Sommige boeken zijn zo klassiek, zo’n vast onderdeel van de canon en zelfs van ons dagelijks spraakgebruik, dat het voelt alsof je ze vanbinnen en vanbuiten kent, zelfs als je er geen letter van gelezen hebt.

Je hoeft Het proces niet te hebben opengeslagen om het woord Kafkaësk correct te gebruiken.

Je hoeft geen Shakespearekenner te zijn, je hoeft zijn stukken niet eens te hebben uitgezeten, om er op gepaste momenten uit te citeren.

Van de meest iconische schrijvers blijft vaak een sfeer over, of een paar slogans en steekwoorden, die het werk naar de achtergrond drukken: Big Brother is watching you. Parijs en stierenvechters. Overspel en rattengif.

De schrijvers en hun bekendste titels zijn uitdrukkingen geworden. Dat is mooi, en meestal terecht, maar ook een beetje zonde. Want achter die overbekende steekwoorden zit vrijwel altijd zoveel meer. Achter het gevoel dat je die boeken al wel kent, en ze dus niet ook nog eens hoeft te lézen, liggen grote verrassingen.

De verrassingen die een klassieker herbergt

Dat geldt absoluut voor Louis-Ferdinand Céline, en in het bijzonder voor Reis naar het einde van de nacht.

Ik las Célines hoofdwerk zo’n tien jaar geleden. Maar er was bij mij weinig meer blijven hangen dan een paar overgepende regels in een oude agenda, een globaal idee van de verhaallijnen, en een vage impressie dat het allemaal weliswaar krachtig en grappig was, die krankzinnige roman, maar ook wel wat langdradig en repetitief.

Die steeds vagere herinneringen werden in de loop der tijd aangevuld met de bekende steekwoorden: spreektaal. De drie puntjes. Uitroeptekens. Nihilisme. Gescheld en getier. Met die herinneringen en die steekwoorden wordt Reis naar het einde van de nacht hopeloos tekortgedaan, bleek bij deze tweede lezing.

Twee dingen vielen vooral op.

Je bent armoede

Veel sterker dan bij de eerste lezing drong het dit keer tot mij door waar Reis naar het einde van de nacht vooral De roman gaat niet alleen over de oorlog of oorlogstrauma’s, of kolonialisme, of over de dood, of over de volstrekte zinloosheid van het leven, en onze tragische en lachwekkende pogingen om aan die zinloosheid te ontsnappen. Het gaat daar óók over, maar daarnaast is Reis naar het einde van de nacht een aangrijpende verkenning van armoede. Armoede in al zijn verschijningsvormen, al zijn nuances, al zijn gevolgen. Het is tegelijkertijd een woedende aanklacht en een nuchtere, realistische analyse.

Hoofdpersoon Ferdinand Bardamu is, door de roman heen, frontsoldaat, opzichter van een dubieuze handelsmaatschappij in koloniaal Afrika, galeislaaf, vlooienteller, fabrieksarbeider in Detroit, lanterfantende geliefde van een goedhartige hoer, student geneeskunde, armoedig huisarts in een morsige voorstad van Parijs, en hulpje in een krankzinnigengesticht, waarvan hij later zelfs de leider wordt.

Altijd is hij op de eerste plaats een sloeber, een arme sodemieter

Van frontsoldaat naar directeur, van de goot naar de gevestigde orde: het is een indrukwekkende ontwikkeling, het zou zelfs de verbeelding van een optimistische Amerikaanse droom kunnen zijn.

Maar wat voor werk Bardamu ook doet, hoeveel hij daar ook mee verdient, altijd is hij op de eerste plaats een sloeber, een arme sodemieter.

Armoede is een levenslang, diep vernederend vonnis, laat Céline zien. Als je er middenin zit, word je er constant aan herinnerd en er keer op keer voor bestraft. Niets is wreder en frustrerender dan armoede.

Bardamu merkt het niet alleen constant bij zichzelf, maar ook bij zijn patiënten, die hunkeren naar tuberculose, omdat ze dan ‘een piepklein staatspensioentje’ krijgen. ‘Naast dit allesoverheersend, spijkerhard verlangen was er alleen nog maar plaats voor kleine tweederangs wensen en vergeleken daarbij werd zelfs hun dood nogal iets onbetekenends, op zijn hoogst een risico dat je sportief moest opnemen. De dood is per slot van rekening maar een kwestie van enkele uren, van minuten zelfs, terwijl een pensioen net zo iets als armoede is, dat duurt je hele leven.’

En er is geen ontsnapping mogelijk. Zelfs als je de ergste armoede achter je hebt gelaten, de diepste schulden hebt afgelost, en je eindelijk een beetje geld, een beetje status hebt, zal je je nooit écht rijk voelen. Armoede is zoveel meer dan iets materieels. Het gaat in je ziel zitten, in je botten, en je kan dat diepe gevoel van zelfhaat, de minachting voor je eigen nietigheid, alleen maar vernietigen door jezelf te vernietigen.

Je bént armoede, en je zal het altijd blijven.

Ziedaar Célines woedende fatalisme.

Reis is een symfonie

Het tweede dat opvalt aan Reis naar het einde van de nacht: de roman is buitengewoon zorgvuldig gecomponeerd. Het is bij nader inzien geen tirade van vijfhonderd pagina’s, geen uitgebreide scheldkanonnade, in urenlange koortsachtige schrijfsessies op het papier gekwakt, à la Célines bewonderaar, Jack Kerouac (steekwoorden: Beats, roadtrips, typen op behangpapier).

