Als de geschiedenis van Latijns-Amerika ergens door wordt getekend, dan is het door vijf eeuwen aan plundering van grondstoffen.
Het waren telkens nieuwe spelers die ervan profiteerden. Eerst de Europese kolonisten, daarna de westerse multinationals, en toen zij begin deze eeuw werden weggepest, stond oliehongerig China paraat om steeds meer grondstoffen van het continent te voeren.
Een rode draad tekende de geschiedenis: wie de bodemschatten wegvoerde kon zich ontwikkelen, maar het continent zelf bleef berooid en afhankelijk achter. Ruim vijf eeuwen na de Spaanse kolonisatie weten we dat het geen toeval was, maar een wetmatigheid. Zolang het kapitalisme draait op eindige en vervuilende grondstoffen, gaat de vooruitgang van de één altijd gepaard met de achterstelling van de ander.
De schrijver Eduardo Galeano schreef in zijn geschiedenis van het continent ‘dat het achterblijven van Latijns-Amerika de consequentie is van ontwikkeling elders, dat wij Zuid-Amerikanen arm zijn omdat de grond die we bewandelen rijk is, en dat plaatsen die gezegend zijn door de natuur, vervloekt zijn door de geschiedenis.’
Over dat drama gaat dit verhaal.
De kolonist is dood, lang leve de kolonist!
Ik noem het een drama, omdat Latijns-Amerika dit niet voor zichzelf wilde. Daar kwam ik achter toen ik in april in Ecuador was. Het waren de nadagen van het presidentschap van Rafael Correa. Die was in 2007 aan de macht gekomen met een belofte: soevereiniteit voor Ecuador. Hij plaatste zich in de traditie van de grote vrijheidsstrijders die de Spanjaarden van het continent hadden gekickt, en hij surfte op dezelfde golf als president Hugo Chávez in Venezuela. ‘Genoeg kolonialisme,’ had die geroepen. ‘Vijfhonderd jaar is genoeg!’
Onder Correa zou Ecuador zijn eigen lot weer bepalen. Hij nam afstand van de Verenigde Staten en van instituten zoals het IMF, die een neoliberale agenda aan zijn land hadden opgedrongen. Hij lichtte de staatsschuld door en vond 3,2 miljard dollar aan schulden die wat hem betreft ‘illegaal’ en ‘illegitiem’ waren. Zijn voorgangers waren ze aangegaan, maar die waren volgens Correa corrupt. Het geld was de bevolking niet ten goede gekomen. Ecuador zou niet terugbetalen.
De internationale kapitaalmarkten waren daar totaal niet van gecharmeerd. Ecuador kon ineens nergens meer geld lenen. Behalve bij één land, dat er wel brood in zag om de plek van de VS in Latijns-Amerika over te nemen. In augustus 2009 tekende Ecuador voor de eerste lening van China, voor 1 miljard dollar. Om de schuld af te lossen spraken de landen af dat staatsoliebedrijf Petroecuador olie zou verkopen aan Petrochina, een van ‘s werelds grootste oliebedrijven. Het was de eerste van drie van zulke leningen in ruil voor olie. De rente was hoger dan normaal, omdat China ook begreep dat Ecuador nergens anders naartoe kon.
Correa had Amerika de deur gewezen, maar hij had een nieuwe grootmacht binnengelaten. Ecuador bleef een leverancier van grondstoffen. Maar om olie te kunnen blijven leveren verschoof het strijdtoneel zich dieper de Amazone in - en het werd absurder dan ooit tevoren.
De absurditeit van oliewinning in Ecuador
Het nationale park Yasuní ligt in het oosten van Ecuador, in de Amazone. Het is beschermd gebied omdat in Yasuní meer soorten vogels leven dan in heel Europa, meer soorten padden en kikkers dan in heel Noord-Amerika, en meer soorten insecten dan waar dan ook.
Het park heeft het allemaal: zeldzame planten met medicinale werking, bedreigde apen met grappige namen, zoals de witbuikslingeraap, maar ook poema’s, jaguars, ocelots, gigantische miereneters en zeekoeien. Er wonen ook een paar duizend mensen van het Waorani-volk in Yasuní, in vrijwillige afzondering van de rest van de wereld.
