De eigenaar van mijn favoriete dierenwinkel maakt duidelijke grappen. Aan iedereen die er een goudvis komt kopen, vraagt hij met een uitgestreken gezicht: ‘Dat wordt dan vier euro vijftig. Gaat ‘ie zo mee, of zal ik er een zakje omheen doen?’

Goeie grap of niet, het is prettig om te weten wanneer je wel of niet moet lachen. Vooral wanneer het vreemden betreft. De scheidslijn tussen een heel domme opmerking en een heel flauwe grap is dun. Soms kom ik mensen tegen wier opmerkingen zo op het randje zitten dat ik enkel nog mijn hoofd lichtjes kan kantelen, ogen op standje ‘really’?

Zoals toen ik in een trein zat die langs de Bijlmerbajes reed en de man naast me verontwaardigd opmerkte: ‘Dat er mensen zijn die vrijwillig in Amsterdam gaan wonen. Die flats hier lijken wel gevangenissen.’

Of toen ik bij de Xenos een opblaasbaar cijfer twee en een opblaasbaar cijfer zeven afrekende. De caissière die ze scande lachte vriendelijk en zei: ‘Da’s toevallig, mijn zoon is ook net 25 geworden.’

Gisteren had ik weer zo’n ontmoeting. Een oud, Indisch mannetje liep achter me aan in zo’n winkel waar het al jaren achtereen executie-uitverkoop is. Vijf keer sprak hij me aan met een vraag over het assortiment. De eerste keer vroeg hij of ik die pantoffels ook in maat 39 had. Die groene. Die met anti-slip. Nee, die. Ik vertelde hem dat ik het niet wist, dat ik daar niet werkte.

De tweede keer ging het over een spaarpot, en of ik die misschien in een leuke cadeauverpakking had. Ik wees naar mijn winterjas, mijn muts, de tas aan mijn arm: ‘Meneer, sorry, maar ik ben gewoon aan het winkelen. Ik werk hier niet, ziet u?’ De derde keer had hij een vraag over vuilniszakken met oceaangeur. Ik probeerde het nog één keer: ‘Meneer, die dame achter de kassa weet dat vast wel, u kunt het echt beter aan haar vragen.’ De vierde en de vijfde keer was ik te verbaasd om nog wat uit te brengen. Snapte deze man oprecht niet dat ik hem niet kon helpen? Was hij seniel? Eenzaam en op zoek naar aanspraak? Of werd ik hier gewoon in de zeik genomen?

Als ik even later tussen de placemats met dierenprint sta te rommelen komt hij weer naast me staan. Of ik bij die veger en blik daarboven kan, ik ben immers een lange meid. Maar de veger en blik hangen op 3,5 meter hoog, zo lang ben ik ook weer niet. De man kijkt me fronsend aan, zichtbaar teleurgesteld in de service die ik hem bied. Ik voel me bijna schuldig. Het blijkt ook onmogelijk om nee te zeggen wanneer hij daarna komt vragen of ik zijn mandje even vast wil houden. Het is zo zwaar aan zijn arm.

En zo gebeurt het dat ik daarna een kwartier lang achter deze man aanloop, terwijl hij op zijn gemak boodschappen doet. Zijn mandje aan mijn arm, steeds zwaarder wordend door alle troep die hij erin gooit.

Aan de kassa doet de winkelbediende zichtbaar haar best om niet te lachen. ‘Dag meneer W., bent u er weer? Heeft deze mevrouw vandaag voor u gewinkeld? Contant betalen?’

Waarom had ik dit niet in de gaten? De Indische grapjas lacht zijn kleine tandjes bloot, zijn longen piepen ervan. Ook het kassameisje houdt het niet meer. Dan staan we met zijn drieën te grinniken. Ik help hem nog maar even met het inpakken van zijn tas. Hij knipoogt naar me en loopt de winkel uit. Glimlachend, maar verward en zonder aankoop sta ik even later ook buiten. Ik mis de man van de dierenwinkel.