Dit artikel gaat over een mysterie waar de grootste geesten zich al eeuwen over buigen. Een fundamenteler vraagstuk zou ik eigenlijk niet weten. En het goede nieuws is: we kunnen het nu oplossen, dankzij de moderne wetenschap. Laat ik het in drie woorden samenvatten:
Hobbes of Rousseau?
Even voorstellen: Thomas Hobbes was een Britse filosoof die leefde in de zeventiende eeuw. In 1651 schreef hij een boek dat insloeg als een bom. Hij werd veroordeeld, verguisd en verketterd - maar zijn naam kennen we nog, terwijl we zijn bekrompen vervolgers zijn vergeten. Mijn exemplaar van de Oxford History of Western Philosophy noemt Hobbes’ boek Leviathan ‘het grootste politiek filosofische werk dat ooit is geschreven.’
En dan hebben we Jean-Jacques Rousseau, een Fransman die leefde in de achttiende eeuw. Ook hij schreef het ene na het andere boek dat hem in grote problemen bracht. Hij werd veroordeeld, zijn boeken werden verbrand en er werd een arrestatiebevel voor hem uitgeschreven. Maar weer geldt: de droeftoeters die hem lastigvielen, zijn we vergeten, terwijl de naam van Jean-Jacques Rousseau nog altijd voortleeft.
Ze hebben elkaar nooit ontmoet. De Fransman werd geboren toen de Engelsman al 33 jaar dood was. Toch worden ze steevast met z’n tweeën in de boksring geplaatst. Dan zien we Hobbes in de rechterhoek, als pessimist die geloofde dat de mens van nature slecht is. En links staat Rousseau, de man die dacht dat we diep van binnen juist goed zijn. Hobbes zei dat de beschaving ons heeft gered van onze dierlijke instincten, Rousseau geloofde dat die ‘beschaving’ ons heeft verpest.
En om eerlijk te zijn: ik zou geen debat weten waarbij meer op het spel staat. Ook al heb je nog nooit van ze gehoord, de strijd van deze twee titanen ligt aan de basis van onze grootste geschillen.
Realisme of pacifisme, strenge school of vrije school, vlees eten of veganisme, meer politieagenten of meer plantenbakken, meer zelfverzekerde CEO’s of meer zelfsturende teams, meer ouderwetse kostwinners of meer papa’s met draagzakken - je kunt het zo gek niet bedenken of de discussie gaat terug op Thomas Hobbes en Jean-Jacques Rousseau.
Dus daar gaan we dan: wie had gelijk?
Deel I: Het gelijk van Thomas Hobbes
De strijd der titanen: Hobbes versus Rousseau
Jane Goodall en de apenoorlog
Wishful thinking van linkse antropologen
Deel II: Het gelijk van Jean-Jacques Rousseau
Een nieuwe blik op mensapen en chimpansees
Het bestverkochte (en slechtst onderbouwde?) antropologische boek aller tijden
De rekenfouten van Steven Pinker
Deel III: Een korte geschiedenis van de afgelopen 12.000 jaar
De grootste blunder in de geschiedenis van de mensheid
Waarom de ‘duistere eeuwen’ eigenlijk een feest waren
Een nieuwe filosofie van de menselijke natuur
De strijd der titanen: Hobbes versus Rousseau
Het begon allemaal met een klein gedachte-experiment.
Stel je voor dat we 100.000 jaar kunnen terugreizen in de tijd. Hoe zag de wereld eruit toen we nog leefden als jagers en verzamelaars? Hoe gedroegen we ons toen er nog geen wetboeken waren en geen rechters, geen politieagenten en gevangenissen?
Het is een eenvoudige vraag, met enorme implicaties. Thomas Hobbes was een van de eerste filosofen die stelde dat, als we onszelf écht willen kennen, we moeten weten hoe onze verre voorouders leefden. En hij had zelf wel een vermoeden. ‘Read thyself,’ schreef Hobbes, bestudeer je eigen emoties en angsten, en raad vervolgens ‘wat de gedachten en passies van andere mensen in vergelijkbare omstandigheden zijn.’
Hobbes las zichzelf, en kwam met een gitzwarte diagnose.
Vroeger, schreef hij, waren we vrij. We konden doen wat we wilden en de gevolgen waren verschrikkelijk. Het leven van de natuurmens was, in Hobbes’ woorden, ‘nasty, brutish and short’ (‘smerig, bruut en kort’). En de reden is simpel: mensen zijn egoïstisch. Uiteindelijk worden we gedreven door angst. Angst voor elkaar en angst voor de dood. We snakken naar veiligheid en hebben ‘een aanhoudende en rusteloze begeerte naar macht en nog meer macht, die pas eindigt bij de dood.’
Maar vrees niet, de anarchie kan worden getemd, de vrede kan worden gesticht.
Het gevolg: een oorlog van allen tegen allen. Of zoals het zo mooi in het Latijn klinkt: bellum omnium in omnes.
Maar vrees niet, de anarchie kan worden getemd, de vrede kan worden gesticht. Enige voorwaarde: we moeten onze vrijheid opgeven. We moeten onze ziel en zaligheid in handen leggen van een enkele alleenheerser. Hobbes noemde hem de Leviathan, naar een zeemonster uit de Bijbel.
Zo gaf de filosoof de fundamentele onderbouwing voor een standpunt dat in een of andere vorm nog duizenden, nee, miljoenen keren zou worden herhaald door directeuren en dictators, ministers en generaals:
‘Geef ons de macht, anders gaat het mis.’
Beschaving als gif
Enter: Jean-Jacques Rousseau.
In 1749 maakte deze middelmatige muzikant van middelbare leeftijd een wandeling naar de gevangenis van Vincennes, net buiten Parijs. Hij wilde zijn vriend Denis Diderot bezoeken, een arme filosoof die achter de tralies zat vanwege een geintje over de maitresse van een minister.
Toen gebeurde het. Op het moment dat Rousseau uitrustte onder een schaduwrijke boom, en hij door de laatste editie van de Mercure de France bladerde, zag hij de advertentie die zijn leven zou veranderen. Het was een bericht van de Academie van Dijon. Er was een essaywedstrijd uitgeschreven. De deelnemers moesten de volgende vraag beantwoorden:
Heeft het herstel van de wetenschappen en kunsten bijgedragen tot een hogere moraal?
