Wynona’s (8) bloem groeit als ze een opgave goed maakt. Op een van de drie computers in de hoek van de klas maakt ze sommetjes. Heeft ze een antwoord goed, dan worden de sommen automatisch moeilijker. Maakt ze een fout, dan worden de oefeningen makkelijker. Bij tien gemaakte sommen verdient ze munten waarmee ze trofeeën kan kopen voor in haar prijzenkast.
Juf Petra kan ondertussen op haar scherm zien hoe Wynona het doet. Haar leerling heeft al 251 opgaven aftrekken gemaakt dit schooljaar, vier dagen geleden voor het laatst. Ze maakte 192 optelsommen, en behoort tot de beste acht procent leerlingen in groep 4 van Nederland. Optellen tot 100 gaat goed, maar over de som 40+67 deed ze achttien seconden, om vervolgens het verkeerde antwoord te geven.
Wynona is geen uitzondering. In een bontgekleurd overzicht kan juf Petra zien hoe het met ál haar leerlingen gaat. Wanneer ze voor het laatst geoefend hebben, hoe lang ze hebben gedaan over de oefeningen, welke sommen ze goed en fout hebben gemaakt en hoe ze op 22 verschillende rekenleerdoelen scoren ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
Tien kilometer verderop, in het centrum van Amsterdam, ziet een team datawetenschappers ondertussen dat die ochtend nog 20.104 leerlingen bezig zijn met digitale rekensommen, die met z’n allen ruim 800.000 oefeningen maken.
De groei en beloften van adaptief leren
Het datateam werkt voor het adaptieve leerplatform Oefenweb, in het onderwijs bekend van de adaptieve programma’s Rekentuin, Taalzee en Words&Birds. Adaptief betekent dat de digitale oefeningen zich aanpassen aan de leerling, meestal aan zijn niveau.
Zulk lesmateriaal wordt steeds populairder. Op Oefenweb spelen in Nederland al ruim 300.000 kinderen spelletjes die hen helpen bij hun schoolwerk. Concurrent Snappet heeft zo’n 200.000 geregistreerde kinderen. Muiswerk, dat taalverzorging, wiskunde en rekenen aanbiedt voor meerdere onderwijstypen, heeft er jaarlijks zo’n 200.000. Van Squla, dat zich voornamelijk op de thuismarkt richt, maken dagelijks ruim 50.000 kinderen gebruik.
Luidt adaptieve technologie een nieuw onderwijstijdperk in?
En de eerste onderzoeken hiernaar stemmen hoopvol. Uit twee onafhankelijke studies van de Radboud Universiteit en de Universiteit Twente blijkt dat het voordeel van een halfjaar Snappet ten opzichte van geen Snappet op de rekenvaardigheid ongeveer anderhalve maand leerwinst betekent. Die bevindingen stroken met de resultaten uit eerder onderzoek naar Taalzee en Rekentuin, programma’s van Oefenweb.
De verwachtingen van al die adaptieve programma’s zijn dan ook hooggespannen. Technologiebedrijf IBM ziet in adaptieve technologie bijvoorbeeld het einde van het tijdperk waarin alle kinderen op hetzelfde moment hetzelfde moeten leren, waardoor ze school maar saai vinden. Eindelijk kan ieder kind op zijn eigen niveau en tempo leren wat het wil leren.
Als het over de toekomst van onderwijs ging, is dat hét verhaal dat ik de afgelopen jaren hoorde. Voor mij was het de reden om dit schooljaar over onderwijs en technologie te schrijven. Na stukken over programmeeronderwijs en digitale vaardigheden, probeerde ik afgelopen weken antwoord te vinden op de vraag: luidt adaptieve technologie een nieuw onderwijstijdperk in?
Maar dit stuk komt een paar jaar te vroeg
Nee, zegt de expert van het kenniscentrum technologie en onderwijs. Nee, vertellen meerdere aanbieders van adaptief lesmateriaal me aan de telefoon. ‘Het is voor ons allemaal nog een beetje wennen,’ zeggen de leerkrachten van een basisschool waar ik op bezoek ben.
Stiekem had ik gehoopt op grote verhalen, zoals dat van IBM. Toekomstvisies waarin het onderwijs radicaal anders is, waarin kinderen niet meer naar school hoeven om te leren, of waarin de leraar een datamanager is.
Maar nee: ik stuitte op een ontnuchterend ‘we maken kleine stapjes’ en een bescheiden ‘we weten ook nog niet zo goed wat werkt.’ Ieder gesprek weer werd duidelijk dat schoolleiders, leraren én aanbieders op zoek zijn naar hoe ze adaptieve technologie in kunnen zetten. Een leerkracht zei zelfs: ‘Je bent eigenlijk een paar jaar te vroeg.’
Een herformulering van mijn vraag dus: wat moet het onderwijs met adaptieve technologie?
Wat er nieuw is aan adaptieve methoden
Dat er in een klas, zeker op de basisschool, flinke niveauverschillen tussen kinderen kunnen bestaan, is voor de leraar natuurlijk niets nieuws. Binnen een dag heeft hij door welke kinderen liever hun haar vlechten dan de persoonsvorm uit een zin halen. Na de eerste toetsen weet hij welke kinderen goed kunnen leren.