Maar in 2007 werd een veld met een inhoud van meer dan 800 miljoen vaten olie onder het park gevonden. Genoeg om de wereldeconomie tien dagen van brandstof te voorzien - en om Yasuní te verwoesten. Je zou denken: laat het zitten.
Maar Ecuador had die luxe niet – het land had geld nodig en het had China olie beloofd. De nieuwe vondst vergrootte de reserves met 20 procent. Volgens een conservatieve schatting van destijds zou Ecuador 5,7 miljard dollar kunnen verdienen door de olie te winnen. De helft van de bevolking leefde op dat moment van minder dan 2 dollar per dag en er was internationaal grote vraag naar olie. De olieprijzen waren hoog. Het was bijna onweerstaanbaar.
Maar Correa stond onder grote druk van natuurbeschermers en inheemse stammen, die – net als een grote meerderheid van de bevolking – niets van de boorplannen wilden weten. Er werd een list bedacht. Ecuador kon proberen bij de internationale gemeenschap geld op te halen om de olie in de grond te laten zitten. Andere landen zouden zo meebetalen om de natuur in Yasuní Park te beschermen, en Correa zou alsnog geld genoeg hebben om zijn land te ontwikkelen. Hij opende een fonds en ging met de pet rond om 3,6 miljard dollar op te halen, de helft van wat Ecuador naar verwachting kon verdienen door de olie onder Yasuní te winnen.
Het was een goed idee. Het park zou voor eens en altijd worden afgesloten voor olie-exploitatie. Meer dan een half miljard ton CO2 zou niet de lucht in gaan.
Maar het mislukte; de wereld begreep de vraag van Ecuador niet, zag het als chantage, of was gewoon niet bereid te betalen. Er werd 300 miljoen dollar toegezegd, maar slechts 13 miljoen overgemaakt. In 2013 opende Correa het park alsnog voor oliewinning. De pijpleidingen waren toen al aangelegd. Inmiddels vloeien er 23.000 vaten olie per dag uit.
Het raadsel van Correa: kun je olie winnen om van de olie af te komen?
Is dit het lot van Ecuador: geld lenen om niet blut te raken en olie in de Amazone winnen om leningen terug te betalen? Correa werd juist verkozen omdat hij alles anders zou gaan doen. Hij liet een nieuwe grondwet schrijven, met daarin iets revolutionairs: toekenning van rechten aan de natuur. Hij liet het meest hoogdravende ontwikkelingsplan schrijven dat je ooit hebt gelezen. De economie zou inclusief, democratisch en duurzaam worden. Het klonk als een droom.
Een van de belangrijkste doelen van het ontwikkelingsplan was de economie veelzijdiger maken door het ontwikkelen van sectoren als duurzame energie, biotechnologie, en medicijnen. Het was een van de vele momenten waarop Ecuador hardop zei: we willen geen oliestaat zijn. Een ander moment was tijdens de eerste ambtstermijn, toen Correa een oliestadje bezocht en bij het zien van de vervuiling zei: ‘Olie heeft ons meer kwaad dan goed gedaan. We moeten er wat aan doen.’
Dat was hij ogenschijnlijk van plan: van Ecuador een ander land maken. Er was alleen één val. Om het langetermijndoel van een veelzijdiger economie te halen, moest de grondstofwinning in het land eerst worden opgevoerd.
Om het langetermijndoel van een veelzijdiger economie te halen, moest de grondstofwinning in het land eerst worden opgevoerd
Er zou méér olie worden gewonnen en er zouden nieuwe mijnen worden geopend, om zo op de lange termijn van de afhankelijkheid van grondstoffen af te komen. Correa wilde de middelen van het fossiele kapitalisme gebruiken om het fossiele tijdperk af te sluiten.
Hij noemde het ‘de grote sprong naar ontwikkeling,’ maar de zogenaamd revolutionaire president liep in dezelfde val als al zijn voorgangers. Ziende blind, want hij promoveerde in de economie en had voordat hij president werd de grondstofafhankelijkheid van zijn continent nota bene nog bestudeerd. Toch vergat hij dat vijf eeuwen geschiedenis hadden uitgewezen dat het fossiele kapitalisme een vaste rolverdeling kent. Sommige landen zitten in de periferie, zij zijn de leveranciers van de grondstoffen waar het systeem op draait. Anderen profiteren daarvan.
