Ze is er weer, de vertrager. Natuurlijk is ze er, want ik heb haast. Ze is een kruising tussen een donzige perzik en Jabba de Hutt. Ze heeft de vorm van een vraagteken. Steunkousen, rijen gouden armbanden, en zo gevlekt als een luipaard. Ze is onbeschoft, maar ze is oud, dus dat zeg je niet. Jabba sleept zich voort door de supermarkt, met een eenpersoons potje witte bonen in tomatensaus in haar verder lege kar.

Ze heeft het soort haast dat oude mensen in supermarkten hebben. Voor het broodschap prikt ze te hard en te lang met haar vinger in mijn zij omdat ze erlangs wil, om vervolgens tergend langzaam te zigzaggen richting de kassa. Uitsluitend door gangpaden waar andere mensen lopen. Langs de koffie en de houdbare melk, waar ze geërgerd haar keel schraapt. Langs het snoep en de koek, waar ze iemand de jodenkoeken van de hoogste plank laat pakken, om ze vervolgens door iemand anders weer terug te laten zetten. Het is toch niet normaal, zoveel geld voor die koeken? Ze vindt ze eigenlijk niet eens lekker, vertelt ze tegen de stroopwafels op ooghoogte. Verder langs de keukenrollen en de allesreiniger, waar ze over de hielen van een vakkenvuller rijdt.

De kassa’s doemen voor haar op en ze gaat op een ongemakkelijke afstand van de lopende band staan. Net zo ver dat er iemand voor haar langs zou kunnen, maar te dichtbij om dat daadwerkelijk te doen. Op dit moment begint de dans die we sinds een paar maanden opvoeren. Ik kom aanlopen, met een vol en zwaar mandje aan mijn onderarm, een telefoon op mijn schouder en een paar blikken kattenvoer voor mijn borst. Ik schiet voor haar langs, leg snel een balkje op de band en begin mijn boodschappen neer te leggen.

Zij geeft me het boze oog; hoe durf ik voor te kruipen? Ik reken af, stop mijn boodschappen in een plastic tas die straks op de fiets gaat scheuren. Ik kijk nog eens achterom, voor ons favoriete deel. Jabba grijnst. Ik grijns. Een tijd geleden vroeg ik haar op een slechte dag waarom ze altijd zo lastig deed bij de kassa. Ze brak. Heel eventjes. ‘Ik wil nog niet naar huis, er is niemand thuis.’ Jabba schuift haar kar nog een stukje verder naar achteren en kijkt om zich heen om te zien of er nog iemand richting de kassa loopt. Gelukkig. Ze zet haar boze oog weer op, en laat nog maar eens iemand voorgaan.