‘Steden zijn misschien wel onze grootste uitvinding,’ zegt de Nigeriaans-Amerikaanse schrijver Teju Cole in een gesprek tegen een vriend. ‘Ze sporen aan tot creativiteit, ze helpen onze hulpbronnen te reguleren en ze kunnen een centrum van tolerantie zijn.’

Niet voor niets was er in zijn eerste, bejubelde roman (2011) een hoofdrol weggelegd voor New York. De verteller Julius, een Nigeriaanse immigrant, doet verslag van een jaar wandelen door de stad. Als een moderne flaneur laat hij zijn route bepalen door toevallige observaties en ontmoetingen met vreemden. Hij ontmoet professoren, vluchtelingen, straatventers en taxichauffeurs en luistert naar hun verhalen.

De titel Open stad verwijst onder meer naar de ruimte die in New York bestaat voor al die verschillende verhalen en identiteiten, die naast elkaar kunnen bestaan.

Een schrijver die zich de canon niet laat voorschrijven

Diversiteit is essentieel voor Cole, zo blijkt ook uit zijn nieuwe essaybundel Known and Strange Things. Het is een grote verzameling eerder gepubliceerde stukken uit onder meer The New Yorker en The New York Times. De onderwerpen lopen uiteen van de Zweedse dichter Thomas Tranströmer tot de toon varieert van meanderend en poëtisch tot uitgesproken politiek.

De eclectische Cole kwam op zijn zeventiende naar de Verenigde Staten. Hij werd daar kunsthistoricus, romanschrijver en fotograaf, maar ook berucht twitteraar en schrijver van bijtende aanklachten. Bijvoorbeeld tegen het naïeve activisme van Amerikanen die zich met veel bombarie inzetten om rebellenleider Joseph Kony te verdrijven uit de door hem geterroriseerde gebieden.

Cole biedt behalve een eigen kijk op veel Westerse klassiekers ook veel mooie analyses van Afrikaanse kunst

De bundel is opgedeeld in drie delen en hoewel het derde deel de explicietst politieke onderwerpen aansnijdt – het Arabisch-Israëlisch conflict, lynchpartijen in hedendaags Nigeria – hebben de twee meer beschouwende delen, ‘Lezen’ en ‘Kijken’ hun eigen subversiviteit. Cole laat zich de canon niet voorschrijven en biedt behalve een eigen kijk op veel Westerse klassiekers ook veel mooie analyses van Afrikaanse kunst, van poëzie tot fotografie.

In een klein essay over de begin twintigste-eeuwse Malinese fotograaf bespreekt hij het grote verschil tussen foto’s van Afrikanen gemaakt door Europeanen uit die tijd en foto’s gemaakt door Afrikanen zelf. Vooral vrouwen, schrijft Cole, zien er wanneer ze door Afrikaanse fotografen worden vastgelegd totaal anders uit. Waar ze door de westerling tegen hun wil bekeken lijken te worden, zie je ze in de Afrikaanse portretten hun eigen identiteit vormgeven. Die foto’s zijn energieker, optimistischer en laten dezelfde vrouwen krachtiger zien. Zij hebben zelf de regie over hoe ze afgebeeld worden, merkt Cole op, niet de fotograaf.

Een verzet tegen eenduidigheid

Wat de meeste stukken kenmerkt, en vooral zijn kunstbeschouwingen, is Coles oog voor complexiteit. Hij verzet zich tegen eenduidige verhalen. In poëzie vindt hij wat hij in grote, gemêleerde steden ook vindt: het onttrekt zich aan één overkoepelend of chronologisch narratief.

Op een stad valt nooit een rechtlijnig verhaal toe te passen. De opeenstapeling van geschiedenissen die een stad altijd is, toont zowel de positieve als de negatieve kant van zijn liefde voor steden. Elk verhaal van voorspoed, zeker in Amerikaanse steden die belangrijk waren voor de slavenhandel, heeft ook een duistere kant. Sluitende interpretaties van de geschiedenis zijn onmogelijk.

Waar die mentaliteit van alles van meerdere kanten bekijken bij zijn romanpersonage echter tot een zeker passiviteit leidt – Julius uit Open stad blijft steeds een buitenstaander, een observator die zich van verhaal naar verhaal laat voeren – definieert deze bij Cole juist zijn verantwoordelijkheid. De waarheid kan nooit compleet zijn, toch hij legt zich erop toe de gangbare verhalen aan te vullen, te corrigeren, te transformeren.

Witteheldenfantasieën met Afrika als decor

In ‘The White Savior Industrial Complex’, het hardste stuk uit de bundel, valt hij dan ook niet zozeer de ‘witte redders’ aan, die zich uit verontwaardiging al te enthousiast in een Afrikaans conflict mengen, maar de verhalen die ze zichzelf vertellen. ‘A singer may be innocent;’ zo citeert hij John Berger, ‘never the song.’

Cole betoogt fel dat de term ‘making a difference’, zoals de goedbedoelende activisten tegen Kony hun doel verwoorden, vaak gestoeld is op witteheldenfantasieën waarvoor Afrika slechts een decor vormt: ‘Africa has provided a space onto which white egos can conveniently be projected.’

Het is een provocatief essay, dat voortkomt uit een serie nog provocatievere tweets. Cole laat ermee zien dat hij niet alleen een poëtische flaneur is die niet in één waarheid gelooft, maar ook een sterk politiek geluid kan laten horen. Een zeldzame combinatie, maar uit Known and Strange Things blijkt dat die twee temperamenten elkaar niet uitsluiten.

Goed kijken, beter kijken, zoals Cole dat doet in zijn kunstbeschouwingen, is complexiteit ontdekken. Zijn unieke en scherpe blik biedt overlappende en radicaal andere visies op de kunst en literatuur die we al eeuwen kennen. Maar ook op nieuwe gruwelijkheden die we nog lang zullen moeten beschouwen. Bekende én vreemde dingen, we hebben het met allebei te doen.

Meer lezen?

Hoe langer kunstenaar Jan Hoek aan een project werkt, hoe meer hij verdwijnt Beeldend kunstenaar, fotograaf en schrijver Jan Hoek (30) houdt van zwerven. Dan krijgt hij inspiratie en komt hij tot grote projecten. Ik ondervroeg hem over het engagement in zijn werk. Lees het verhaal van Niña hier terug Deze beroemde fotograaf voert een overdonderend gesprek met de natuur In Rotterdam opende deze week Dialogues with Nature, een overzichtstentoonstelling van het werk van natuurfotograaf Frans Lanting. Het is het beeldverslag van veertig jaar praten met – en vooral: kijken naar – de natuur. Lees het verhaal van Lynn hier terug 10 niet te missen juweeltjes uit The New Yorker op een rij The New Yorker, opgericht in 1925, heeft haar archief opengesteld. Aan de verhalen wordt maanden, soms jaren, gewerkt. De kwaliteit van het onderzoek is dan ook torenhoog en, nog belangrijker, de meeste stukken zijn geweldig geschreven. Dus bij dezen, een aanbeveling van tien juweeltjes die je niet mag missen. Lees, nu het archief nog open is. Lees hier wat Rob je aanraadt uit The New Yorker We daten nu al honderd jaar. Worden we daar gelukkig van? Voor Tinder was er cyberseks, daarvoor was er videodating en nog eerder ging je naar een singlesbar, of liet je je ophalen en op cola trakteren. Daten kost ons al honderd jaar veel geld en werk, en dat is ook de bedoeling, zo leert een nieuw boek over de geschiedenis van het daten. Lees mijn verhaal hier terug