De regering ‘zegt al heel lang dat klimaatverandering een probleem is, maar ze blijft bijdragen aan dat probleem in plaats van actie te ondernemen. Met deze rechtszaak vragen we de overheid om die actie te ondernemen’.
Aan het woord is de 17-jarige Sierra Robinson uit Cowichan Valley op Vancouvereiland. Ze is een van de vijftien eisers in een rechtszaak die eind oktober werd aangespannen tegen de Canadese overheid.
De eis: dat de overheid een plan ontwikkelt en uitvoert om de uitstoot van broeikasgassen versneld terug te dringen. Volgens de aanklacht maakt de huidige nalatigheid van de regering – en de steeds heviger klimaatopwarming die er het gevolg van is – inbreuk op het recht op leven, vrijheid en veiligheid van de jongeren.
De woorden van Robinson echoën die van een eerdere rechtszaak over het klimaat – eentje die tegen alle verwachting in werd gewonnen door de partij die strenger klimaatbeleid eiste.
Dat was Urgenda, een Nederlandse actie-organisatie voor duurzaamheid. En de gedaagde in deze rechtszaak uit 2013 was de Nederlandse staat.
De kwestie was simpel, vertelde Urgenda-directeur Marjan Minnesma me toen de zaak net was gestart. ‘Wij vragen simpelweg of de staat de vrijheid heeft om na te laten wat iedereen weet dat nodig is’, zei ze, verwijzend naar het Klimaatverdrag van 1992 waarin is afgesproken dat landen gevaarlijke klimaatverandering zouden proberen te voorkomen.
‘Wat ons betreft zijn we op het punt’, vulde Urgenda’s advocaat destijds aan, ‘dat de overheid die vrijheid heeft verspild.’
En de rechter was het daarmee eens. Het vonnis uit 2015 was baanbrekend, een internationale primeur. De rechter oordeelde dat het Nederlandse klimaatbeleid niet voldoende was om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen, terwijl de staat in internationale klimaatverdragen wél had geaccepteerd dat dat nodig is. Hij verplichtte de staat tot een emissiereductie van 25 procent in 2020 – meer dan de regering zelf van plan was.
Als de staat minder deed, zou dat ‘nalatig’ zijn, omdat de overheid haar burgers moet beschermen tegen voor hen gevaarlijke klimaatverandering. Zo’n vonnis was nog nooit vertoond.
De staat ging in hoger beroep, maar verloor dat in 2018. Morgen, op 20 december 2019, zullen de hoogste Nederlandse rechters zich nog eenmaal over de zaak uitspreken. De verwachting is dat Urgenda opnieuw zal winnen.
Dat is uitstekend nieuws voor de groeiende groep advocaten die wereldwijd werken aan klimaatzaken; voor de advocaten van Sierra Robinson en vele anderen.
In 1994 werd er voor het eerst een aanklacht ingediend waarbij klimaatverandering een rol speelde, maar tot halverwege de jaren nul waren rechtszaken rond klimaatverandering zeldzaam. Sindsdien zijn er tientallen zaken gestart waarin het klimaat centraal staat, met een piek aan nieuwe zaken in 2017.
In de meeste gevallen zijn overheden het doelwit, verder zijn het bedrijven, banken en investeerders die gedaagd worden om zich te verantwoorden voor de ontoereikendheid van hun klimaatbeleid.
De juridische principes waarop de klimaatzaken zich beroepen zijn zo goed als universeel in (westerse) rechtssystemen: de vervuiler betaalt, je mag een ander niet onnodig in gevaar brengen, risicovolle activiteiten vragen om adequate voorzorgsmaatregelen.
Nieuw is alleen de materie waarop deze onomstreden principes worden toegepast: de klimaatopwarming. Advocaten hebben het recht ontdekt als potentieel breekijzer om politieke patstellingen en vastgeroeste belangen open te breken. Wat bereiken ze?
Laat de grootste vervuiler betalen: de zaak van een Peruaanse berggids
Hoog in het Andesgebergte van Peru ligt een gletsjermeer dat ieder moment kan overstromen. Het hangt als een zwaard van Damocles boven het hoofd van berggids Saúl Luciano Lliuya en de andere bewoners van zijn woonplaats Huaraz. Het meer ligt 20 kilometer verderop, boven de stad en het groeit snel door het smeltwater van de almaar krimpende gletsjers in de omgeving.