Rousseau wist het antwoord meteen. ‘Een hartslag na het lezen van deze advertentie,’ zou hij later schrijven, ‘zag ik een ander universum en werd ik een ander mens.’ Ineens besefte hij dat de beschaving geen zegen was, maar een gif. Juist nu hij naar die gevangenis liep, waar zijn onschuldige vriend was opgesloten, begreep hij ‘dat de mens van nature goed is, en dat alleen dit soort instellingen mensen slecht maken.’
Rousseau won de eerste prijs.
In de jaren erop vestigde hij zich als een van de belangrijkste filosofen van zijn tijd. En ik moet zeggen: het is nog altijd een genot om hem te lezen. Rousseau was namelijk niet alleen een groot denker, hij had ook een geweldige pen. Neem deze snoeiharde passage over de uitvinding van bezit:
‘De eerste man die een stuk land omheinde en zei “dit is van mij”, en mensen vond die naïef genoeg waren om hem te geloven, deze man was de stichter van de burgermaatschappij. Van hoeveel misdaden, oorlogen en moorden, hoeveel ellende en ongeluk had de mensheid bespaard kunnen blijven als iemand toen was opgestaan en had gezegd: “Pas op en luister niet naar deze bedrieger; je dagen zijn geteld als je vergeet dat alle vruchten der aarde van ons allen zijn en de aarde van niemand.”’
Het was allemaal misgegaan, dacht Rousseau, met het ontstaan van die vervloekte beschaving. De landbouw, de eerste steden en de eerste staten hadden ons niet gered van chaos en anarchie, maar geknecht en verdoemd. En de uitvinding van het schrift en de drukpers hadden alles nóg erger gemaakt. (‘Dankzij de boekdrukkunst,’ schreef Rousseau, ‘zullen de verderfelijke ideeën van Hobbes voor altijd voortleven.’)
Ach, verzuchtte de filosoof, vroeger was alles beter. In de natuurstaat hadden we nog een natuurlijk vermogen tot compassie. Nu zijn we cynische egoïsten. Vroeger waren we gezond en sterk. Nu zijn we slap en vadsig. Het was allemaal één grote fout geweest - we hadden onze vrijheid nooit mogen verkwanselen.
Zo gaf Rousseau de fundamentele onderbouwing voor een standpunt dat in een of andere vorm nog duizenden, nee, miljoenen keren zou worden herhaald door anarchisten en vrijbuiters, rebellen en oproerkraaiers:
‘Geef onze vrijheid terug, anders gaat het mis.’
Misschien wel de twee invloedrijkste filosofen
En daar zijn we dan, drie eeuwen later.
Het is moeilijk twee filosofen te noemen die meer invloed hebben gehad. Zo is de economische wetenschap van het begin af aan op een Hobbesiaans mensbeeld gegrondvest: die van het rationele, egoïstische individu. Rousseau was daarentegen enorm invloedrijk binnen de pedagogiek, omdat hij geloofde dat kinderen zo vrij mogelijk moeten opgroeien (een revolutionaire gedachte in de achttiende eeuw!).
Als links pleit voor meer vertrouwen in elkaar, kijkt Rousseau goedkeurend toe vanuit de hemel
Tot op de dag van vandaag zijn ze de oervaders van progressief en conservatief, van de idealisten en de realisten. Als links pleit voor meer gelijkheid, meer vrijheid en meer vertrouwen in elkaar, kijkt Rousseau goedkeurend toe vanuit de hemel. Maar als rechts verzucht dat die drang alleen kan leiden tot meer ellende en meer geweld, knikt Hobbes instemmend.
Vergis je niet: het werk van deze wijsgeren is geen makkelijke kost. Zeker bij Rousseau zijn talloze interpretaties mogelijk. Maar we kunnen inmiddels wel hun grootste twistpunt oplossen. We kunnen de winnaar aanwijzen van die ene, ultieme bokswedstrijd.
Hobbes en Rousseau speculeerden immers nog, vanuit hun leunstoel. Maar wij hebben decennia aan archeologisch en antropologisch bewijs. Nu kunnen we erachter komen wie gelijk had. Waren we ooit vreedzame wilden? Of mogen we blij zijn dat de natuurstaat ver achter ons ligt?
De eerste mensachtigen
De eerste grote ontdekking werd gedaan in 1924.
Bij het dorpje Taung, in het noordwesten van Zuid-Afrika, stuitte een mijnwerker op de schedel van een klein, aapachtig wezen. Via via belandde het bij de anatoom Raymund Dart, die zich meteen realiseerde dat hij iets heel bijzonders in handen had. Sterker nog, het was de vondst van de eeuw.
Dit waren de resten van een van de eerste mensachtigen die twee, misschien drie miljoen jaar geleden op aarde rondliepen. Australopithecus africanus. In de jaren erna werden steeds meer resten van zulke wezens gevonden.
Van het begin af aan piekerde Dart over zijn ontdekking. Hij bestudeerde de schedels en botten van onze voorouders en vond talloze beschadigingen. Waardoor waren die veroorzaakt? De archeoloog kwam tot een schokkende conclusie: deze mensachtigen moesten wel gebruik hebben gemaakt van stenen, slagtanden en hoorns om hun prooien af te slachten. En ze doodden niet alleen dieren. Ze vermoordden ook elkaar.
Zie hier: de Killer Ape. Raymund Dart was een van de eerste wetenschappers die concludeerde dat de mens van nature een bloeddorstige kannibaal is. Nog maar 12.000 jaar geleden zijn we - dankzij de uitvinding van de landbouw - overgestapt op een sympathieker dieet. Dat zou verklaren waar ‘de wijdverspreide onwil’ vandaan komt om te accepteren wat we diep van binnen zijn.
Dart wond er in ieder geval geen doekjes meer om. De eerste mensachtigen waren, in zijn woorden ‘vleesetende wezens die levende prooien met geweld grepen, doodsloegen, hun gebroken lichamen in stukken scheurden, de ledematen eraf rukten, terwijl ze hun dorst lesten met het hete bloed van hun slachtoffers en hun levende, spartelende vlees gretig naar binnen werkten.’
Hobbes - Rousseau: 1-0.
