Troelstra: ‘Die is ook van de straat, moet Koos hebben gedacht.’

Hij belde Jaring op, die argwanend reageerde. Toen ze daarop kennismaakten in het atelier zei Jaring: ‘Je mag mijn vrouw wel hebben, maar niet mijn Leica.’ In plaats daarvan gaf hij Troelstra een veredelde wegwerpcamera mee, waar hij naar eigen zeggen ook weleens mee had gewerkt.

‘Je mag mijn vrouw wel hebben, maar niet mijn Leica’

Met de goedkope camera reisde Troelstra naar Glasgow, waar hij een serie foto’s maakte. Eenmaal thuis hing Jaring aan de lijn: ‘Ik wil mijn camera terug.’ Toen Jaring de Glasgow-foto’s bekeek was hij onder de indruk. Steeds vaker moest Troelstra langskomen, waarop een onduidelijk soort vriendschap ontstond.

Jaring was 75, zijn gezondheid ging hard achteruit. ‘Hij vloekte en tierde om zijn gebreken.’ Werken ging nauwelijks nog. ‘Het zat voornamelijk in zijn stoel sterke verhalen te vertellen, een beetje de meester uit te hangen.’ Soms gaf hij Troelstra een onsje kaas mee, dat Willy op de markt had gekocht, of een bosje bloemen voor zijn vriendin.

Afscheid nemen

Troelstra besloot de fotograaf in zijn nadagen te gaan fotograferen. Aanvankelijk wilde Jaring er niet van weten. ‘Flikker toch op met die camera,’ riep hij uit. Maar Troelstra, die ook in het huis aan de Middenweg over de vloer kwam en daar soms ook klusjes uitvoerde, hield vast aan zijn plan, waarop Jaring mokkend akkoord ging.

Toen Jaring zelf niet meer kon rijden, fungeerde Troelstra als chauffeur. Hij bracht hem naar het atelier en terug, naar het ziekenhuis en soms naar het café. Jaring werd een wandelend geraamte. Hij weigerde voedsel, had afscheid genomen van zijn atelier en lag in de huiskamer televisie te kijken – eerst op de bank, later in een ziekenhuisbed.

Twee dagen voor Jarings dood – hij stierf op 17 november 2013 – werd Troelstra gebeld door zoon Jeroen. ‘Ik moest afscheid komen nemen.’ Troelstra ging naast het ziekenhuisbed zitten en pakte Jarings magere hand. ‘Wat zit je hier nou?’ mompelde Jaring na een tijdje. ‘Te wachten tot ik sterf of zo?’

Cor Jaring. Amsterdam, 2012. Foto: Sander Troelsra
Cor Jaring. Amsterdam, 2012. Foto: Sander Troelstra
Cor Jaring in Cafe? Koffiehuis de Vlaming. Amsterdam, 2012. Foto: Sander Troelstra
Cor Jaring en Willy Oosterkerk. Amsterdam, 2012. Foto: Sander Troelstra
Cor Jaring aan het werk in zijn atelier. Amsterdam, 2013. Foto: Sander Troelstra
Cor Jaring in de autowasstraat. Amsterdam, 2013. Foto: Sander Troelstra
Cor Jaring in de kelder onder zijn atelier. Amsterdam, 2013. Foto: Sander Troelstra

Vanaf 14 maart tot 28 juni is in de tentoonstelling ‘Cor was hier’ te zien; een overzicht van Jarings werk, samengesteld door fotograaf Sander Troelstra. Een boek met dezelfde titel verschijnt binnenkort.

Hoe Clemens K. de grootste Nederlandse subsidieroof ooit pleegde Boekhouder Clemens K. trok een kunstfonds leeg om zijn criminele handelen te bekostigen. Zijn bizarre verhaal is door Rudie Kagie en Marian Husken opgeschreven in het net verschenen boek De miljoenenroof. Hoe boekhouder Clemens K. het kunstfonds kaalplukte en spoorloos verdween. Een aanbeveling. Lees hier de aanbeveling In onze prestatiemaatschappij is iedereen een marathonloper (maar waar rennen we heen?) Van Oscargenomineerden tot de marathon-manie en de afrekening met de zesjescultuur: onze tijd heeft ambitie en toewijding hoog in het vaandel staan. Dat is aanstekelijk, maar ook doodvermoeiend – we vieren rennen om het rennen, en komen intussen nergens echt terecht. Lees het essay hier terug