Er hoeft maar één flinke lawine het meer te bereiken en er stroomt een catastrofale vloedgolf naar beneden. Het huis van Lliuya komt dan drie meter onder water te staan en het drinkwater in de omgeving wordt onbruikbaar.
Natuurlijk willen Lliuya en de andere inwoners van Huaraz dit lot bezweren. Een nieuwe dam en nieuwe afvoerpijpen kunnen het meer ongevaarlijk maken, maar dat kost 3,5 tot 5 miljoen euro.
Moet de Peruaanse belastingbetaler daarvoor opdraaien? Of is het eerlijker als de fossiele energiebedrijven de rekening betalen? Zij wisten dat hun brandstoffen klimaatverandering zouden veroorzaken – en dus gletsjers zouden doen wegsmelten in de bergen boven Lliuya’s huis.
Voor de Duitse advocaat Roda Verheyen is het antwoord duidelijk: laat de grootste vervuilers betalen. Verheyen promoveerde op klimaatschade en het internationale recht, ze werkte voor verschillende milieuorganisaties en ze reisde met de delegatie van de Duitse regering naar verschillende internationale klimaatconferenties. Via de non-gouvernementele organisatie Germanwatch kwam ze in contact met Lliuya.
In 2015 diende ze namens hem een aanklacht in tegen de Duitse kolengigant RWE. Dat was geen willekeurige keuze; RWE is de grootste uitstoter van Europa. Aangezien RWE ongeveer 0,5 procent van alle wereldwijde CO2-uitstoot tot nu toe heeft veroorzaakt, claimt Verheyen dat het bedrijf een half procent van de beschermingsmaatregelen bij het Palcacochameer moet betalen. Dat komt neer op 17.000 euro, die het bedrijf – als bijdrage aan de bescherming van Lliuya – zou moeten overmaken aan de lokale autoriteiten in Huaraz.
‘Toen ik aan de zaak begon, werd ik gek en naïef genoemd’
‘Toen ik aan de zaak begon, werd ik gek en naïef genoemd’, zegt Verheyen. RWE vond dat de zaak geen enkel bestaansrecht had en moest worden gestaakt. Het bedrijf kreeg aanvankelijk gelijk van de rechter die geen ‘lineair causaal verband’ kon ontdekken tussen de uitstoot van RWE en de potentiële schade in Huaraz.
Maar Verheyen ging in beroep en op 30 november 2017 gebeurde er iets dat velen voor onmogelijk hadden gehouden. Het gerechtshof in Hamm oordeelde dat het proces mocht doorgaan.
Op dat besluit volgde een twee jaar durende strijd over de selectie van onafhankelijke experts, die in de rechtbank zouden komen getuigen. Inmiddels zijn die experts door het gerechtshof aangewezen en naar verwachting zullen zij in 2020 hun oordeel over de zaak geven. De advocaten en de rechtbank gaan ook op bezoek bij Lliuya in Huaraz, om poolshoogte te nemen van de situatie ter plekke.
Verheyen moet kunnen bewijzen dat Lliuya’s huis inderdaad bedreigd wordt door het hoge waterpeil in het gletsjermeer, en dat het inderdaad mede door RWE’s uitstoot komt dat de aarde opwarmt en de gletsjers in Peru smelten.
‘Wat mij motiveert, is dat ik denk dat ik gelijk heb’, vertelde Verheyen mij eerder. Haar zaak is ‘heel concreet’, zei ze. ‘De keten van gebeurtenissen is heel duidelijk. Meer broeikasgassen betekenen meer opwarming en minder gletsjers. Het is echt geen raketwetenschap.’
De argumenten en het moment waarop de industrie onraad rook
Klimaatverandering is geen raketwetenschap – dat heeft inmiddels een klein leger advocaten ontdekt. In de VS zijn de afgelopen jaren veertien rechtszaken gestart tegen tegen de grootste kolen-, olie- en gasbedrijven op aarde. De inzet? Dat die bedrijven – en niet de belastingbetalers – de kosten van klimaatmaatregelen gaan dragen.
Onder meer de steden New York, San Francisco, Baltimore en Oakland waagden zich vanaf 2017 aan zulke zaken. Niet eerder pakten aanklagers met zulke diepe zakken de handschoen op: het juridische uithoudingsvermogen van een wereldstad als New York kan zich meten met dat van een bedrijf als ExxonMobil.