Jane Goodall en de apenoorlog
Toen was het hek van de dam. De ene na de andere wetenschapper trad in Darts voetsporen. Eerst kwam de biologe Jane Goodall, die in Tanzania onze naaste familie begon te bestuderen: de chimpansees. Deze apen werden aanvankelijk nog als vreedzame vega’s gezien, en dus was het een grote schok toen Goodall - in 1974 - midden in een apenoorlog terechtkwam.
Vier jaar lang maakten twee groepen van chimpansees elkaar totaal af. Het was een gruwelijk gezicht - Goodall beschreef scènes met apen die ‘het hoofd van hun slachtoffer uitknijpen (...) het bloed opdrinken, een ledemaat omdraaien, stukken huid met hun tanden eraf rukken…’.
Vier jaar lang maakten twee groepen van chimpansees elkaar af, een gruwelijk gezicht
In de jaren negentig concludeerde een andere bioloog, Richard Wrangham, dat onze voorouders een soort chimpansees moeten zijn geweest. Hij zag een directe lijn van die moordzuchtige mensapen naar de kruistochten en slagvelden van de twintigste eeuw. Oorlog zou nu eenmaal in ons bloed zitten. Wij zijn ‘de beduusde overlevers van een continue 5-miljoenjarige gewoonte van dodelijke agressie,’ aldus Wrangham.
En waarom? Simpel: omdat de killers overleven, en de softies niet. Chimpansees houden ervan om in groepjes eenzame soortgenoten te grazen te nemen, zoals pestkoppen op het schoolplein hun instincten botvieren.
Dat wil zeggen: Hobbes had weer eens gelijk. 2-0.
Wishful thinking van linkse antropologen
Nu kun je nog denken: allemaal leuk en aardig, maar dit gaat over mensapen en chimpansees. Is de homo sapiens geen unieke soort? Wat weten we eigenlijk over de tijd waarin de eerste mensen jaagden en verzamelden?
Even was er goed nieuws.
In 1959 publiceerde de antropologe Elizabeth Marshall Thomas een boek over het !Kung volk dat nog altijd leeft in de Kalahari woestijn van Namibië. De titel? The Harmless People (‘Het onschuldige volk’).
Het paste helemaal in de tijdgeest. Er was een nieuwe generatie van linkse antropologen die onze voorouders een Rousseauiaanse make-over wilde geven. Als je wilde weten hoe zij leefden, schreven ze, hoefde je alleen te kijken naar de mensen die nu nog als jagers en verzamelaars leven.
En ja, dan blijkt dat er heus weleens wordt gevochten, in de jungle of op de savanne. Maar die ‘veldslagen’ bestaan uit hoogstens wat gescheld over en weer. Af en toe wordt er een pijltje in de lucht geschoten. Als een of twee krijgers gewond zijn, houdt iedereen het weer voor gezien. Zie je wel, zeiden die linkse types, Rousseau had gelijk. De oermens is een nobele wilde.
Maar toen begon het tegenbewijs zich op te stapelen.
Die rituele gevechten zijn misschien onschuldig, maar de bloederige overvallen in het holst van de nacht - waarbij mannen, vrouwen en kinderen worden afgeslacht - zijn toch wat minder sympathiek. Ook de !Kung bleken bij nader inzien behoorlijk gewelddadig, als je ze maar lang genoeg in de gaten houdt.
(En trouwens: het moordcijfer onder de !Kung vloog omlaag in de jaren zestig, toen hun land onder staatscontrole kwam. Lees: toen die Leviathan van Hobbes kwam, met zijn politieagenten en gevangenissen.)
En dat was nog maar het begin. In 1968 veroorzaakte de antropoloog Napoleon Chagnon grote ophef toen hij een boek publiceerde over het Yanomami volk in Venezuela en Brazilië. De titel? The Fierce People (‘Het woeste volk’).
Chagnon beschreef de ‘chronische staat van oorlogvoering’ waarin deze primitieve mensen verkeerden. Sterker nog, hij toonde aan dat mannen die meer moordden ook meer vrouwen en kinderen kregen. Vind je het gek dat de bloeddorst in ons bloed zit?
Het aantal skeletten met sporen van een gewelddadig dood bij 21 opgravingen? 15 procent
Het pleit werd pas echt beslecht in 2011, met de publicatie van Steven Pinkers monumentale boek The Better Angels of our Nature. Deze psycholoog was al een van de invloedrijkste intellectuelen ter wereld, en nu publiceerde hij zijn magnum opus, een pil van 802 pagina’s met een klein lettertype, afgewisseld met talloze grafieken en tabellen. Je zou er zo iemand mee kunnen doodslaan.
‘Vandaag,’ schrijft Pinker, ‘kunnen we overschakelen van verhalen op getallen.’ En die getallen spreken voor zich. Het gemiddelde aantal skeletten met sporen van een gewelddadig dood bij 21 archeologische opgravingen? 15 procent. Het gemiddelde moordcijfer van 8 volken die nu nog jagen en verzamelen? 14 procent. Het gemiddelde moordcijfer gedurende de twintigste eeuw, inclusief twee wereldoorlogen? 3 procent. En het gemiddelde moordcijfer nu?
1 procent.
‘We zijn smerig begonnen,’ geeft Pinker de oude Hobbes gelijk, maar we zijn veel beter geworden door de ‘wonderen der beschaving.’ De uitvinding van de landbouw, de eerste staten, het schrift en de boekdrukkunst hebben geholpen om ons moordzuchtige instinct te temmen. Het bewijs is duidelijk, de getallen liegen niet.
‘Rousseau zat er naast,’ roept Pinker in de microfoon die in de boksring is afgedaald. ‘Hobbes had gelijk.’
Moordzuchtige apen met een bril
De einduitslag? 3-0 voor Thomas Hobbes. De biologie, de antropologie en de archeologie wijzen allemaal in dezelfde richting. We zijn moordzuchtige apen met een bril. We zijn beesten onder een laagje beschaving.
En toch.
Toch heb ik één ding altijd vreemd gevonden.
Als Hobbes gelijk had, zou je verwachten dat we op zijn minst een beetje plezier hebben in het doden van een ander. Oké, we hoeven het niet even leuk te vinden als seks, maar het bizarre is: de meesten van ons koesteren een diepe afkeer van geweld. Moeten we dat allemaal wijten aan opvoeding en beschaving?