De landen in de marge – wat journalist Naomi Klein de ‘offerzones’ van het economische systeem noemt – dragen de kosten. Die waren in Ecuador allang bekend: tussen 1964 en 1990 dumpte het Amerikaanse oliebedrijf Texaco systematisch olie en afvalwater in de natuur. Het water, de lucht en het land in de noordelijke provincie Sucombíos waren vergiftigd. Onder de lokale bevolking namen kanker, leukemie en geboorteafwijkingen toe en de troep is nog lang niet helemaal opgeruimd.
Olie is een hele goeie zaak voor Ecuador... als je alle nadelen vergeet
Dus verkocht Correa zijn olieproject als een heel nieuw hoofdstuk in de geschiedenis. Tot op zekere hoogte terecht. Hij verhoogde de oliebelasting en gaf het geld dat hij zo binnenhaalde uit aan publieke diensten, aan zorg, onderwijs, en wegen. In de meeste landen waar olie wordt gewonnen, en zeker in de geschiedenis van Latijns-Amerika, worden alleen de kosten van de oliewinning (bijvoorbeeld de kosten van milieuvervuiling) door het volk gedragen. Nu profiteerde de bevolking ook écht van de opbrengsten.
Volgens een deskundige combineerde Correa ‘de menselijkheid van het socialisme met de efficiëntie van het kapitalisme.’ Tijdens Correa’s tienjarige presidentschap (2007-2017) verdubbelden zowel de sociale uitgaven van de overheid als de publieke investeringen. Dankzij hoge olieprijzen en Chinees geld groeide de economie tussen 2006 en 2014 gemiddeld met 4,3 procent. De armoede nam af van 37,6 procent tot 22,5 procent; de ongelijkheid werd aanzienlijk kleiner. De extreme armoede nam met de helft af. Een econoom was zo enthousiast dat hij Ecuador ‘de radicaalste en spannendste plek op aarde’ noemde.
Maar één probleem blijft. ‘Er is eigenlijk geen enkele manier om met oliewinning een netto winst te behalen voor menselijke ontwikkeling,’ zegt de Amerikaanse econoom Rebecca Ray, met wie ik in Quito sprak. ‘De winning van olie in de Amazone zal inheemse gemeenschappen van huis en haard jagen, het zal hun water vergiftigen, het zal klimaatverandering veroorzaken.’
Neem Yasuní. De overheid claimt dat de olie daar ‘verantwoordelijk’ wordt gewonnen. Toegangswegen naar de boorlocaties in het oerwoud zijn niet te breed gemaakt, en er zijn overgangen aangelegd voor de dieren die willen oversteken. Als de oliewinning stopt, kan het woud weer dichtgroeien,
claimt de staat.
Dat is ongelofelijk naïef. Waar wegen zijn, gaan mensen, en waar mensen gaan, begint de ontbossing. Dát was de reden dat biologen en natuurbeschermers zo faliekant tegen oliewinning in Yasuní waren. De zone waar de winning zich afspeelt is – zoals veel boorlocaties in het land – gemilitariseerd. Onafhankelijke waarnemers worden niet geduld, maar veel experts zijn het erover eens dat de overheid zelf onvoldoende middelen en expertise heeft om de ecosystemen rond de boorputten in de Amazone goed te beschermen.
Volgens Ray is er ‘geen goede manier om de olie daar weg te halen, over de Andes heen, en het op de markt te krijgen.’ Het spul zelf is bovendien niet van geweldige kwaliteit; in sommige velden is de olie zo ‘zwaar’ dat het meer lijkt op teerzand, dat moet worden gewonnen door grote hoeveelheden warm water in de grond te pompen.
Olie leidt bijna altijd tot roekeloosheid en autoritair gedrag
Dit alles weerhield Correa er niet van om in 2013 zestien olievelden in de Amazone te veilen. Voor het eerst in de geschiedenis van Ecuador werden ook vergunningen voor mijnen weggegeven. De revolutionaire regels die in de nieuwe grondwet waren vastgelegd, werden met voeten getreden.
De reden was eenvoudig: de president had deals gesloten met China en dus moest er olie uit de grond. Hij ontpopte zich tot mini-dictator, wat ook in de lijn der verwachting lag, want oliewinning in de Amazone – of waar dan ook – kan alleen als je de mensen die erop tegen zijn marginaliseert of het zwijgen oplegt.
