Een paar decennia geleden. In Brussel ligt een man op straat. Hij is net aangereden, maar pijn heeft hij niet. Hij voelt zich enkel wazig, zo wazig.

Wat ligt hij hier te doen? Waarom is het zo heet? Waar zijn de anderen? Zijn dit plassen? Of zijn dit rijstvelden? De man begrijpt er niks van.

Hij is nochtans al jaren hoogleraar experimentele psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘Het waren hallucinaties’, vertelde hij mij enkele jaren geleden. ‘Ik lag weer in de sawa in Indonesië.’

Joop Hueting, de soldaat

In het kader van mijn boek over de dekolonisatie was ik gaan opzoeken in een revalidatiekliniek in Amsterdam na een heupoperatie. Het woord sawa klonk uit zijn mond nog steeds onheilspellend.

‘Als je in de sawa lag, kwamen de slangen langs’, vertelde hij. ‘’s Nachts waren wij de baas, maar overdag moesten we door de rijstvelden. Dan voel je je altijd zo in je blootje. Zij zaten in de rand, in de vegetatie, soms zelfs vlakbij. Soms schoten we allebei op hetzelfde moment.’

Natuurlijk wist ik wie hij was. De man van het beruchte VARA-interview in januari 1969. De man die helemaal in zijn eentje het taboe had doorbroken over wat jonge soldaten in dienst van het Nederlandse leger hadden meegemaakt. Maar dat hij, ondanks de ouderdom en de recente ingreep, nog zo scherp uit de hoek ging komen, had ik niet verwacht.

‘Ik keek wel uit. Ik durfde dit niet te melden, dat gold als landverraad’

Soms liet zijn geheugen hem even in de steek, maar meteen daarna kwamen de plaatsnamen, de militaire afkortingen, de namen en voornamen van zijn medesoldaten terug – alsof ze even sigaretten waren halen.

Hij was 19 toen hij in september 1947 voor tweeënhalf jaar werd uitgezonden naar Oost- en Midden-Java. Zijn eenheid behoorde tot de stoottroepen. De maakte hij van dichtbij mee, hij was erbij toen Yogyakarta werd veroverd op de republikeinse troepen van Soekarno. Maar, maakte hij mij duidelijk, de echte ellende begon juist na dat grootschalige grond- en luchtoffensief. ‘Dan brak de hel pas echt los!’

Na de arrestatie van Soekarno en zijn regime, kozen de republikeinen voor de ‘perang gerilya’, de guerillatactiek van sabotages, hinderlagen en hit-and-run-acties. De Nederlandse troepen gingen zich te buiten aan wraakacties en willekeurig geweld.

‘Krijgsraad? Waar heb je ’t over?’

Hij kijkt mij met vochtige ogen aan. Zijn dat tranen of is het de leeftijd? ‘Ik meldde helemaal niks. Ik keek wel uit. Ik durfde dit niet te melden, dat gold als landverraad.’

Joop Hueting, de nestbevuiler, landverrader, leugenaar

Maar al snel na de oorlog contacteerde Joop Hueting NRC en Propria Cures om te vertellen wat er echt in Indonesië was gebeurd. Beide bladen vonden zijn relaas de moeite van het publiceren niet waard. Pas in december 1968 durfde de Volkskrant het aan zijn getuigenis te plaatsen.

Kort daarna gaf hij een interview aan de VARA dat, omwille van Sinterklaas en Kerst, pas in januari werd uitgezonden. Het sloeg in als een bom.

Al had hij geen namen genoemd, veel veteranen waren woedend en beschouwden hem als een nestbevuiler, een landverrader, een leugenaar. Ze belden naar zijn vrouw om te zeggen dat ze aan de overkant van de straat klaar lagen met mitrailleurs. De kinderen gingen onder politiebescherming naar school. Het gezin dook enkele weken onder in een hotel op de Veluwe. De Telegraaf had hun onderduikadres achterhaald en stelde hen voor de fijnzinnige keuze: ‘Of je geeft ons een interview of we publiceren waar je zit.’ Riooljournalistiek, het bestond toen ook al.

Maar ook The New York Times belde en de Washington Post en The Guardian, de Süddeutsche Zeitung en de Frankfurter Allgemeine. Zelfs een Japanse krant belde. En toen hij aan de journalisten van Le Monde en Libération liet weten dat wat Nederland in Indonesië had uitgehaald, niet erg verschilde van wat Frankrijk in Algerije deed, vonden ze het niet leuk meer.

Waar haalt een mens de moed vandaan?

Wie wil weten hoe moed eruitziet, moet maar eens herbekijken. Joop Hueting formuleert glashelder, feitelijk en allerminst sensationeel. Misschien zijn dat wel de dodelijkste getuigenissen. Klokkenluiders hebben geen symfonisch orkest nodig, gewoon één keer helder met de klepel van de waarheid slaan en zien hoe ver het galmt.

Joop Hueting, de verteller

Ver dus. Zijn woorden leidden tot Kamerdebatten en de fameuze Excessennota, een eerste inventarisatie van Nederlandse oorlogsmisdaden, die de opmaat moest worden voor grootschalig onderzoek – onderzoek dat pas vorig jaar daadwerkelijk begonnen is, zo’n halve eeuw nadat Hueting erom vroeg.