Als Rousseau het daarentegen bij het rechte eind had, zouden juist de jagers en verzamelaars behoorlijk vreedzaam moeten zijn geweest. Zij hadden immers geen drones of andere ‘wonderen der beschaving’ om het moorden te vergemakkelijken. Zij moesten elkaar nog in de ogen kijken.
Kon Steven Pinker, de man met dat loodzware boek, er dan toch naast zitten?
Zouden de statistieken die ik zelf ook zo vaak had aangehaald niet kloppen?
Ik begon opnieuw met zoeken. En dit keer probeerde ik minder aandacht te besteden aan de kranten en tijdschriften, documentaires en boeken voor het grote publiek. Ik dook nog dieper de academische literatuur in. Toen stuitte ik op een patroon. Iedere keer dat een wetenschapper de mens als moordzuchtige aap neerzet, wordt er geklikt, gedeeld en geliket. Maar als een collega zegt dat het wel meevalt, luistert niemand meer.
En dus vroeg ik me af: wat als onze zucht naar spanning en sensatie ons parten speelt? Wat als de wetenschap er heel anders voorstaat dan de bestsellers doen vermoeden?
Een nieuwe blik op mensapen en chimpansees
Laat ik maar weer beginnen bij Raymund Dart, de man die de eerste resten van Australopithecus africanus vond. Dart bestudeerde de beschadigde botten van deze mensachtige en concludeerde dat het een bloeddorstige kannibaal moet zijn geweest.
Dat idee werd razend populair. Kijk bijvoorbeeld naar de films Planet of the Apes (1968) en 2001: A Space Odyssey, die met de ‘Killer Ape’-theorie aan de haal gingen. ‘Ik ben geïnteresseerd in de brute en gewelddadige natuur van de mens,’ zei de regisseur Stanley Kubrick, ‘omdat het een waarheidsgetrouw beeld van hem is.’
Pas veel later ontdekten wetenschappers dat het forensisch materiaal in een andere richting wijst. De botten zijn niet beschadigd door mensapen (met stenen, slagtanden of hoorns) maar door roofdieren. In 2006 werd duidelijk dat de 4-jarige mensachtige, van wie Dart in 1924 de schedel vond, waarschijnlijk door een grote roofvogel is gedood. Ofwel: in de natuurstaat waren we vaker prooi dan jager.
(De eerste Hollywood-regisseur die een film maakt over deze - iets minder sensationele - conclusie moet nog worden gevonden.)
Maak kennis met de Hippie Chimps
Maar hoe zit het dan met onze naaste familie, de chimpansees? Zijn zij niet het levende bewijs dat de bloeddorst in onze bloedlijn zit?
Ook hierover zijn moderne wetenschappers een stuk voorzichtiger. Er loopt een intensief debat over de vraag waarom chimpansees elkaar te lijf gaan. Sommige onderzoekers menen dat het alles te maken heeft met de manipulaties door mensen. Chimpansees worden bijvoorbeeld agressiever als je ze, zoals Jane Goodall in Tanzania, regelmatig bananen voert. Dan gaan ze ruzie maken over wie recht heeft op zulke traktaties.
Andere familie moeten we niet vergeten. Neem de bonobo, een door en door sympathieke aap
Ondertussen moeten we niet vergeten dat we nog andere familieleden hebben. Neem de gorilla, die is al een stuk vreedzamer. Of beter nog: neem de bonobo, een door en door sympathieke aap. Bonobo’s staan genetisch even dicht bij de mens als de chimpansee. Ze worden ook wel ‘Hippie Chimps’ genoemd, omdat ze conflicten liever oplossen met seks dan geweld. Make love, not war - dat idee.
Maar voordat we al te enthousiast worden, bedenk dat er meer dan 150 primaatsoorten zijn. Die verschillen enorm van elkaar, en kunnen zelfs verschillende culturen binnen één soort ontwikkelen. De vooraanstaande primatoloog Robert Sapolsky concludeert dan ook dat apen ons weinig kunnen leren over hoe we vroeger zelf waren. Sapolsky: ‘Het is een leeg debat.’
Het bestverkochte (en slechtst onderbouwde?) antropologische boek aller tijden
En dus is het tijd voor de échte vraag: hoe gewelddadig waren de eerste mensen die op aarde rondliepen?
Er zijn twee manieren om daarachter te komen. Eén: we kunnen kijken naar de jagers en verzamelaars die nu nog leven. Twee: we kunnen in de grond spitten, op zoek naar oude botten of spullen die onze voorouders hebben achterlaten.
Laten we met het eerste beginnen. Ik schreef al over de antropoloog Napoleon Chagnon, auteur van het boek The Fierce People, dat uitgroeide tot het bestverkochte antropologische boek aller tijden. Chagnon liet zien dat het Yanomami-volk in Venezuela en Brazilië dol is op oorlog. En o ja, de moordenaars zouden drie keer zoveel kinderen krijgen als de pacifisten (‘mietjes’, zoals Chagnon ze noemde).
Maar wat klopte daar eigenlijk van? Ik kwam er al snel achter dat de meeste jagers en verzamelaars uit onze tijd niet representatief zijn voor hoe onze verre voorouders leefden. Veel van hen zitten tot aan hun nek in de beschaving, en hebben aardig wat contact met westerlingen. Als onderzoekspopulatie zijn ze ‘besmet’, alleen al doordat ze door antropologen zijn bestudeerd.
(Er zijn overigens weinig stammen meer ‘besmet’ dan de Yanomami. In ruil voor hun samenwerking, gaf Chagnon ze bijlen en machetes, om vervolgens te concluderen dat ze heel gewelddadig zijn.)
En dat verhaal over moordenaars die meer kinderen krijgen? Ook dat is onzin. Chagnon maakte twee joekels van rekenfouten. In de eerste plaats was hij vergeten om te corrigeren voor leeftijd. Maar wat bleek: de moordenaars in zijn database waren gemiddeld tien jaar ouder dan de ‘mietjes’. Het is niet erg verrassend dat iemand van 35 (gemiddeld) meer kinderen heeft dan iemand van 25.
Vervolgens keek Chagnon alleen naar het aantal kinderen van de moordenaars die nog leefden. Ook dat slaat nergens op: mensen die iemand anders hebben gedood worden zelf ook vaker omgelegd. Wraak noemen we dat. Als je daar geen rekening mee houdt, kun je net zo goed concluderen dat je rijk wordt van gokken, terwijl je alleen naar de winnaars hebt gekeken.
