De ramp trok overal in de wereld veel aandacht. Op 24 april 2013, ’s morgens kort na 9 uur, stortte in Bangladesh het Rana Plaza in - een bedrijfsgebouw van acht verdiepingen. Behalve een bank en winkels waren er vijf kledingfabrieken gevestigd. De eerste berichten spraken over ‘misschien wel tweehonderd doden.’ Het duurde weken voordat de slotbalans kon worden opgemaakt: 1.138 doden, 2.515 gewonden. Zelfs voor het land dat bekend staat om zijn vele bedrijfsongevallen, was dat een record.
Regeringsvertegenwoordigers in Bangladesh putten zich uit in bezwerende woorden. Over lessen die moesten worden getrokken. Over maatregelen die moesten worden genomen. Nooit, nee nooit, mocht zoiets weer gebeuren.
Was de ineenstorting van Rana Plaza een keerpunt? Of alleen maar een vlekje dat moest worden weggewerkt? Hoe is het nabestaanden en overlevenden het afgelopen jaar vergaan? Zijn Bengaalse kledingfabrieken veiliger geworden? Een zoektocht naar antwoorden, bijna een jaar na dato.
Hoe de ramp begon
Niet alleen vanwege het grote aantal slachtoffers trok de ramp destijds zoveel internationale aandacht. Ook de dramatische omstandigheden speelden een rol. De catastrofe had zich de vorige dag al aangekondigd. Werknemers signaleerden de eerste scheurtjes in vloeren en muren. Niemand in het gebouw kon dat ontgaan.
Banken en winkels sloten onmiddellijk hun deuren. Maar de productie in de kledingfabrieken moest doorgaan, koste wat kost. De ochtend van de ramp weigerden veel arbeiders te gaan werken. Ze waren bang. Leidinggevenden dwongen hen met slaag en dreigementen toch naar binnen te gaan.
Op de ochtend van de ramp weigerden de meeste arbeiders naar binnen te gaan. Ze waren bang. Leidinggevenden dwongen hen met slaag en dreigementen toch aan het werk te gaan
Dit bloedbad had voorkomen kunnen worden. Dit was massamoord, geen ongeluk. De eigenaar van Rana Plaza, Sohel Rana, had geen vergunning voor de uitbreiding op de bovenste verdiepingen. Het pand was niet berekend op het gewicht van de fabrieken met hun trillende machines op de bovenste zes verdiepingen. De overheidsinspecteurs die toezicht op brand- en bouwveiligheid moesten houden, hadden het gebouw al jaren niet bezocht.
Er was nog een derde reden waarom de ramp zoveel aandacht trok: er waren westerse bedrijven bij betrokken. Dit bloedbad kon niet worden afgedaan als plaatselijke ellende waar de rest van de wereld niet mee lastig gevallen hoefde te worden. Op het moment dat het gebouw in elkaar stortte, werkten de bijna 3.700 textielarbeiders, overwegend jonge vrouwen, aan kleding voor 29 westerse merken, zoals Primark en Mango. Veiligheidsinspecteurs van twee bedrijven hadden het gebouw nog onlangs goedgekeurd. Daar zat je dan achter je cappuccino, in je scherp geprijsde jasje, made in Bangladesh. Dat voelde toch ongemakkelijk.
Hoe is het met de overlevenden?
Shila Begum, destijds 23, zat op de zesde verdieping achter een naaimachine spijkerbroeken voor Benetton in elkaar te stikken toen de vloer onder haar voeten begon te schuiven. Acht uur lag ze onder het puin voordat ze werd gered. In die eeuwigheid zag en hoorde ze collega’s sterven. Nooit zal ze het beeld kunnen wissen van die jonge vrouw die naast haar lag en bij wie de ogen uit de kassen puilden. Onder druk van de betonnen plaat die Shila bedekte, kwam haar baarmoeder naar buiten. Die is nog diezelfde avond verwijderd in het ziekenhuis.
Shila komt oorspronkelijk uit een dorp in het district Barisal, bijna 300 kilometer van de hoofdstad Dhaka. Na de dood van haar man trok ze naar de stad om in de kledingindustrie te werken. Haar dochter Nipamoni van tien liet ze achter bij familie.
Ze begon bij het bedrijf New Wave Style als helpster. Daar knipte ze draadjes voor de naaisters af. Later kreeg ze haar eigen naaimachine toegewezen. Ze stikte 120 overhemden of spijkerbroeken per uur. Haalde ze dat kwantum niet, dan schold de opzichter haar uit en werd ze gekort op haar loon.
