Ik moet bekennen: het luidkeels aangekondigde vertrek van ruim 130 vaste bewoners van mijn Facebooktijdlijn stemde mij deze week wat weemoedig. Zozeer zelfs dat ik me bijna geroepen voelde het voor de firma Zuckerberg op te nemen.

Want Arjen Lubach deed het in zijn voorkomen alsof het platform alleen maar goed is voor het lachen om foto’s van je oude klasgenoten. Leuk, maar weinig verheffend tijdverdrijf.

En dat is me toch te gemakkelijk. Facebook is - met al zijn tekortkomingen - óók een weapon of the weak.

Nu moet ieder vooral zelf de afweging maken of al deze mooie kanten van het platform nog wel tegen de vele lelijke gezichten opwegen.

Maar lijkt me niet de oplossing. Voor een man als Arjen Lubach, met een kleine half miljoen likers, is het helemaal niet zo moeilijk om Facebook de rug toe te keren. Hij behoudt zijn programma bij de NPO gewoon en lijkt ook nog niet van zins YouTube en Instagram de rug toe te keren.

Voor de vader op het schoolplein van mijn zoon, die geen geld voor beltegoed heeft en dus op Facebook Messenger is aangewezen, voor belangengroepen die zonder connecties bij de gevestigde media een nieuw idee de wereld in proberen te brengen en voor al die beginnende cultuurmakers op zoek naar publiek ligt dat toch net even anders.

Voor De Correspondent evenzeer, trouwens. Anders dan Lubach hebben wij geen machtige mediaorganisatie achter ons staan.

Wat zijn de alternatieven voor Facebook?

Toch is ook mij de ironie van de afgelopen weken niet ontgaan: Zuckerberg weet de wereld pas echt te verenigen nu hij de hele wereld tegen zich in het harnas weet te jagen.

En laat hier dus geen misverstand over bestaan: hij verdient alle kritiek die hij nu over zich uitgestort krijgt - en meer.

Toch blijf ik er nog even hangen.

Al is het maar om met andere gebruikers op zoek te gaan naar alternatieven voor die elementen van Facebook die wél van waarde zijn. Om Zuckerbergs kind niet met het Facebookblauwe badwater weg te gooien, zeg maar.

Want zo kun je er ook tegen aankijken: internet is nog altijd relatief jong. Ook de manier waarop we met elkaar online in debat gaan, staat in zekere zin nog in de kinderschoenen.

Zuckerberg weet de wereld pas echt te verenigen nu hij de hele wereld tegen zich in het harnas weet te jagen

Het lijkt me helemaal niet uitgesloten dat we in 2050 naar het internet van nu kijken zoals we nu naar het tijdperk van zwart-wittelevisie kijken. En zoals het eeuwen duurde voor feodale heersers werden gedwongen de macht met hun volk te delen, zal ook de democratisering van het internet vermoedelijk tijd, regulatie en moeite kosten.

In plaats van het verlaten van Facebook voel ik kortom meer voor het verbeteren van Facebook. En als dat niet lukt: alternatieven voor dit platform te ontwikkelen. En laten we daarbij vooral niet op één paard tegelijk wedden. Als we één ding hebben kunnen leren uit dit tijdperk van Google en Facebook, is het wel dat het geen goed idee is om zoveel macht in de handen van te leggen.

Om te beginnen bij de kern: de mogelijkheid om in gesprek met anderen je mening te vormen. Het online publieke debat, kortom. Want toen Facebook net opkwam, vond ik dat de grootste kwaliteit van het platform.

De droom van online debat

Als groeide ik op met de belofte dat internet de wereld een stukje dichter bij elkaar zou brengen.

Het internet was mijn ‘chatvenster’ op de werkelijkheid: op fora, in chatboxen en wisselde ik dag en nacht van gedachten met mensen uit de hele wereld. Ik leerde er van mening te verschillen met mensen die ik anders in mijn Biblebelt-bubbel nooit had ontmoet.

Het internet prikte in die tijd meer bubbels door dan het creëerde.

Toen Mark Zuckerberg op de proppen kwam met de droom om ‘de wereld te verbinden’ was ik dan ook direct verkocht. En aanvankelijk leek het platform de belofte daadwerkelijk in te lossen.

Je zou het bijna vergeten, maar voor het internet opkwam bestond onze geschreven debatcultuur vrijwel alleen uit lange stukken van professoren op de opiniepagina’s van onze kranten. Facebook betekende aanvankelijk dus zonder twijfel een stap vooruit.

Toch moet ik na twee decennia online debatteren vaststellen dat het er online niet gezelliger op is geworden.

Het online debat is - zoals al door menigeen is vastgesteld - totaal gepolariseerd. Of, misschien beter geformuleerd: getribaliseerd.

Het publiek heeft zich verdeeld over verschillende platforms waar het vooral gelijkgestemden aantreft. En van de zogenoemde ‘stille meerderheid’ wordt minder en minder vernomen. De schreeuwers lijken te winnen.

Hoe mijn vertrouwen in online debat verdween

Mijn vertrouwen in het internet als virtuele slijpsteen voor de geest bereikte in 2017 een voorlopig dieptepunt. Op de dag dat ik mijn vertrek als adjunct-hoofdredacteur bij De Correspondent aankondigde, publiceerde GeenStijl:

Het was een op de man geschreven tirade tegen alles waar ik voor sta. Althans, een daarvan. En het raakte me.