De rekenfouten van Steven Pinker
Zo komen we bij het invloedrijkste bewijs voor de stelling dat we van nature gewelddadig zijn. De bron? Dat is weer de man van de grafieken, Steven Pinker.
In zijn dikke pil The Better Angels of Our Nature berekent de psycholoog het gemiddelde moordcijfer bij acht primitieve volken. Hij komt uit op maar liefst 14 procent. Dit cijfer heeft het geschopt tot vooraanstaande tijdschriften als Science, en is eindeloos herhaald in kranten en op televisie.
Maar toen ik verder las in een paar droge academische bundels kwam ik erachter dat Pinker van alles door elkaar heeft gehaald. Dit wordt een beetje technisch, maar het is cruciaal om te begrijpen waar hij de fout in ging.
De vraag is: welke jagers en verzamelaars - die nu nog leven - zijn representatief voor de manier waarop we 100.000 jaar geleden leefden? Gedurende 95 procent van onze geschiedenis waren we immers nomaden. We trokken in kleine, relatief egalitaire groepen de wereld over.
En hier komt het: Pinker berekent zijn gemiddelde op basis van cijfers van heel andere culturen. Denk aan mensen die weliswaar jagen en verzamelen, maar die zich ook al hebben gevestigd op één plaats, die paardrijden of parttime bijklussen als landbouwers.
We weten dat dit allemaal (relatief) recente fenomenen zijn. De landbouw werd nog maar 12.000 jaar geleden uitgevonden en het paard werd pas 5.000 jaar geleden getemd. Als je wil weten hoe onze verre voorouders 300.000 jaar lang leefden, is het niet zo slim om te kijken naar mensen met een paard en een moestuin.
Deze jagers en verzamelaars voerden geen oorlog met elkaar; ze werden vermoord door ‘beschaafde’ landbouwers
Maar het wordt nog erger. Zelfs als we Pinkers methode serieus nemen, kloppen de cijfers niet. Bij de nummers 1 en 3 op zijn lijstje - de Ache uit Paraguay en de Hiwi uit Venezuela en Colombia - zouden respectievelijk 30 en 21 procent van de jagers en verzamelaars zijn omgekomen door geweld. Door en door bloeddorstige volken dus - zou je denken.
Maar de antropoloog Douglas Fry is nog eens de oorspronkelijke bronnen ingedoken. Zo kwam hij erachter dat alle 46 ‘oorlogsdoden’ bij de Ache in werkelijkheid geregistreerd staan als ‘neergeschoten door Paraguayaan’.
Je leest het goed. De Ache werden ‘meedogenloos vervolgd door slavenhandelaars,’ staat in de primaire bron, en ‘aangevallen door Paraguayaanse kolonisten’ terwijl zij zelf ‘verlangden naar een vreedzame relatie met hun machtige buren.’ Voor de Hiwi geldt hetzelfde - de mannen, vrouwen en kinderen die Pinker als oorlogsdoden opvoert, werden in 1968 door lokale paardenboeren vermoord.
Dus daar gaan die spijkerharde cijfers. Deze jagers en verzamelaars voerden geen oorlog met elkaar; ze werden vermoord door ‘beschaafde’ landbouwers met geavanceerd wapentuig. ‘Grafieken en tabellen (...) geven de schijn van wetenschappelijke objectiviteit,’ schrijft Fry. ‘Maar in dit geval is het allemaal een illusie.’
Wat kunnen we dan wél leren van de moderne antropologie? Wat gebeurt er als we een representatieve lijst bestuderen, een lijst van jagers en verzamelaars zonder paarden, zonder landbouw, en zonder nederzettingen?
Je voelt hem misschien al aankomen: dan blijkt oorlog een zeldzaamheid.
Het beste bewijs
En zo komen we bij de archeologie. Ik denk dat dit een nog betere bron is, omdat het fossiele bewijsmateriaal niet ‘besmet’ kan zijn door moderne onderzoekers. Het enige probleem: jagers en verzamelaars lieten weinig achter. We hebben het hier immers over rondtrekkende kampeerders met nauwelijks bezittingen.
Gelukkig is er een belangrijke uitzondering: grotschilderingen. Als er in de natuurstaat een ‘oorlog van allen tegen allen’ was, zoals Hobbes dacht, dan zou je toch verwachten dat iemand daar een keer een schilderijtje van heeft gemaakt. Maar helaas, zo’n grotschildering is nooit gevonden.
Hoe zit het dan met de oude skeletten? Steven Pinker heeft het over 21 opgravingen met een gemiddeld moordcijfer van 15 procent. Maar hier speelt weer hetzelfde probleem: Pinkers lijstje is een rommeltje. Want 20 van de 21 opgravingen komen uit een tijd waarin de landbouw al was uitgevonden, het paard al was getemd of mensen zich al op één plek hadden gevestigd. Dit zijn allemaal recente fenomenen.
De vraag is dan ook: hoeveel archeologisch bewijs is er voor vroege oorlogvoering, van vóór de uitvinding van de landbouw, vóór de eerste nederzettingen en vóór de domesticatie van het paard?
Het antwoord: dat bewijs is er niet.
Inmiddels zijn op vierhonderd plekken ongeveer drieduizend skeletten van de homo sapiens gevonden die oud genoeg zijn om iets over de ‘natuurstaat’ te vertellen. Als je naar al deze opgravingen kijkt, is er geen bewijs voor oorlog in de oertijd. Niks, nada, noppes. ‘Oorlog gaat niet eindeloos terug in de tijd,’ concludeert de archeoloog Brian Ferguson. ‘Het had een begin.’
Deze bevinding past perfect bij wat antropologen hebben geobserveerd. Nomadische jagers en verzamelaars houden nu eenmaal niet van geweld. Ze lossen conflicten liever op door ze uit te praten of naar een andere vallei te verkassen. Pas toen onze voorouders sedentair werden - toen ze besloten zich op één plek te vestigen - duikt het eerste bewijs voor oorlogvoering op. Op dat moment begonnen we bezit te verzamelen en groeide de ongelijkheid.
Wat zei Rousseau hier ook al weer over? ‘De eerste man die een stuk land omheinde en zei “dit is van mij” ‘, dáár begon alle ellende.