‘Ik wil niet overdrijven, maar ik denk echt dat dit de wereld kan veranderen’, zei journalist en activist Naomi Klein toen de burgemeester van New York zijn zaak aankondigde.
De argumentatie is in de meeste klimaatzaken tegen bedrijven grofweg hetzelfde. De kolen-, olie- en gasbedrijven wisten al vroeg, zeker sinds eind jaren zestig, hoe ernstig klimaatverandering was. Ze hebben die kennis – zeker in de VS – bewust onder de pet gehouden en hebben er desinformatie over verspreid. Vervolgens hebben ze nog decennia reclame gemaakt voor fossiele brandstoffen, waar ze honderden miljarden dollars mee hebben verdiend. De schade schoven ze af op toekomstige generaties. Is het dan niet eerlijk dat zij nu een deel van de kosten dragen?
Matt Pawa was een van de eerste advocaten die zich aan die vraag waagde. In 2008 diende hij namens het dorpje Kivalina in Alaska een aanklacht in tegen ExxonMobil en 23 andere grote uitstoters. Pawa stelde dat het dorpje last had van snelle erosie van de kustlijn door de stijgende zeespiegel. Hij eiste een vergoeding van 400 miljoen dollar om de verhuizing van de inwoners te betalen.
En hij verloor. Volgens de rechter was dit namelijk een politieke kwestie. In hoger beroep in 2012 oordeelde de rechter dat de energiebedrijven niet aansprakelijk waren omdat de federale overheid wetten had gemaakt die de uitstoot moesten beperken. In een juristenblad werd voorzichtig gespeculeerd over het ‘einde van aansprakelijkheidsrechtszaken over het klimaat’.
ExxonMobil had te vroeg gejuicht, bleek toen een verzekeraar zich onverwachts ontpopte tot bondgenoot van Pawa
Het was te vroeg gejuicht. En dat bleek al snel, toen de verzekeraar van een van de gedaagden zich ontpopte tot onverwachte bondgenoot van Pawa.
Wat was het geval? AES – een van de grootste energiebedrijven in de VS en net als Exxon gedaagd voor de schade in Kivalina – klopte na het vonnis aan bij zijn verzekeraar om de proceskosten vergoed te krijgen. Het bedrijf had zich immers verzekerd voor aansprakelijkheidszaken.
Daar dacht de verzekeraar, Steadfast, anders over. De aansprakelijkheidsclaim van Kivalina was niet zomaar een ‘gebeurtenis’ die de verzekering wel zou dekken, stelde Steadfast, het was een ‘natuurlijk en waarschijnlijk gevolg’ van het handelen van het bedrijf.
AES ‘wist of had moeten weten’ dat de uitstoot van broeikasgassen door het bedrijf klimaatverandering zou veroorzaken, met schade aan het dorp in Alaska tot gevolg. De rechter gaf de verzekeraar gelijk: het bedrijf had geen dekking tegen dit soort aanklachten.
Vanaf dat moment waren ze gewaarschuwd, de ‘fossiele’ bedrijven. Stront aan de knikker.
De bouwstenen onder alle aanklachten
Alle zaken die nu gevoerd worden tegen bedrijven, hebben op hoofdlijnen dezelfde bouwstenen.
De eerste bouwsteen is het voortschrijdende inzicht van de klimaatwetenschap. Dat de uitstoot van broeikasgassen klimaatopwarming veroorzaakt, weten we al een tijdje. Maar sinds enkele jaren is het steeds beter mogelijk de specifieke bijdrage van specifieke bedrijven aan het probleem in kaart te brengen.
Door te berekenen hoeveel kolen, olie en gas een fossiele energiebedrijf uit de grond heeft gehaald, is ook uit te rekenen hoe groot diens bijdrage aan de opwarming is. Zo kwam advocaat Verheyen erachter dat de Duitse kolengigant RWE tussen 1751 en 2010 verantwoordelijk is geweest voor ongeveer 0,5 procent van alle uitstoot.
Zo’n aandeel in de opwarming is niet verwaarloosbaar en kán reden zijn een bedrijf op het matje te roepen. Maar dan moeten de advocaten óók kunnen bewijzen dat de opwarming specifieke schade veroorzaakt.
Ook die bouwsteen krijgt een steeds steviger fundament: het lukt klimaatwetenschappers steeds beter om de vingerafdruk van menselijke uitstoot terug te zien in specifieke veranderingen, zoals het smelten van gletsjers in het Andesgebergte.