Ook niet nieuw: dat de leraar probeert aandacht te hebben voor die verschillen. Een bijlesje hier, wat extra werkbladen daar, een avond vol oudergesprekken en de zomervakantie komt er alweer aan.
Zie je wel, zou de tech-goeroe zeggen, door middel van technologie kunnen we eindelijk ieder kind op z’n eigen niveau laten leren
Wat wél nieuw is: de gigantische hoeveelheid data die gemoeid zijn met adaptief onderwijs.
Om te berekenen welke opgave het beste aansluit op het niveau van een leerling, heeft de computer heel veel data nodig. Mede daarom richten de meeste adaptieve methoden zich op eenvoudig te toetsen onderdelen van de les: taal en rekenen.
Kinderen kunnen in een uurtje heel veel sommen maken en spellingsregels toepassen. Door alle data die dat oplevert, kan de computer nóg beter leren wat de opgaven zijn die een kind zou moeten maken.
Ook voor de leraar leveren adaptieve methoden heel veel data op. Bijvoorbeeld over de tijd die kinderen besteden aan hun schoolwerk, over de opgaven die ze goed en fout maken, over hun score ten opzichte van de klas en van andere kinderen in Nederland.
Zie je wel, zou de tech-goeroe zeggen, door middel van technologie kunnen we eindelijk ieder kind op z’n eigen niveau laten leren.
Wat de leraar kan met adaptieve methoden
Maar dat is te makkelijk gesteld, ervoer ik zelf in de zes jaar dat ik Nederlands gaf op een middelbare school. We gebruikten daar een adaptief programma voor leesvaardigheid: kinderen maakten vragen bij teksten en daar rolden fantastisch veel gegevens uit.
Na een uurtje werken met het programma kon ik tegen een leerling zeggen: ‘Heel goed, jij zit op niveau 3F met letterscore A, je bent een sterke microlezer zonder problemen.’ Of: ‘Oei, jij zit pas op niveau ‘naar 2F’ met letterscore D, je hebt moeite met lezen op mesoniveau en bent een probleemlezer.’
Mijn advies was dan: je moet wat meer lezen. Had ik daar nu al die data voor nodig?
Voor Marthe Straatemeier, directeur van Oefenweb, was dat juist de reden om in de programma’s van Oefenweb (Taalzee, Rekentuin, Words&Birds) de computer óók de juiste oefeningen aan te laten bieden. Dan houdt de leraar tijd over om uitleg te geven aan de kinderen die dat nodig hebben.
Maar zelfs dat kan in de toekomst uitbesteed worden aan de leraar, verwachten de aanbieders van adaptieve leerplatforms. De instructie wordt dan gegeven in een instructiefilmpje en de docent zou meer een ‘coach’ zijn, die de leerlingen begeleidt bij hun leren.
Wat moet zo’n coach dan doen? Niet voor niets vinden adaptieve programma’s een bijzondere afzetmarkt in gevangenissen: daar zijn geen leraren.
Ook Straatemeier krijgt steeds vaker de vraag van leraren of Oefenweb de instructie op zich kan nemen. Kinderen zouden dan beginnen met oefenen en op basis van hun fouten digitale instructie krijgen. Of de computer zou tegen de leraar zeggen: nu moet je dit even uitleggen.
Deels is Oefenweb dat ook gaan doen, door instructiefilmpjes aan te gaan bieden en leerlingen feedback te gaan geven. Straatemeier: ‘Maar ik zal eerlijk zeggen: als je een volledig adaptieve methode wilt ontwikkelen, dan kost het heel veel geld. Je gaat dan meer focussen op didactiek, terwijl wij ons nu met name richten op oefenen en toetsen.’
Bram van Tongeren, hoofd innovatie & didactiek bij Muiswerk, gelooft er niet in dat de computer de instructie van de leraar helemaal over kan nemen. Hij kan het weten, want in Muiswerk is de instructie al ingebouwd. ‘Leraren hebben weleens de illusie dat zij zelf niet echt meer uitleg hoeven te geven. Ik kom vaak in lessen waarin de leraar zegt: ‘Jongens, ga allemaal maar lekker Muiswerken.’
Op die scholen ziet Van Tongeren juist heel slechte resultaten. ‘Die leerlingen lopen maar een beetje te fluimen met z’n allen.’ Ze missen structuur, denkt hij: dat de les begint met instructie van de leraar, dat leerlingen daarna gaan oefenen en dat er aan het eind van de les geëvalueerd wordt.
Waar je geen computer voor nodig hebt
Ook op een ander punt zijn de aanbieders het eens: niet alles is adaptief te maken. Taal en rekenen zijn onderdelen die kinderen heel veel moeten oefenen om ze onder de knie te krijgen. Wanneer de computer automatisch nakijkt en oefeningen aanbiedt, hoeven kinderen niet meer te wachten tot de leraar tijd heeft en kunnen ze dus meer oefenen.