Wat hij vond van die Excessennota, wilde ik weten. ‘Ik vond het een klotestuk!’

Ja, gaf hij toe, hij was koppig, recht voor zijn raap. Nam geen blad voor de mond. Wordt u dan niet milder met de jaren, vroeg ik voorzichtig. Waarop hij de onvergetelijke woorden sprak: ‘Mild? Ik? Ik zal toch niet dement worden, zeker!’

War crimes, crimes de guerre, Kriegsverbrechen, oorlogsmisdaden; begreep ik wat hij bedoelde?

Enkele maanden later keerde ik terug om verder te praten. Joop Hueting woonde ondertussen in een gezellige flat in Amsterdam-Oost. Zijn dochters Ella en Hanna waren speciaal langsgekomen. Twee documentairemaaksters volgden en filmden discreet het gesprek. Veel volk in die flat ineens.

Maar die middag gebeurde er iets wonderlijks. Joop Hueting was helderder dan ik hem tot dan toe had meegemaakt. Hij vertelde met veel detail over de wantoestanden die hij met eigen ogen had gezien. De martelingen, de standrechtelijke executies, het moorden van burgers zonder militaire noodzaak, het uitroeien en afbranden van dorpen... Hij sprak er een voor een over, legde het nog eens uit. En om er geen enkel misverstand over te laten bestaan, concludeerde hij in vier talen: war crimes, crimes de guerre, Kriegsverbrechen, oorlogsmisdaden. Begreep ik wat hij bedoelde?

Joop Hueting, de revolutionaire psycholoog

Na afloop van dat eerste interview stelde Ella, zijn dochter die het gesprek mogelijk had gemaakt, voor om nog iets te gaan eten. Nee, niet ergens in een troosteloze ziekenhuiskantine, maar gewoon in de stad.

Het was eind april en verschrikkelijk warm. Ella duwde de rolstoel waar Joop tijdelijk in zat door de straten van Amsterdam. We gingen naar de Foodhallen, een opvallend hippe plek om met een hoogbejaarde te belanden. Maar Joop zei als een jongeling die iets te vieren had: ‘Kom, laat ons oesters eten.’

Toen we in volle zon dat zeesnot zaten op te slurpen, wilde ik meer weten over zijn wetenschappelijke werk. Iedereen wilde het altijd maar over die oorlog hebben en over dat interview uit 1969. Waarover ging dat proefschrift uit 1967 eigenlijk? Psychofysiologisch onderzoek, zo bleek. Wat was dat?

Hij vertelde hoe in de geneeskunde van die tijd de neiging bestond alles op te delen in functionele onderdelen. Elk orgaan leek wel op zich te draaien. Ik knikte. In mijn eigen doctoraatsperiode had ik ooit een tekening uit de jaren vijftig gezien van een menselijk skelet waarvan hoofd, romp en benen letterlijk van elkaar waren losgemaakt. Ja, dat bedoelde hij. Terwijl hij een reusachtige oester in zijn hand hield, verhief hij zijn stem en zei nadrukkelijk: ‘Ik hou helemaal niet van het woord autonoom. Alles hangt met elkaar samen!’

In zijn onderzoek had hij aangetoond dat een konijnenhart trager ging kloppen wanneer het diertje een prop ammoniak werd voorgehouden. ‘Ik plakte overal elektroden op een konijnenhart en sloot die aan op een cardiograaf. Het konijn vond dat niet fijn, maar de grafieken toonden heel duidelijk dat het hart geen vegetatief automatisme was. Het viel echt te beïnvloeden vanuit de hersenen.’

Hoofd en hart waren niet van elkaar te scheiden, ontdekte hij. Psychologie en fysiologie interageerden met elkaar. Hij publiceerde zijn bevindingen in de Journal de Physiologie, het stuk werd overgenomen in twee Amerikaanse tijdschriften: Internal Medicine en Cardiology.

Het hart kan leren

‘Ik hou helemaal niet van het woord autonoom. Alles hangt met elkaar samen!’

Sloeg dat enkel op zijn onderzoek? Of zei het ook iets over zijn wereldbeeld? Hing daar ook alles met alles samen? Bijvoorbeeld dat opstand van koloniale onderdanen te maken heeft met vernedering. Dat zwijgen na de oorlog komt door groepsdruk. Dat woede komt door ontmaskering? Hoofd en hart zijn niet van elkaar te scheiden.

‘Weet je wat de eerste stelling bij mijn proefschrift was?’ vroeg Joop.

Ik keek hem aan, daar in de zon, hoe hij daar zat op dat terras, aan de kop van een tafel in een rolstoel, tussen al die jonge, mooie mensen die niet wisten wie hij was. Hij, de belangrijkste klokkenluider uit naoorlogs Nederland. ‘Wacht, ik ken haar nog van buiten.’ Ik verwachtte een lange academische stelling. ‘Ze was heel kort. Zo ging-ie: “Het hart kan leren.”’

Het rijstveld en het asfalt. De sawa en de VARA. 1949 en 1969. Het konijn en zijn hartslag. Ik zal toch niet dement worden zeker? Alles hangt met elkaar samen! Het hart kan leren.

Brok in de keel. We namen ieder nog een laatste oester.