De charismatische Correa, die de taal van de inheemse bevolking sprak, negeerde hun eisen en marcheerde door met olieprojecten, ondanks hun verzet. Hij schold in zijn wekelijkse televisietoespraken iedereen uit die het niet met hem eens was. Milieubeschermers die in de weg stonden waren ‘infantiel.’ Mensen die zich niet achter zijn plannen schaarden, ‘veroordeelden de mensen die ze probeerden te helpen tot armoede.’
Met name de pers werd het mikpunt van zijn hoon. The Washington Post schreef over hem dat hij leiding gaf aan ‘de meeste veelomvattende en meedogenloze aanval op de vrije media die gaande is op het Westelijk Halfrond.’ Dat was in 2012, maar Correa ging er nog vijf jaar mee door.
Onder Correa werden milieubeschermers afgeluisterd, actieorganisaties opgedoekt en demonstranten zonder goede reden gearresteerd (ze hadden ineens een aanklacht voor sabotage aan hun broek hangen, of werden beticht van het oproepen tot geweld).
Correa gebruikte revolutionaire taal als dekmantel voor beleid dat in alles een voortzetting - of intensivering - was van dat van zijn rechtse voorgangers. En het ergste is dat dat in veel opzichten helemaal geen keuze was: wie eenmaal besluit olie te gebruiken voor ontwikkeling, moet steeds verder gaan, tegenstanders onderdrukken, de natuur verwoesten.
Wie olie belooft, moet olie leveren
In hoeverre was dit aan China te wijten? Al sinds de winning van de eerste olie in de jaren zeventig haalt Ecuador een kwart tot 40 procent van z’n inkomsten uit olie. Maar de nauwere banden met China vanaf 2009 zorgden er op meerdere manieren voor dat de oliewinning belangrijker werd, en dieper de Amazone in werd geduwd:
- De Chinese leningen van in totaal 20 miljard dollar waren deels in ruil voor olie: Correa moest wel leveren, anders kon hij zijn schulden niet terugbetalen.
- China’s razendsnelle groei zorgde lange tijd voor een mondiaal stijgende olievraag én stijgende olieprijzen - twee factoren die de aanlokkelijkheid van extra oliewinning vergrootten.
- En China werd in diezelfde periode beter dan welk ander land dan ook in de productie van fabrieksproducten. Ecuador kon daar – net als veel andere economieën - op geen enkele manier mee concurreren. En werd dus gedwongen te blijven doen wat het altijd al deed: olie, bananen en vis exporteren.
Ondertussen nam China de plek in van de zo verguisde westerse oliebedrijven: waar voorheen ongeveer 80 procent van de olie naar Amerikaanse afnemers ging, daar ging in 2013 hetzelfde percentage naar Chinese handelaren. Zij verdienden er goed aan op de internationale markt; het meeste ging niet eens naar China zelf, maar werd verscheept naar de VS.
Oh, ironie.
Natuurlijk kreeg China door al die bemoeienis steeds meer de klacht een nieuwe kolonisator te zijn. Het heeft langzamerhand dezelfde rol als Groot-Brittannië in de late negentiende eeuw, schreef een expert. Omdat Britse banken en bedrijven destijds op zoek waren naar nieuwe investeringsmogelijkheden, bouwden zij bijvoorbeeld een spoornetwerk in Argentinië.
Nu is China de grootste uitvoerder van infrastructurele projecten in Latijns-Amerika, én de grootste financier. In 2010 leende China zelfs meer uit aan Latijns-Amerika dan de Wereldbank, de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en de Amerikaanse Export-Import Bank samen. Goed nieuws voor Ecuador is dat het land inmiddels weer kan lenen op de internationale kapitaalmarkten en doelbewust bezig is de leningen te spreiden.
Maar de Zuid-Amerikaanse landen die zo graag soeverein wilden worden, bleven afhankelijk. Ze bouwden nauwelijks een fabrieksindustrie op. Iedere keer als de olieprijs fluctueerde, kwam de begroting in gevaar en moesten ze extra lenen of bezuinigen. Vanaf het moment dat de olieprijs eind 2014 naar een historisch dieptepunt zakte, moesten de aanleveranciers van de wereldeconomie méér gaan verkopen om hetzelfde te verdienen.