Rousseau was de echte realist
Al met al is het verbluffend hoe dicht de Franse filosoof bij de moderne wetenschap zat. Eeuwenlang is hij weggezet als naïeve romanticus. Ernstige, oude mannen, die zichzelf als ‘realistisch’ beschouwen, hebben maar al te vaak hun neus opgehaald voor Jean-Jacques Rousseau.
Maar nu blijkt dat híj de echte realist was. Keer op keer blijken oorlogen pas uit te breken als samenlevingen hiërarchisch worden. ‘Als we oorlog willen begrijpen,’ schrijft de archeoloog Brian Ferguson, ‘moeten we focussen op de beslissingmakers.’ Op de koningen en de generaals, de presidenten en de ministers. Het zijn deze Leviathans die oorlogvoeren, omdat oorlogen goed zijn voor hun macht en status.
Natuurlijk, we moeten niet doen alsof we vroeger allemaal lieverdjes waren. Ook in de natuurstaat konden we elkaar naar het leven staan. Jaloezie, woede en haat zijn tijdloze emoties, die altijd slachtoffers zullen eisen.
Toch zal het hele idee van ‘moord’ voor veel mensen, gedurende 95 procent van onze geschiedenis, een vreemd idee zijn geweest. Mocht je dit onvoorstelbaar vinden: er zijn op dit moment nog altijd samenlevingen waar juist moord onvoorstelbaar is.
Neem het kleine eilandje Ifalik, middenin de Grote Oceaan. Na de Tweede Wereldoorlog hebben Amerikaanse mariniers daar een paar keer Hollywood-films vertoond, om toenadering te zoeken tot de bevolking. Maar het geweld in deze films bracht de bewoners enorm van streek. Sommigen bleven nog dagen ziek - zoiets verschrikkelijks hadden ze nog nooit gezien.
Toen een antropologe onderzoek deed op Ifalik werd haar verschillende keren gevraagd of het waar kon zijn. Zijn er écht mensen in de Verenigde Staten die een ander hebben doodgemaakt?
De grootste blunder in de geschiedenis van de mensheid
Rousseau zou het allemaal niet vreemd hebben gevonden. Iedere keer dat ik hem herlees, ben ik weer getroffen door zijn vooruitziende blik.
De Franse denker ging lijnrecht in tegen het geloof in de ‘opmars van de beschaving’. Velen van ons zullen het op school hebben geleerd: ooit waren we primitieve oermensen die niet konden wachten op de zegeningen der beschaving.
Vrede, vooruitgang en vershoudfolie zouden mogelijk zijn gemaakt door de uitvinding van het schrift, de stad en de staat. Onze voorouders zouden die geschenken gretig hebben omarmd, omdat ze schoon genoeg hadden van het eindeloze hongerlijden, rondtrekken en oorlogvoeren.
Als jagers en verzamelaars aten we nog gevarieerd en werkten we twintig, misschien dertig uur per week
Niet is minder waar, wist Rousseau.
De filosoof geloofde dat alles was misgegaan toen we op één plek neerstreken, precies wat het archeologische bewijsmateriaal nu uitwijst. Rousseau zag de uitvinding van de landbouw ook als een grote ramp - en daar zijn veel wetenschappers het nu mee eens. ‘De Landbouwrevolutie,’ schrijft de geograaf Jared Diamond, was de ‘grootste blunder in de geschiedenis van de mensheid.’
Als jagers en verzamelaars aten we nog gevarieerd en werkten we twintig, misschien dertig uur per week. Vrouwen en mannen stonden op relatief gelijke voet met elkaar. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, was de prehistorische man geen macho met een speer. Oervaders brachten heel wat meer tijd met hun kinderen door dan vaders nu. Sterker nog, jagers en verzamelaars aten waarschijnlijk meer groenten dan vlees. Veel mannen verzamelden vrolijk mee, evenals sommige vrouwen meededen met de jacht.
Maar ongeveer 12.000 jaar geleden ging alles mis.
Als boeren moesten we eindeloos zwoegen op het land. Met de uitvinding van de landbouw ontstond er een voedseloverschot en begon de bevolking te groeien, waardoor er een sterkere hiërarchie kon ontstaan. Ineens waren er veel meer stamhoofden, priesters en koningen die de rest van de bevolking begonnen uit te buiten. Ook de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen nam enorm toe. Op steeds meer plekken werden vrouwen simpelweg het eigendom van hun vaders en echtgenoten.
‘Dit is de essentie van de Landbouwrevolutie,’ vat een historicus samen, ‘het vermogen om meer mensen in leven te houden onder slechtere omstandigheden.’ Er zijn zelfs theologen die vermoeden dat het verhaal van de Zondeval verwijst naar de uitvinding van de landbouw. ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten,’ lezen we in Genesis 3.
Rousseau had ook gelijk toen hij schreef dat de jagers en verzamelaars een stuk gezonder waren. ‘De mens in de natuurstaat heeft geen geneesmiddelen nodig,’ noteerde hij, ‘en dokters nog minder.’ Maar vervolgens gingen we dicht op elkaar wonen, in de buurt van onze eigen uitwerpselen, en temden we ook nog eens dieren als de koe en het varken. De eerste steden werden gigantische petrischalen voor de mutatie van virussen en bacteriën.
Mazelen, pokken, tuberculose, syphilis, malaria, cholera, de pest - ál deze plagen zijn nog maar kort geleden ontstaan. De pokken - de grootste massamoordenaar in de geschiedenis - ontstond hoogstens vierduizend jaar geleden. Of zoals Rousseau noteerde: ‘... met het schrijven van de geschiedenis van de burgerlijke maatschappij [schrijft men] ook welhaast die van de menselijke ziekten.’
Op de vlucht voor Vadertje Staat
Maar het allerergste, wist Rousseau, was de opkomst van de overheid.
En inderdaad: het laatste wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat onze voorouders niet in de armen van die eerste Leviathans vielen, omdat ze zouden snakken naar veiligheid. Integendeel, ze waren juist op de vlucht voor Vadertje Staat.
De reden is simpel: die eerste staten waren stuk voor stuk slavenstaten. Mensen gingen meestal niet vrijwillig dichtbij elkaar wonen; ze werden bij elkaar gedreven. Overheden waren voortdurend op zoek naar nieuwe onderdanen, omdat hun slaven bij bosjes stierven aan ziektes als de pokken en de pest. De Atheense democratie, die bakermat van beschaving, bestond voor tweederde uit slaven. De grote filosoof Aristoteles geloofde dat een beschaving zonder slavernij niet eens mogelijk was.