Een specifiek bedrijf kan vervolgens aansprakelijk worden gesteld als het (1) de schade zag aankomen en (2) de mogelijkheid had die schade te minimaliseren of te voorkomen. Dat zijn bouwstenen drie en vier van alle aanklachten die nu ingediend worden: er is overvloedig bewijs dat de fossiele energiebedrijven wisten dat hun activiteiten een bedreiging voor het klimaat vormden én dat ze andere opties hadden.
Neem ExxonMobil. Een voorloper van dat bedrijf, Humble Oil, publiceerde al in 1957 onderzoek dat aantoonde dat de verbranding van fossiele brandstoffen leidt tot de ophoping van CO2 in de atmosfeer. De hele Amerikaanse olie-industrie inclusief Exxon werd via branchevereniging The American Petroleum Institute (API) al in 1968 gewaarschuwd dat uitstoot van CO2 aanzienlijke klimaatrisico’s veroorzaakte. En in 1977 kreeg het voltallige Exxonbestuur van een eigen klimaatonderzoeker een presentatie over hoe ernstig de gevolgen van de uitstoot wereldwijd konden zijn. Exxon investeerde in die tijd grote bedragen in eigen klimaatonderzoek.
Intussen loog Exxon bijna continu over de gevaren die intern bekend waren
Dus ja, de oliegigant was als geen ander op de hoogte van de risico’s. Had het daarnaar kunnen handelen? Ook dat is zeker. Het waren juist de oliebedrijven die al vroeg patenten aanvroegen voor energietechnieken die de uitstoot aanzienlijk konden verlagen. Toen de Amerikaanse overheid in 1967 plannen maakte om te investeren in elektronische alternatieven voor verbrandingsmotoren, zei de voorzitter van de API-koepel tegenover een Senaatscommissie van het Amerikaanse Congres dat dit ‘absoluut niet nodig was’ omdat zijn industrie daar al volop onderzoek naar deed.
Intussen loog Exxon bijna continu over de gevaren die intern bekend waren. Het bedrijf zaaide doelbewust twijfel en financierde pr-campagnes en dissidente klimaatwetenschappers die de consensus over de risico’s van de opwarming bestreden.
(Vandaar dat de Amerikaanse senator en Democratische presidentskandidaat Bernie Sanders ervoor pleit de fossiele industrie crimineel te vervolgen.)
Carroll Muffett, jurist en directeur van het Center for International Environmental Law (CIEL), trekt een vergelijking met de rechtszaken tegen tabaksfabrikanten, die wisten dat hun producten schadelijk waren, daar twijfel over zaaiden, en later in de rechtbank aansprakelijk werden gesteld voor de schade die ze rokers toebrachten.
Het verschil is: de klimaatzaken ontwikkelen zich veel sneller. ‘Het duurde drie decennia voordat een rechter eindelijk oordeelde dat de eisers overtuigend bewijs hadden om wangedrag van de tabaksfabrikanten aan te tonen’, zegt Muffett. ‘Maar bij de aanklachten over klimaatverandering hebben de eisers het bewijs al in handen als ze de rechtbank binnenstappen. Dat is een enorme stap voorwaarts. Het laat zien dat klimaatrechtszaken geen vluchtig fenomeen zijn voor de olie- en gasbedrijven. Ze kunnen er niet omheen.’
Het advies aan de grootste uitstoters: bereid je voor
De klimaatzaken hebben de vraag wie verantwoordelijk is voor klimaatverandering – lange tijd een zuiver theoretisch vraagstuk – tastbaar en concreet gemaakt. Tot huiver van de fossiele industrie.
‘Als ik als advocaat voor een bedrijf zou werken’, zegt Roda Verheyen, ‘zou ik op dit moment met consultants aan het overleggen zijn hoe we de risico’s van rechtszaken en klimaatschade gaan ondervangen.’
En reken er maar op dat bedrijfsadvocaten daarmee bezig zijn. In september 2017 verscheen een lijvig rapport, Carbon Boomerang, over alle klimaatrechtszaken ter wereld. Het was specifiek geschreven voor investeerders en bedrijven en de boodschap was: bereid je voor.