Maar de computer kan niet alles nakijken. Van Tongeren: ‘Taalverzorging kan prima via de computer, daar kan wat ons betreft geen boek tegen op. Over alle andere vaardigheden valt te twisten.’
‘Taalverzorging kan prima via de computer. Over alle andere vaardigheden valt te twisten’
Het lezen van een roman bijvoorbeeld, het schrijven van een tekst, of het geven van een spreekbeurt. Laat staan nog minder goed te meten vaardigheden als burgerschap, kritisch denken en samenwerken. Wie daar toch een adaptief programma voor wil maken, zal vragen moeten stellen die een eenvoudig antwoord hebben - en daarmee verschraalt de inhoud.
Het is bovendien niet alleen de vraag wat de computer kán meten, maar ook wat de computer mág meten. De computer - of scherper: de algoritmeschrijver - bepaalt immers wanneer een antwoord goed of fout is. Vinden wij het oké dat de computer bepaalt wanneer een leerling kritisch denkt, of dat hij een onvoldoende scoort voor burgerschap?
Wat het gevaar is van adaptief onderwijs
Er zijn kortom grenzen aan de lesstof die adaptief aangeboden kan worden. Adaptief lesmateriaal betekent niet het einde aan one-size-fits-all-onderwijs en luidt geen tijdperk in waarin ieder kind bij ieder vak op zijn eigen niveau leert wat het wil leren. Het zorgt ervoor dat kinderen beter worden in taal en rekenen.
Maar daar hoeft het niet bij te blijven. En daar zit ’m ook het gevaar: dat er een aanbieder komt die claimt wél een compleet adaptieve methode aan te kunnen bieden, en dat scholen daarmee in zee gaan.
Die vraag van leraren is er immers al: ze willen dat adaptief materiaal ook de instructie op zich neemt, en dat bedrijven meer aanbieden dan alleen taal en rekenen.
Niet omdat ze dat pedagogisch en didactisch de juiste manier vinden, maar omdat van hen verwacht wordt dat ze aandacht hebben voor verschillen in de klas terwijl hun tijd maar beperkt en de werkdruk al hoog is. Een digitale methode die nakijkt, oefeningen klaarzet en instructie geeft, is dan erg verleidelijk. Van Tongeren: ‘Ze zeggen: als ik voor Muiswerk kies, dan wil ik dat álles afgedekt is.’
Hij verkoopt ze dan ‘nee’, maar er zijn ook bedrijven die naast taal en rekenen ook oefeningen in burgerschap, aardrijkskunde, samenwerken en kritisch denken adaptief aanbieden. Daarmee verschraalt het onderwijs en wordt leraren hun verantwoordelijkheden afgenomen.
Willem-Jan van Elk, expert op het gebied van leermiddelen bij expertisecentrum Kennisnet, vindt dat het onderwijs kritisch moet blijven kijken nu er steeds meer producten op de markt komen die adaptiviteit bieden. ‘Adaptief lesmateriaal zit nu in de fase dat de prestaties tegenvallen bij de overspannen verwachtingen. Adaptieve technologie zal het onderwijs zeker beïnvloeden, maar niet revolutionair veranderen.’
Dus? Een genuanceerd verhaal
Het is een wat ontnuchterende conclusie, maar het is ook een conclusie die het onderwijs verder kan helpen dan het blinde geloof dat adaptieve technologie het onderwijs revolutionair zal veranderen.
Van Elk: ‘Misschien kom ik voor jou met een genuanceerd en saai verhaal, maar mijn ideale toekomst is dat docenten keuzes maken die het beste passen bij de situatie. Een afweging: hier zet ik papier in, daar zet ik digitaal in, hier gebruik ik adaptief materiaal en daar geef ik individuele of klassikale instructie. Daar speelt adaptief materiaal een rol in, misschien een grote rol, maar niet de enige rol.’
Voor dit stuk sprak ik met expertisecentrum Kennisnet en aanbieders Oefenweb, Muiswerk, Bettermarks, Jump (van Malmberg) en Squla. Snappet gaf in eerste instantie aan niet met mij in gesprek te willen, en heeft later per e-mail toch nog willen reageren op een aantal stellingen.
Lees verder:
Deze onderzoeker gebruikt Big Data om kinderen op hun eigen niveau te laten leren Door digitale lesprogramma's die heel veel data opleveren, komen we steeds meer te weten over hoe kinderen leren. Marthe Straatemeier, die promoveerde op rekenvaardigheid en nu aan het hoofd staat van een leerplatform, legt uit hoe dat werkt. Wat we kinderen óók moeten leren over technologie Natuurlijk moeten we kinderen leren hoe ze met technologie om kunnen gaan. Maar het nieuwe curriculum, dat in 2019 klaar moet zijn en waarin digitale geletterdheid een belangrijke rol zal spelen, zou geen Silicon Valley-bijbel moeten zijn. Hoe bedrijven kinderen aan het programmeren krijgen Wereldwijd proberen bedrijven kinderen in het basisonderwijs aan het programmeren te krijgen. Wat moet het onderwijs met die krachtige lobby?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!