Ze werkte zes of zeven dagen per week van ’s ochtends acht tot ’s avonds tien. Er was één pauze van ’s middags één tot twee. Als ze tijdens het werk een woord probeerde te wisselen met een collega, kreeg ze klappen.
Dat vertelt ze in Amsterdam, aan het begin van een reis langs Europese landen waar de hoofdkantoren zijn gevestigd van bedrijven die hun kleding in Rana Plaza lieten maken.
De naaiwerkplaats van de wereld
Bangladesh is de laatste dertig jaar uitgegroeid tot de grootste naaiwerkplaats van de de wereld na China. Die positie dankt het land aan extreem lage lonen in combinatie met een regering die werknemersrechten onbelangrijk vindt. Op het moment van de ramp lag het minimum maandloon al sinds 2010 vast op 3.000 taka, zo’n 28 euro.
Vrijwel alle westerse modehuizen en textielsupers laten hier hun kleding maken, in meer dan 5.400 fabrieken. Daar werken in totaal zo’n 4 miljoen arbeiders, vooral jonge vrouwen, die van het overvolle platteland naar de overvolle stad zijn getrokken. Volgens een schatting van de regering zijn 35 van de 164 miljoen Bengalen direct of indirect afhankelijk van de kledingindustrie. De export van kleding uit Bangladesh bedroeg vorig jaar zo’n 22 miljard dollar, dat is 78 procent van de export. Het Amerikaanse consultancybureau McKinsey voorspelt een verdubbeling binnen vijf jaar.
Een Arbeidswet uit 2006 moest de veiligheid en gezondheid in de fabrieken garanderen. Maar de overheid zag niet op de naleving toe. Misstanden, zoals kinderarbeid en onderbetaling, bleven onverminderd bestaan. Vakorganisaties werden ernstig in hun organisatievrijheid beperkt.
Bangladesh: ongevallenland
Uitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden, geen daglicht, seksuele intimidatie - de arbeiders kennen niet anders. Wat nooit went is de angst voor ongelukken. De razendsnelle opkomst van de kledingindustrie in Bangladesh leidde tot een wildgroei aan bouwsels die niet geschikt zijn als fabrieken. Vaak ontbreken de meest basale veiligheidsvoorzieningen, zoals brandblussers en zichtbare nooduitgangen. De bekabeling deugt niet. Bijna dagelijks zorgt kortsluiting wel ergens in een fabriek voor brand. Meestal loopt dat goed af. Soms niet.
Bangladesh is internationaal berucht om het grote aantal bedrijfsongevallen. Een kleine greep:
2005, bedrijf Spectrum, instorting, 64 doden
2006, KTS Textile, brand, 61 doden
2010, That’s It, brand 29 doden
2011, Eurotex, ontploffing, 2 doden
2013, Tung Hai, brand, 8 doden
Regering en bedrijfsleven zijn twee handen op één buik
Nooit vond er onafhankelijk onderzoek plaats naar de oorzaken en mogelijke verantwoordelijken. Nooit hoefde een nalatige fabrieksdirecteur voor de rechter te verschijnen. Nooit werd een corrupte overheidsinspecteur bestraft die ten onrechte een veiligheidsvergunning had afgegeven. Ook de westerse modehuizen die hun kleding in die rampfabrieken lieten maken, bleven buiten schot.
Zeker 89 van de 300 parlementsleden in Bangladesh zijn zelf eigenaar van een kledingfabriek of hebben een vader, oom of broer die een kledingfabriek bezit
Dat komt door het systeem dat de nationale mensenrechtenorganisatie Odhikar beschrijft in het rapport 'A bloodstained garment sector: impunity of government officials and factory owners.’ Politiek en bedrijfsleven zijn in Bangladesh twee handen op één buik. Twee derde van de driehonderd parlementsleden is lid van een werkgeversorganisaties. Zeker 89 parlementsleden zijn zelf eigenaar van een kledingfabriek of hebben een vader, oom of broer die een kledingfabriek bezit.
De twee grootste politieke partijen van het land, de regerende Awami League en de oppositionele Bangladesh Nationalist Party, kunnen elkaars bloed wel drinken. Maar over één uitgangspunt zijn ze het eens: de kledingindustrie moet worden gekoesterd. Dat is de ruggengraat van de economie, die voor 79 procent van de export zorgt.