De auteurs onderscheidden acht soorten klimaatzaken en brachten de risico’s ervan in kaart. Die liggen in de hele keten van fossiele energie en CO2-uitstoot; van boorput tot pomp, en van banken die kolenstokers financieren tot pensioenfondsen die hun investeringen te laat terugtrekken uit olie- en gasbedrijven. Iedereen die nog handelt alsof klimaatverandering niet bestaat, loopt risico.
Het wordt steeds duidelijker dat die boodschap is aangekomen in de bestuurskamers van de machtigste organisaties op aarde. Zo had oliebedrijf Chevron in z’n jaarverslag van 2016 het ineens over de risico’s van klimaatrechtszaken. Die kunnen een serieuze bedreiging voor de winstgevendheid vormen, erkent het bedrijf. Een jaar later zeiden twee andere Amerikaanse fossiele energiebedrijven, ConocoPhillips en Peabody, hetzelfde.
Olie- en gasconcern Shell waarschuwt nu in ieder jaarverslag voor de mogelijke gevolgen van klimaatrechtszaken.
En zo zijn er meer tekenen dat de industrie de rechtszaken vreest. In een klimaatzaak waar oliebedrijven eigenlijk niets mee te maken hadden – eentje tegen de Amerikaanse overheid – pleegden in 2015 drie brancheverenigingen van de fossiele industrie een gezamenlijke ‘interventie’: ze wilden meepraten in het proces omdat de zaak – naar eigen zeggen – een ‘directe bedreiging’ vormde voor hun sector en ‘een significant negatief effect zou hebben’ op de verkoop van hun producten.
Kortom: iedere nieuwe zaak is een signaal aan investeerders en bedrijven. En hoe meer zaken er gevoerd worden, hoe meer geld de bedrijven opzij moeten zetten om voorzorgsmaatregelen te nemen en schade te dekken. Investeren in nieuwe fossiele energieprojecten wordt zo steeds minder aantrekkelijk, wat de toch al groeiende voorkeur van investeerders voor groene energie verder kan versterken.
Accountants, juristen, directies en toezichthouders zullen opnieuw moeten nadenken over de risico’s van fossiele brandstoffen en het negeren van de klimaatdoelen. Er hoeft maar één klimaatschadezaak te slagen om een precedent te scheppen.
De golf van klimaatzaken wordt waarschijnlijk ‘een serieuze aanjager van de energietransitie’, concluderen de auteurs van Carbon Boomerang.
Het Filipijnse onderzoek: klimaatschade als inbreuk op mensenrechten
Zelfs mensenrechten kunnen een rol spelen. In 2016, toen de Filipijnen door een serie gewelddadige tyfonen waren getroffen, klopte een groep milieuorganisaties aan bij de Filipijnse Mensenrechtencommissie. Ze hadden een verzoek: kan de commissie onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen door de grootste uitstoters ter wereld – bedrijven zoals Shell, ExxonMobil, BP en Chevron.
Hun bijdrage aan klimaatverandering leidt tot concrete schade voor de inwoners van de Filipijnen, wat hun rechten schendt, was het argument.
Ondanks fel protest van de beklaagde bedrijven, besloot de commissie in december 2017 de handschoen op te pakken. Vorig jaar vonden er hoorzittingen plaats in Manila, Washington en Londen, waarvoor ook de olie- en gasbedrijven waren uitgenodigd. Ze bleven weg, omdat zij vinden dat de mensenrechtencommissie haar boekje ver te buiten gaat.
Naar verwachting komt de commissie binnenkort met een oordeel over de aansprakelijkheid van de fossiele industrie.
Dat de commissie slechts kan adviseren en geen bindende uitspraken mag doen, weerhoudt de energiesector er niet van zich met hand en tand te verzetten tegen het onderzoek. Shell vroeg de mensenrechtencommissie zelfs expliciet het onderzoek te staken: de commissie zou geen enkel recht van spreken hebben over het doen en laten van Shell.
Is dat zo? Er zijn goede redenen om te geloven dat mensenrechten wél in deze discussie thuishoren. Volgens John Knox, speciaal rapporteur mensenrechten en milieu van de Verenigde Naties, zijn staten én bedrijven op basis van mensenrechtenverdragen nu al verplicht om een gezond en veilig leefmilieu – zonder klimaatontwrichting dus – te garanderen. Het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens heeft onlangs zelfs erkend dat een gezond leefmilieu een zelfstandig mensenrecht is.