Ironisch is het wel. Wat we tegenwoordig ‘mijlpalen van beschaving’ noemen, waren aanvankelijk mijlpalen van onderdrukking.
- Neem de rechtsstaat: de beroemde ‘Code van Hammurabi’ (het oudste wetboek) stond vol straffen voor wie slaven hielp ontsnappen.
- Of denk aan de eerste muntstukken. Geld werd niet spontaan uitgevonden omdat het zo handig leek, maar van bovenaf opgedrongen om belasting te innen.
- En het schrift? Denk maar niet dat de eerste boeken volstonden met romantische poëzie. De vroegste teksten waren lange lijsten van schulden die moesten worden afbetaald.
De Chinese Muur is misschien wel het mooiste voorbeeld. Ik dacht altijd dat dit wereldwonder was gebouwd om de ‘barbaren’ buiten te houden, maar historici denken nu dat ze evengoed bedoeld was om onderdanen op te sluiten. Het Chinese Rijk was de grootste openluchtgevangenis ter wereld.
Honderden kolonisten vluchtten de wildernis in, terwijl het omgekeerde nauwelijks voorkwam
En dan nog één pijnlijk taboe uit de Amerikaanse geschiedenis. De meeste schoolboeken reppen er met geen woord over. Founding Father Benjamin Franklin was een van de weinigen die het durfde toe te geven, nota bene in dezelfde jaren dat Rousseau zijn boeken schreef. ‘Geen Europeaan die het Wilde Leven heeft geproefd,’ schreef Franklin, ‘kan het daarna nog verdragen om in onze samenleving te leven.’
Wat bleek: als een ‘beschaafde’ witte was gekidnapt door indianen en daarna weer bevrijd, probeerde deze ‘bij de eerste gelegenheid weer te ontsnappen naar de bossen,’ aldus Franklin. Honderden kolonisten vluchtten de wildernis in, terwijl het omgekeerde nauwelijks voorkwam.
Natuurlijk was het pijnlijk om toe te geven. Maar het leven als indiaan bood nu eenmaal meer vrijheid dan het leven als boer en belastingbetaler. Vooral vrouwen gingen erop vooruit. ‘We konden zo relaxt werken als we wilden,’ zei een jonge vrouw die zich verstopt had voor kolonisten die haar kwamen redden. ‘Hier heb ik geen meester,’ zei een ander tegen een Franse diplomaat. ‘Ik trouw alleen als ik dat wil, en kan ook weer scheiden als ik dat wil. Is er ook maar één vrouw zo onafhankelijk in jullie steden?’
Uiteindelijk hadden de ‘beschaafde’ machthebbers geen keus. Ze begonnen hun ‘bevrijde’ landgenoten op te sluiten, om te voorkomen dat ze nog eens zouden ontsnappen. ‘Europeanen probeerden de exodus steeds te stoppen,’ schrijft een moderne historicus. ’s Nachts werden er bewakers opgesteld om de deserteurs tegen te houden. Wie vluchtte, riskeerde de doodstraf.
Waarom de ‘duistere eeuwen’ eigenlijk een feest waren
Laat ik er dan nog één schep bovenop doen.
In de afgelopen eeuwen zijn er bibliotheken volgeschreven over wereldrijken die opkwamen en ondergingen. Denk aan de overgroeide piramides van de Maya’s en de verlaten tempels van de Grieken. Hét boek in dit genre is The Decline and Fall of the Roman Empire (1776) van Edward Gibbon; een recente bestseller is Collapse van Jared Diamond. De aanname in dit soort boeken is dat alles slechter werd na zo’n ‘ondergang’. Wat volgde, waren ‘duistere eeuwen’.
Maar je zult inmiddels begrijpen dat die duistere eeuwen eigenlijk een feest waren. Slaven kregen hun vrijheid terug, infectieziektes verdwenen, het dieet ging erop vooruit. Ook de cultuur floreerde. Zo stammen de meesterwerken de Ilias en de Odyssee uit ‘de Griekse middeleeuwen’ (1.110 tot 700 v.C.), toen de Myceense beschaving net was ingestort. Homerus heeft ze pas veel later opgeschreven.
Eeuwenlang zijn we, zo concludeert de antropoloog James C. Scott in zijn nieuwe boek Against The Grain, misleid door de propaganda van de staat. Bedenk: de jagers en verzamelaars hebben hun geschiedenis niet bijgehouden. De oudste boeken zijn steevast geschreven door onderdrukkers die zichzelf ophemelden en neerkeken op de rest. Het woord ‘barbaren’ is nota bene uitgevonden door de Grieken, waarbij ze iedereen bedoelden die geen Grieks sprak.
Op deze manier is ons beeld van de geschiedenis op zijn kop gezet. Beschaving werd synoniem aan vrede en vooruitgang, terwijl de wildernis gelijk kwam te staan aan oorlog en ondergang.
In werkelijkheid was het precies andersom.
Een van de hardnekkigste dogma’s
Al met al had Hobbes er niet verder naast kunnen zitten. Toch is het idee dat wij, mensen, van nature slecht, egoïstisch en moordzuchtig zijn, een van de hardnekkigste dogma’s in de geschiedenis.
Linkse en rechtse denkers, religieuzen en goddelozen, progressieven en conservatieven, politici en kunstenaars hebben het allemaal betoogd. Intellectuele reuzen als Thucydides en Augustinus, Machiavelli en Calvijn, Nietzsche en Freud vonden het vanzelfsprekend. Het idee lijkt zo evident, dat er meestal niet eens moeite wordt gedaan om het te bewijzen.
Maar wat als het een mythe is?
Wie ver genoeg uitzoomt, ziet dat onze filosofie al eeuwen wordt beheerst door mannen die hun eigen gevoelens projecteren op de rest van de mensheid. Als zij over ‘de menselijke natuur’ schrijven, dan hebben ze het bijna altijd over de mannelijke natuur, en dan ook nog eens in uitzonderlijke omstandigheden.
Het treurige is: die kleine minderheid van oude mannen heeft een enorme invloed uitgeoefend. Ideeën zijn immers nooit zomaar ideeën. Ons mensbeeld bepaalt de manier waarop we onze economie, onze democratie en ons onderwijs inrichten.
