In het verhaal What We Talk About When We Talk About Love, van de Amerikaanse schrijver Raymond Carver, maken twee stellen een fles gin soldaat terwijl ze het over de liefde hebben. Een discussie is het, zo een waarin iedereen langs elkaar heen praat – deels omdat ze steeds beschonkener raken, en deels omdat ze er allemaal een andere definitie van het begrip ‘liefde’  .

Wat voor de liefde geldt, geldt, zeker in het journalistieke landschap, voor wel meer termen.

 Zo’n groot woord, dat zo vaak gebruikt wordt, en tegelijkertijd zo slecht wordt begrepen: wat voor de liefde geldt, geldt, zeker in het journalistieke landschap, voor wel meer termen.

De begrippen waarover we schrijven en debatteren lijken neutraal en onveranderlijk – tot je gaat kijken waar ze vandaan komen, of waar ze precies aan refereren. ‘Privacy’ was bijvoorbeeld een paar eeuwen geleden lang niet zo’n vanzelfsprekend groot goed als nu. Hetzelfde geldt voor ‘transparantie,’ al zou je dat bijna vergeten in tijden van glazen gevels, open keukens en WikiLeaks. Wanneer is ‘gezondheid’ eigenlijk veranderd van het ontbreken van ziekte in iets waarvan je nooit genoeg kan hebben? En wat zegt het over ons dat we ‘de economie’ gelijkschakelen aan iets als de zwaartekracht of de natuur – een autonoom gegeven, waar we ons zo goed mogelijk naar moeten schikken? 

Voor filosofen, historici en andere geesteswetenschappers is het zorgvuldig formuleren van waar we het nu eigenlijk over hebben dagelijkse kost, maar in de journalistiek wordt die stap vaak overgeslagen. Dat is zonde, want juist op opiniepagina’s en in talkshows debatteren we het scherpst over de toekomst van privacy, het bevorderen van transparantie, de gevaren van technologie, en de eisen van de economie. Daarom ga ik voor De Correspondent op zoek naar de verhalen achter clichés uit het debat. Een cliché – zelf ook een begrip met een geschiedenis, een die terugvoert naar de drukkerijen van het Frankrijk van de 19e eeuw – is een uitdrukking die zo vaak is herhaald dat het een lege huls is geworden, betekenisloos bijna. Nu zijn begrippen als transparantie en crisis natuurlijk verre van betekenisloos; toch zouden we best wat langer bij hun aard en herkomst stil mogen staan.

Behalve over de herkomst en betekenis van clichés ga ik ook schrijven over de wisselwerking tussen technologie en cultuur. Hoe beïnvloeden nieuwe media onze belevingswereld? Hoe zien we het enthousiasme en de angst die vrijwel elke nieuwe technologie veroorzaakt terug in onze boeken, televisieseries, modetrends en voedselhypes? En: welke rol speelt cultuur bij de ontwikkeling van een technologie?

Over deze wisselwerking heb ik al eerder geschreven: voor onder meer Vrij Nederland, de Groene Amsterdammer, de Volkskrant en nrc.next schreef ik bijvoorbeeld over de drijfveren achter het online ‘delen’ van informatie; over hoe het internet ons economisch denken vormt; en over de lange geschiedenis van online piraterij. Voor De Correspondent ga ik zulke onderwerpen verder onderzoeken. 

Er zijn mensen die denken dat als we overal maar de juiste woorden voor vinden, we alle onvrede, onbegrip en oorlog de wereld uit kunnen helpen. Dat geloof ik niet – al was het maar omdat de wetenschap ons keer op keer leert dat we stukken minder rationeel zijn dan de term ‘homo economicus’ doet vermoeden. Maar ik geloof wel dat ideeën – en dus woorden – ertoe doen; dat ze onze beslissingen en ons handelen informeren. Reden genoeg, lijkt me, om extra goed na te denken over waar we het nou eigenlijk over hebben.