In december 2019, tijdens de VN-klimaattop in Madrid, kondigde commissaris Roberto Eugenio T. Cádiz tijdens eindelijk de bevindingen van het drie jaar durende onderzoek van de Filipijnse commissie aan. Zij oordeelde dat ‘de grootste vervuilers ter wereld wettelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hun bijdrage aan de klimaatverandering’.
In reactie op de uitspraak zei Carroll Muffett: ‘Zowel voor civiele als strafrechtelijke aansprakelijkheid in rechtsgebieden over de hele wereld zijn de bevindingen van de commissie in dit onderzoek niet het einde van het juridische onderzoek naar de grootste uitstoters, maar een belangrijk nieuw begin ervan.’
Wat het ene moment legaal is, kan het volgende illegaal zijn
Daar komt bij dat het bestaande internationale recht overheden en bedrijven al verplicht hun uitstoot te reduceren. Wie dat niet doet, maakt zich vatbaar voor vervolging, zeggen juristen.
Energiebedrijven kunnen daar tegenover stellen dat het uitstoten van CO2 nooit ‘illegaal’ is geweest. Sterker: ze krijgen tot op de dag van vandaag vergunningen van overheden om fossiele brandstoffen uit de grond te halen.
Maar volgens Roda Verheyen, die de Peruaanse berggids Lluiya verdedigt in zijn zaak tegen RWE, maakt dat niet uit. ‘Een vergunning ontslaat je niet van alle verantwoordelijkheid. Er blijft altijd ruimte om aansprakelijk gesteld te kunnen worden’, omdat in geen enkele vergunning staat dat je een ander klimaatschade mag toebrengen.
Het zou historisch gezien niet de eerste keer zijn dat bedrijven die ‘legale’ dingen doen toch veroordeeld worden. Op dezelfde gronden zijn bedrijven die asbest bleven gebruiken nadat de gezondheidsrisico’s bekend waren, veroordeeld voor de dodelijke gevolgen van het product voor werknemers en consumenten. Verfmakers die lood in hun product verwerkten, deden niets illegaals, maar waren later toch aansprakelijk voor de gezondheidsschade - omdat ze beter wisten, net als de tabaksindustrie.
En bovendien kan er altijd nieuwe wetgeving geïntroduceerd worden die het veroorzaken van milieuschade strafbaar stelt. Daarvoor pleit Elizabeth Warren, een van de Democratische presidentskandidaten. Het kan verkeren.
Gelijk hebben is iets anders dan het ook krijgen
De klimaatadvocaten hebben veel mee: de wetenschap, de tijdgeest, de moraal. Maar dat ze denken gelijk te hebben, betekent natuurlijk niet dat ze het ook krijgen. Zo is het notoir moeilijk om bedrijven verantwoordelijk te houden voor het schenden van mensenrechten - laat staan voor mensenrechten die nog geschonden moeten worden door toekomstige klimaatrampen.
De klimaatzaken tegen de fossiele industrie in de VS bereiken tot nu toe weinig. De federale rechters die zich mochten uitspreken over de zaken van New York, San Francisco en Oakland waren van mening dat klimaatbeleid een zaak van het Congres en Witte huis is, niet van de federale rechtbank. In hoger beroep gaat de strijd nu verder over wie waarvoor verantwoordelijk is en in welke rechtbanken deze zaken gehoord moeten worden.
Er kleven ook risico’s aan de golf rechtszaken waarin financiële genoegdoening wordt geëist op basis van historische uitstoot, vindt Jaap Spier, voormalig advocaat-generaal van de Hoge Raad. Hij is sowieso beducht voor schadeclaims. Volgens hem moeten klimaatzaken erop gericht zijn verdere schade te voorkomen, waarvoor je niet per se naar acties uit het verleden zou moeten kijken. Wie vandaag veel uitstoot veroorzaakt kan immers ook dáárvoor ter verantwoording worden geroepen.
Spier vreest bovendien dat de zaken tegen olie- en gasbedrijven leiden tot ‘demonisering’: door boemannen aan te wijzen kan ‘de rest’ zijn verantwoordelijkheden ontlopen. Het zijn niet alleen olie-, kolen- en gasbedrijven die schuldig zijn aan klimaatverandering, wil hij maar zeggen, en het waren niet alleen bedrijven die kennis hadden over klimaatverandering en daar niet of nauwelijks naar handelden. Het is wat te gemakkelijk om één sector te verketteren, vindt Spier.