Zo worden oorlogen maar al te vaak begonnen door zelfbenoemde ‘realisten’ die denken dat er geen alternatief is. Minister Robert McNamara, de architect van de oorlog in Vietnam, dacht dat oorlog onvermijdelijk is omdat we de ‘menselijke natuur niet kunnen veranderen.’ Vicepresident Dick Cheney, de architect van de oorlog in Irak, had één lievelingsfilosoof op de universiteit: Thomas Hobbes.
Ook in de financiële sector laat het zwarte mensbeeld ravages achter. ‘Het is een Hobbesiaans universum,’ schrijft Joris Luyendijk over de Londense City, ‘iedereen tegen iedereen, met betrekkingen die doorgaans nasty, brutish and short zijn.’ Of neem bedrijven als Amazon en Uber, die werknemers systematisch tegen elkaar opzetten. Uber is een ‘Hobbesiaanse jungle,’ vertelt een anonieme werknemer, een bedrijf waar je ‘nooit hogerop komt tenzij iemand anders sterft.’
De geschiedenis leert hoe het afloopt met zulke ondernemingen. Jeffrey Skilling, de CEO van het failliete bedrijf Enron, geloofde dat mensen alleen worden gemotiveerd door geld en angst. En dus zette hij een beoordelingssysteem op waarin werknemers een cijfer kregen van 1 tot 5. Wie een 1 scoorde (de bovenste 20 procent van het bedrijf) kon rekenen op een vette bonus, maar de onderste 20 procent werd naar ‘Siberië’ gestuurd. Zij kregen twee weken de kans om een andere positie te vinden, anders werden ze ontslagen.
Het resultaat viel te voorspellen. Enron kreeg een giftige en paranoïde bedrijfscultuur. Werknemers staken elkaar de ene na de andere dolk in de rug. Eind 2001 bleek dat het bedrijf gigantische boekhoudfraude had gepleegd. En Skilling? Die zit nog altijd in de gevangenis.
Een nieuwe filosofie van de menselijke natuur
Misschien dat je tot slot nog denkt: maar mijn iPhone dan?
En m’n regendouche? En de verdoving bij de tandarts? Afgezien van oorlog en hebzucht heeft de beschaving ons toch ook veel moois gebracht?
Natuurlijk. Maar bedenk: echte vooruitgang is een heel recent fenomeen. Tot aan de Franse Revolutie (1789) waren vrijwel alle staten, overal ter wereld, gebaseerd op gedwongen arbeid. Tot het jaar 1800 was ten minste driekwart van de wereldbevolking de lijfeigene van een of andere rijke vent. Meer dan 90 procent van de bevolking werkte in de landbouw, en meer dan 80 procent leefde in extreme armoede.
Inmiddels is het moeilijk om voor te stellen wat een ramp de beschaving lange tijd was. In de afgelopen tweehonderd jaar - en dat is natuurlijk hartstikke kort - hebben we zoveel vooruitgang geboekt dat we zijn vergeten hoe slecht het leven vroeger was. Als de geschiedenis van de beschaving één dag zou duren, dan was het 23 uur en 45 minuten pure ellende, om in het laatste kwartiertje ineens een briljant idee te blijken.
Ga maar na. In de eerste plaats hebben we afgerekend met de infectieziekten. Vaccins redden nu jaarlijks meer levens dan wereldvrede zou hebben gedaan in de hele twintigste eeuw. In de tweede plaats zijn we rijker dan ooit - het aantal mensen in extreme armoede is zelfs onder de 10 procent gezakt. En het beste nieuws is dat we, ondanks de verschrikkelijke burgeroorlog in Syrië, in de vreedzaamste tijd ooit leven. In de Middeleeuwen stierf ongeveer 12 procent een gewelddadige dood, maar tegenwoordig zitten we op nog maar
1,3 procent.
Uiteindelijk was Rousseau’s fatalisme over de beschaving even misplaatst als Hobbes’ pessimisme over de menselijke natuur. Dat iets ‘kunstmatig’ is, wil nog niet zeggen dat het slecht is - integendeel. Of we het nu hebben over chocoladeijs of over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: ‘kunstmatige’ uitvindingen hebben de wereld óók een veel betere plek gemaakt.
Vaccins redden nu jaarlijks meer levens dan wereldvrede zou hebben gedaan in de hele twintigste eeuw
Toch denk ik dat het tijd is om terug te gaan naar de oude boeken van die Franse dromer.
Jean-Jacques Rousseau herinnert ons waar we vandaan komen. Hij helpt ons te onthouden wat we van nature zijn, en waar we van nature naar verlangen. We zijn geen onbeschreven blad. Als mens hebben we 95 procent van onze geschiedenis in een vreedzame en egalitaire wereld geleefd. We zijn geëvolueerd om samen te werken en om te zorgen voor elkaar.
Ik denk dan ook dat het tijd is voor een nieuwe filosofie van de menselijke natuur. Het is tijd voor een nieuw realisme. Mensen kunnen elkaar verschrikkelijke dingen aandoen, maar als je nuchter naar de wereldgeschiedenis kijkt, blijken we ons hart meestal op de juiste plaats te hebben.
En belangrijker nog: als we aannemen dat mensen bovenal verlangen naar vriendschap, verbinding en vertrouwen, en als we onze economie, democratie en onderwijs dáárop inrichten, halen we het beste in elkaar naar boven. Ik moet vaak denken aan wat de Russische schrijver Anton Tsjechov lang geleden schreef: ‘De mens zal beter worden, als je hem laat zien hoe hij is.’
Lees ook:
De vergeten les van duizenden jaren oorlog: de mens is veel minder gewelddadig dan je denkt Wie het nieuws volgt of verslaafd is aan series als Game of Thrones, denkt al snel dat mensen gemakkelijk geweld gebruiken. Ook de grootste denkers waren het erover eens: diep vanbinnen is de mens een beest. Maar wat nu als dit beeld niet klopt? Een oud onderzoek uit de Tweede Wereldoorlog werpt een heel ander licht. Waarom onze kinderen steeds minder spelen (en wij met een burn-out thuis zitten) In dit artikel ging ik in op de vraag waarom kinderen steeds minder tijd en ruimte krijgen om te spelen. Ook dit was heel anders onder onze verre voorouders: de kinderen van jagers en verzamelaars spelen de hele dag door.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!