Reis naar het einde van de nacht is juist een roman met een uitgebreid plot, met vooruitwijzingen en terugblikken, met een paar duidelijke rode draden, waar steeds weer op wordt teruggekomen – meer dan een lange improvisatie is het een krachtige symfonie, vol stemmings- en tempowisselingen.

Bardamu’s misantropische gekanker zou op den duur vermoeiend worden, ongeloofwaardig ook, als er niks tegenover had gestaan, als hij geen momenten van vreugde, hoop en ontroering had beleefd.

Dan had je het namelijk volledig aan hém kunnen wijten. Iemand die alleen maar de zwarte kant, de smerigheid van alles ziet, moet wel enorm koppig zijn. Zo iemand kijkt of voelt niet goed, houdt krampachtig vast aan de smerigheid.

Maar Bardamu’s kijk op de wereld wordt des te overtuigender doordat hij wel degelijk schoonheid en goedheid kan zien. En je denkt: als hij zo diep ontroerd kan worden, van een simpele glimlach of een verlegen, onopschepperige goede daad, als hij het goede zo scherp ziet en aanvoelt, zal hij ook wel gelijk hebben over al het slechte.

Anders gezegd: de ellende ligt niet meer aan hem, aan Bardamu’s blik, maar aan de wereld. Hij ziet het goed.

Ook qua stijl is Reis naar het einde van de nacht veel rijker, veel minder eentonig dan je, op basis van Célines reputatie van schuimbekkende nihilist, zou denken.

De zinnen zijn soms kort, vol platvloerse spreektaal, soms lang, meanderend, lyrisch. Nooit zijn ze normaal of kleurloos. Céline kan het nooit laten zijn zinnen op te poetsen, om ze nog even van een sterke vergelijking, een extra komische of treurige draai te voorzien.

Weinig boeken zijn zo rijk aan prachtige formuleringen – soms grof, soms elegant - aan originele vondsten en rake, heldere beelden, die altijd iets zeggen over Bardamu’s verlangens, over zijn gemoedstoestand. Hier bijvoorbeeld: ‘In dat schemerdonker zaten veel jonge vrouwen, weggedoken in diepe fauteuils als juwelen in hun doosjes.’

Céline fleurt ook die monologen van verlepte bijfiguren op met rake, hilarische typeringen

Een paar alinea’s verderop briest Bardamu, iets minder lyrisch: ‘(…) vlak bij me, in die fauteuils, wat een verleidelijke hapjes, je zou ze bij ritsen tegelijk verkrachten! Wat een ellende! Wat een gevaren! Komt er dan nooit een eind aan de esthetische kwelling van een arme sodemieter?’

De bekende drie puntjes en de uitroeptekens komen we hoogstens af en toe tegen, en dan vooral in de dialogen en de monologen – die overigens vrijwel zonder uitzondering ijzersterk zijn. Céline fleurt ook die monologen van verlepte bijfiguren op met rake, hilarische typeringen.

Bijvoorbeeld de lange afscheidstoespraak van Baryton, Bardamu’s baas in het krankzinnigengesticht. Hij is een gierige, dwangmatige schraper, een doodvermoeiende man die nauwelijks scherpe inzichten of vondsten had verdiend. Toch legt Céline hem in de mond: ‘Zelfs al had ik hier ergens in de modder een oog laten vallen, dan nog zou ik geen stap terugzetten om het op te rapen!’

Er zijn vast pagina’s te vinden die geen schitterende vondsten of onvergetelijke formuleringen bevatten – maar dan moet je wel echt heel goed zoeken.

Reis naar het einde van de nacht is, kortom, het soort boek waarbij één lezing niet genoeg is. Daar is het veel te rijk, te vol voor. Zoals de beste romans, de grootste klassiekers, is het het soort boek dat je bij elke lezing weer verrast, overdondert. Het boek dat bij elke nieuwe lezing een nieuw boek wordt.

Schrijf je in voor de boekenclub Wil je meelezen? Meediscussiëren? En als eerste horen welk boek we komende maand gaan lezen? Schrijf je deze week in voor de boekenclub, en ontvang het nieuws en de updates in je mailbox.
Naar het aanmeldformulier

Eerdere delen van deze boekenclub:


Deze maand in de Boekenclub: Een van de meest omstreden schrijvers van de vorige eeuw Het is een boek van een antisemiet, een schoft en een mensenhater. Het is een boek dat bijna de meeste stemmen kreeg in jullie verkiezing van het boekenclubboek van de maand. Het is Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline. Lees mee! Lees mijn verhaal hier terug Het einde van ons Boek van de Maand is het aangrijpendste dat Gerard Reve ooit las Deze maand lezen we het beruchte boek Reis naar het einde van de nacht. Grote schrijvers als W.F. Hermans en Louis Paul Boon liepen ermee weg. Kenners stellen nu: niemand kan de auteur nog volledig omarmen. Lees mijn verhaal hier terug De schrijver van ons Boek van de Maand antisemitisch? Er is een uitweg uit die discussie Het is hét gesprek als het over het werk van de schrijver Louis-Ferdinand Céline gaat: hoe verhoudt zijn literatuur zich tot zijn antisemitische pamfletten? Er is een uitweg uit die discussie, die ook ons Boek van de Maand raakt, en die komt van een nazi-jager. Lees mijn verhaal hier terug