Het eerste onafhankelijke onderzoek
Op 24 november 2012, precies vijf maanden voor de instorting van Rana Plaza, was er een uitzonderlijk grote bedrijfsbrand in Dhaka. In het bedrijf Tazreen Fashion waren 1.150 mensen aan het overwerken om een partij broeken nog voor Kerstmis in westerse winkels te krijgen. Oplaaiend vuur na een kortsluiting overviel het personeel. Nooduitgangen waren op slot en vluchtwegen waren geblokkeerd. Om diefstal te voorkomen. Er vielen 112 doden, 150 arbeiders raakten gewond.
Voor het eerst in de geschiedenis gaf de regering opdracht tot onafhankelijk onderzoek. De onderzoekscommissie moest ook met aanbevelingen voor verbetering komen. ‘Deze brand markeert een waterscheiding,’ zei minister van Arbeid, Mikail Shiper. ‘Zoiets mag nooit weer gebeuren.’
In de maanden daarna gebeurde er weinig tot niets. Het leven in de kledingjungle hernam zijn dagelijkse loop. Westerse kledingbedrijven bleven afwachtend langs de zijlijn staan. In maart 2013, een maand voor de ramp van Rana Plaza, reageerden niet meer dan twee bedrijven op een oproep om het zogeheten Veiligheidsakkoord, te ondertekenen. Die oproep kwam van een groot aantal nationale en internationale organisaties, waaronder de Clean Clothes Campaign. Die Schone Kleren Campagne is een initiatief van tientallen organisaties uit zestien Europese landen.
Het Veiligheidsakkoord voorziet in onafhankelijke fabrieksinspecties van bouw- en brandveiligheid, met openbare reportages. Aanbevelingen moeten binnen een vastgestelde termijn worden opgevolgd. Fabrieken en westerse kledingbedrijven draaien gezamenlijk voor de kosten op.
Aanvankelijk steunden dus maar twee bedrijven dat Veiligheidsakkoord: het Duitse Tchibo en het bedrijf PVH, met merken als Tommy Hilfiger en Calvin Klein. Pas na de instorting van Rana Plaza volgden er meer. Een internationale golf van ontzetting over de ramp dwong westerse kledingbedrijven massaal schade aan hun imago te beperken. Een maand na de ramp hadden 38 bedrijven getekend.
160 bedrijven in actie
Sindsdien won het initiatief sterk aan steun. Nederland verklaarde zich bereid samen met Bangladesh een werkgroep te leiden die op uitvoering van het Veiligheidsakkoord zou toezien. ‘Veel kleding in Nederlandse schappen deugt niet,’ zei Lilianne Ploumen, minister van Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking. ‘We mogen niet accepteren dat textielarbeiders enorme veiligheidsrisico’s moeten lopen om voor ons spijkerbroeken en T-shirts te maken. [..] Besef dat van een T-shirt van 10 euro slechts 50 cent naar de productie gaat. [...] De race naar de laagste prijs moet worden gestopt.’
De minister zorgde eind november vorig jaar nog voor een rel door drie Nederlandse bedrijven met naam te noemen die het akkoord nog niet hadden getekend: CoolCat, Wibra en Prénatal. ‘Deze bedrijven staan voor de keus,’ zei
Ploumen.
‘Óf ze verliezen hun geloofwaardigheid bij de klant, óf ze tekenen.’
CoolCat
tekende
op 18 december 2013 alsnog als 137e bedrijf. Intussen wordt het akkoord gesteund door bijna 160 westerse kledingbedrijven, waarvan twintig uit Nederland. Het garandeert inspecties en zonodig verbeteringen in 1.639 van de in totaal 5.400 fabrieken. Daar werken ruim twee van de in totaal vier miljoen kledingarbeiders.
De eerste tien inspecties zijn inmiddels uitgevoerd. De verslagen staan online. Vóór september moeten alle fabrieken zijn bezocht.
Hogere lonen en een schadevergoeding
Na de ramp van Rana Plaza kon ook de regering van Bangladesh niet langer wegkijken. De textielarbeiders pikten het niet langer. Ze gingen masaal de straat op, traangas en rubberen kogels trotserend. Ze staakten. Ze eisten rechtvaardigheid en een fatsoenlijk loon. Dat was in de geschiedenis van Bangladesh niet eerder vertoond.
En ze vonden gehoor. Het minimumloon ging per 1 december 2013 voor het eerst sinds jaren omhoog, met 77 procent, tot 5.300 taka, 49 euro. Dat is nog altijd ver onder het bestaansminimum in Bangladesh en aanzienlijk minder dan in China en India.