Niet zoals een pestkop je kan raken, maar omdat ik ergens altijd de hoop heb gekoesterd dat twee volwassen mannen die zich ook nog eens op een paar honderd meter van ook op een beschaafde manier met elkaar van mening kunnen verschillen.

Ik besloot de auteur, ene uit te nodigen om samen een biertje te drinken, omdat ik me oprecht zorgen maak over de gevolgen van berichten als deze. Ze zorgen er volgens mij voor dat alleen diehards met de welbekende ‘dikke huid’ het online debat volhouden.

Het gevaar van groepsdenken

Enfin. Dat biertje is intussen gedronken en wat blijkt? Zentgraaff en ik blijken ons ten diepste over precies hetzelfde zorgen te maken: het gevaar van ‘groepsdenken’.

Ofwel, het fenomeen dat als je een groep mensen bij elkaar zet, de kans groot is dat ze naar verloop van tijd ongeveer dezelfde standpunten blijken te huldigen. Een fenomeen waar Mark Zuckerberg (‘lever je gegevens in, we gaan de wereld verbinden’) en Arjen Lubach (‘laten we met zijn allen op hetzelfde moment weggaan, want Facebook is stom’) ironisch genoeg beiden handig gebruik van weten te maken.

We bleken niet in debat met elkaar, maar met een karikatuur van elkaar

Ik denk dat De Correspondent en GeenStijl hier allebei niet immuun voor zijn. Geen enkele redactie is dat.

Zentgraaffs recept daartegen is het publiceren van tirades tegen groepen die hij ziet groepsdenken, zo vertelde hij. Hij zoekt daarbij, eufemistisch gezegd, vooral de confrontatie.

Mijn recept is, dat geef ik grif toe, stukken zijiger: ik wil zoeken naar gedeelde grond met mijn tegenstanders, om van daaruit het gesprek aan te gaan.

We hanteren kortom verschillende methodes om hetzelfde probleem te tackelen, zo ontdekten we bij ons biertje. Een ontdekking die ik online nooit gedaan had.

Dat gegeven alleen al geeft natuurlijk te denken: we bleken niet in debat met elkaar, maar met een karikatuur van elkaar.

Wat hier al aan gedaan wordt

Nu ben ik de enige noch de eerste die zich stoort aan de kwaliteit van het online publieke debat. En er wordt ook steeds meer tegen ondernomen, zij het niet altijd op even constructieve wijze.

Ongetwijfeld zijn er nog veel meer van dit soort initiatieven te vinden. Ik lees er graag over.

Hoe ik het wil gaan aanpakken: een zoektocht

Ik volg deze ontwikkelingen vanzelfsprekend op de voet en hoop dat hieruit modellen voortkomen die de oude belofte van internet als de ultieme plek om kennis en meningen uit te wisselen alsnog weten in te lossen. Of daar in elk geval weer een stukje dichter bij in de buurt komen.

Met name complexe ethische kwesties die zich moeilijk lenen voor een eenduidig ‘voor’ of ‘tegen’ verdienen namelijk een veel beter debat dan ze krijgen. Denk aan de invoering van de donorwet, ritueel slachten of het beleid rondom de NIPT-test die ouders voor de geboorte van hun kind vertelt of hun kindje het heeft.

Ik ga de komende maanden ook in gesprek met gespreksdeskundigen en debatologen, die online en in real life modellen voor betere gesprekken en debatten hebben ontwikkeld.

Kun je op internet bijvoorbeeld zoiets als een socratisch gesprek voeren? Wat kun je leren van conflictbemiddelaars die middels methoden als zoeken naar consensus in plaats van conflict. Hoe zou een online debatcultuur binnen bereik komen?

Zie mijn zoektocht als een soort online denktank op zoek naar de voorwaarden voor het best mogelijke online debat. De Correspondent is daarbij onze gesprekstafel én onze proeftuin.

Want nu De Correspondent op weg naar haar eerste lustrum is, is het ook voor ons tijd om ons hierin te verbeteren. Al is het maar om in de toekomst steeds minder afhankelijk van platforms als Facebook te worden.

Daarom trek ik in mijn onderzoek samen op met Gwen Martèl, die vandaag officieel van start gaat als onze ‘gespreksredacteur’. stelt ze zich aan jullie voor.

Waar Gwen zich vooral zal richten op De Correspondent, trek ik mijn zoektocht breder. Zoek je mee? Dat kan door je voor deze zoektocht op te geven:

  • Je kunt mijn groeiende collectie verhalen volgen (of klik op het linkblok hieronder). Als je op ‘collectie volgen’ klikt, ontvang je bij elk nieuw verhaal een mail. Verwacht iedere twee weken een nieuw artikel.
  • Je kunt onder mijn verhalen en via e-mail (karel@decorrespondent.nl) je expertise bijdragen.

Lees verder:

Tien huisregels voor bijdragen op De Correspondent Bij De Correspondent zien wij journalistiek als een gesprek tussen journalisten, experts en leden. Hoe voeren wij dat gesprek het liefst? Daarover gaat dit stijlboek voor bijdragen op De Correspondent. Lees het verhaal van Karel hier terug