Waarom olie een vloek is
Het eerste vat olie dat in Ecuador werd gevonden, werd in juli 1972 door de straten van Quito geparadeerd. Omstanders probeerden het aan te raken omdat ze dachten dat het geluk zou brengen. Maar de olie was een vloek. Want als je er eenmaal afhankelijk van was, dan zou je dat blijven. Je kon wel dingen naast de olie gaan doen, maar je kon er nooit mee stoppen, want dan viel er een gat in de begroting.
Net als Chávez in Venezuela en Morales in Bolivia, hoopte Correa olie te gebruiken om zijn land te ontwikkelen tot een moderne economie. Dat lukte niet. Er werd één megadam geopend tijdens zijn ambtstermijn, maar de hoeveelheid duurzame energie van zon en wind groeide nauwelijks - terwijl dat wel een doel van Correa’s ontwikkelingsplan was. Een deel van de nieuwe infrastructuur die Correa liet bouwen - een gedeeltelijk met Chinees geld betaalde raffinaderij bijvoorbeeld – zal ervoor zorgen dat Ecuador méér kan verdienen aan olie. Wat ook een goede manier is om er langer van afhankelijk te blijven.
Waar Correa en de andere linkse leiders in Latijns-Amerika uiteindelijk in hebben gefaald, is het ontwikkelen van een alternatief ontwikkelingsmodel. ‘Ze boden geen alternatief voor de grondstofwinning, ze hadden alleen betere ideeën voor het verdelen van de buit,’ schrijft Naomi Klein in haar klimaatboek This Changes Everything.
Tot slot
De reden dat ze faalden heeft volgens mij weinig te maken met hun eigen onvermogen (al was dat er zeker). Het ligt veeleer aan de eigenschappen van het spul waarmee ze hun lot probeerden te bepalen – olie – en het mondiale kapitalisme dat erop draait. Er zijn een paar landen, zoals Noorwegen, die zich dankzij sterke democratische instituties met behulp van olie konden ontwikkelen. Voor de rest geldt: eens een vazal, altijd een vazal. De rollen liggen vast.
Het lag dus niet aan Ecuador, en ook niet aan China. De afhankelijkheid van de een en de honger van de ander zijn twee onafscheidelijke polen van het fossiele kapitalisme. Wat Correa heeft gedaan, is het spel op een nieuwe manier spelen: de winst van olie die hij – nadat hij westerse crediteuren de deur had gewezen – met harde hand moest winnen, zo eerlijk mogelijk verdelen.
China aan de andere kant probeert zo voorzichtig mogelijk voort te schrijden: het stuurt geen legers zoals vroegere kolonisatoren, maar het moet overal grondstoffen vandaan halen om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Dat is het probleem van dit mondiale kapitalisme; dat niemand de regels lijkt te schrijven, en toch iedereen zich eraan moet houden. Dat is het slechte nieuws.
Maar er is ook goed nieuws. Het feit dat er maar drie biedingen binnenkwamen toen Ecuador zestien nieuwe olievelden veilde, had alles te maken met de inheemse stammen die op die velden woonden. Zij kenden de geschiedenis in het noorden van hun land – de enorme ravage die Texaco had achtergelaten – en zij waren pertinent tegen elk nieuw fossiel energieproject. Iedere nieuwe put zou een brandhaard worden.
De oliebedrijven die op zoek waren naar nieuwe bronnen, wisten dat. Ze wisten ook dat er nauwelijks infrastructuur was om de olie uit de Amazone te halen, dat het sowieso heel moeilijk zou worden om het over de Andes heen te sjorren. Pas als de olieprijs nieuwe hoogtes bereikt, wordt het weer ‘aantrekkelijk’ om in de Amazone te boren. Maar voorlopig lijkt dat niet het geval.
Anders gezegd: tegenover dat deprimerende en immer voortdenderende mondiale kapitalisme staat goddank soms moeder natuur zelf, met een berg en een ondoordringbaar woud, en een burger die ‘nee’ zegt. Daar mogen we hoop uit putten.
Met dank aan onderzoeker Barbara Hogenboom die een eerdere versie van dit stuk van commentaar voorzag. Mijn volgende verhaal gaat over het verzet tegen de oliewinning. De reis naar Ecuador werd betaald door de non-gouvernementele stichting WAN-IFRA (World Association of Newspapers and News Publishers) in het kader van een uitwisseling voor journalisten. WAN-IFRA verbond geen eisen aan deze beurs.
Lees meer:
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!