Voor het eerst ook werden fabriekseigenaars in staat van beschuldiging gesteld. Dat zijn de eigenaars van Tazreen Fashion: Delwar Hossain en zijn vrouw. Ze worden beschuldigd van moord door verwijtbare onachtzaamheid. Ook de eigenaar van Rana Plaza zit gevangen, in afwachting van een proces. Zelfs zijn nauwe banden met de regeringspartij konden dat niet verhinderen.
‘Drie eurocent meer per kledingstuk, en de arbeiders in Bangladesh hebben een behoorlijk loon’
Niemand kan de nabestaanden van Rana Plaza hun geliefden teruggeven. Maar er is wel een schaderegeling in de maak om hen en andere slachtoffers voor gederfde inkomsten te compenseren. Dat is het zogeheten Rana Plaza Arrangement dat onder toezicht staat van de International Labour Organization, een agentschap van de Verenigde Naties.
Westerse bedrijven die in Rana Plaza hun kleren lieten maken, moeten voor de benodigde 40 miljoen dollar zorgen. Daar is nog niet de helft van binnen. Maar nabestaanden en slachtoffers kunnen sinds vorige week maandag al wel een aanvraag indienen. Op 24 april, precies een jaar na de ramp, moet de eerste betaling worden uitgekeerd.
Shila Begum kan niet meer werken. Ze heeft geen kracht meer in haar rechterarm. Ze kan ook niet lang meer zitten. Haar onderlijf doet pijn.
Ze durft ook niet meer te werken. Ze schrikt van het minste geluid. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ze aan de ramp denkt. Dat is ook de reden dat ze slecht slaapt. De schrikbeelden keren steeds terug.
Van de textielfabriek kreeg ze als tegemoetkoming één maand loon. Dat ze het afgelopen jaar overleefd heeft, dankt ze aan de financiële steun van haar jongere zus en van haar vakbond, de National Garment Workers Federation. Ze vindt dat ze recht heeft op een fatsoenlijke schadevergoeding. Ze vindt ook dat westerse kledingbedrijven meer voor de arbeid in Bangladesh moeten betalen. ‘Drie eurocent meer per kledingstuk,’ zegt Shila, ‘en de arbeiders in Bangladesh hebben een behoorlijk loon.’
Wat is er veranderd?
Een jaar na de ramp in Rana Plaza ligt er een Veiligheidsakkoord voor Bangladesh. Een garantie dat er geen branden meer uitbreken en geen gebouwen meer instorten, is dat niet. Het Veiligheidsakkoord dekt maar één derde van de bedrijven en de helft van de werknemers in de exportsector. Nog steeds doet een groot aantal westerse kledingbedrijven niet mee.
Een deel van de productie onttrekt zich nog altijd aan de waarneming van westerse kledingbedrijven en veiligheidsinspecteurs. Grote fabrieken besteden een deel van de productie uit. Dat gebeurt via een ondoorzichtig systeem van onderaannemers, inkoophuizen en tussenpersonen. Niemand die dat controleert.
Grote bedrijven brengen vervelende, onbenullige klusjes ook graag onder bij sweatshops, werkplaatsen in achterafsteegjes waar niemand toezicht op houdt. Zoals bij Thima in een voorstad van Dhaka. Twee rijen kinderen van tussen de negen en veertien jaar zitten hier twaalf uur per dag aan een tafel in een schuurtje waar nooit daglicht komt. Ze maken de godganse dag niks anders dan maatlabels, die de grote fabrieken later in de kleding stikken: S, M, L en XL.
In hun handen hebben ze een lang nylonlint, waarin de maat staat geweven. Dat lint halen ze langs een gloeiende draad die onder stroom staat. Zo snijden ze de labels los. Bij het branden komt een bijtend nylonluchtje vrij.
Schone kleding uit Bangladesh bestaat niet. Schone kleding uit China, India of Vietnam trouwens ook niet. Geen enkel westers bedrijf kan garanderen dat in Bangladesh bij alle bewerkingen tijdens de productie aan alle veiligheids- en fatsoenseisen is voldaan.
Het Veiligheidsakkoord draagt wel bij aan veiliger productie, dus aan schonere kleding. En het Rana Plaza Arrangement is een model voor compensatie bij eventuele toekomstige rampen. Dat is een belangrijk begin.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!