‘Je bent er niet vanaf als je een ander de verantwoordelijkheid in de schoenen hebt geschoven’
Channa Samkalden, een advocaat die al bijna tien jaar tegen Shell procedeert over nalatigheid rond olievervuiling in Nigeria, is dat met hem eens. ‘Misschien klinkt dat een beetje wonderlijk voor iemand in mijn positie’, zegt ze, ‘maar als je wilt dat klimaatrechtszaken slagen, moeten ze over hele specifieke plichten en verantwoordelijkheden gaan. Olie- en gasbedrijven mogen niet afgerekend worden op zaken die buiten hun macht liggen.’
‘Je bent er niet vanaf als je een ander de verantwoordelijkheid in de schoenen hebt geschoven’, vervolgt ze. ‘Er blijft een gigantisch deel van het probleem over dat te herleiden is tot de burgers zelf en de staat.’
Nu is het onwaarschijnlijk dat individuele burgers ooit in de rechtbank verschijnen voor hun aandeel aan de uitstoot – de bijdrage van één mens is, juridisch gezien, op een geheel van 7,6 miljard wereldburgers verwaarloosbaar. Overheden daarentegen kunnen wél voor de rechter ter verantwoording worden geroepen.
Waar de zaken tegen bedrijven meestal gaan over (voorzorgsmaatregelen voor) schade die nu al onontkoombaar is, gaan de zaken tegen overheden over de plicht om de economie naar duurzame wateren te koersen – en zo verdere schade te voorkomen.
Hoe de ene zaak de andere inspireert
Hét voorbeeld voor alle klimaatzaken tegen overheden is het proces van actieorganisatie Urgenda tegen de Nederlandse staat – de zaak waarin het klimaat won en de staat op de vingers werd getikt.
Zelfs voor het vonnis dat de Hoge Raad morgen uitspreekt, is er volgens Dennis van Berkel, een jurist die voor Urgenda aan de klimaatzaken werkt, al veel veranderd.
Het Urgenda-vonnis bewees dat elk land een juridische plicht heeft zijn burgers te beschermen tegen klimaatverandering, zegt Van Berkel. ‘Alle landen zijn zich er nu van bewust dat ze ter verantwoording kunnen worden geroepen wanneer zij onvoldoende klimaatmaatregelen nemen. Het oefent grote druk uit op regeringen en parlementen.’
Sinds het Urgendavonnis zijn er over de hele wereld nieuwe zaken gestart. Van Pakistan tot Zwitersland, en van Nieuw-Zeeland tot Noorwegen; al in meer dan twintig landen wordt in de rechtbank bepleit dat overheden die de uitstoot niet onder controle brengen nalatig zijn – en dat de rechter dus mag ingrijpen.
Soms – maar lang niet altijd – is de rechtbank het daarmee eens. Zo verplichtte de Pakistaanse rechter verschillende overheidsfunctionarissen om gezamenlijk een plan te bedenken om de klimaatdoelen te halen.
In Ierland was de rechter niet overtuigd dat het klimaatbeleid van de overheid onvoldoende was – en won de staat.
In Nieuw-Zeeland vond de rechter het klimaatbeleid onvoldoende, maar omdat een net aangetreden nieuwe regering nieuwe doelen had aangekondigd, verbond hij daar verder geen conclusies aan.
Zoals de ene klimaatzaak de andere inspireert, zo voedt het oordeel van de ene rechter dat van de ander
Toch kon je aan dat vonnis zien dat er een unieke ontwikkeling gaande is, zegt Urgenda-advocaat Van Berkel: de rechter in Nieuw-Zeeland beriep zich op het vonnis in de Urgendazaak om zijn eigen uitspraak te stutten. ‘Niemand had ooit een uitspraak gezien waarin zoveel jurisprudentie uit andere landen werd aangehaald.’
Zoals de ene klimaatzaak de andere inspireert, zo voedt het oordeel van de ene rechter dat van de ander. Het klimaatrecht floreert – en de zaken hebben zelfs impact als de klimaatadvocaten het proces verliezen, omdat de overheid verantwoording moet afleggen op een manier waarop ze dat in het parlement meestal niet hoeft. Daar is de meerderheid het meestal toch wel met de regeringscoalitie eens: de fractiediscipline maakt dat ministers wegkomen met vage toezeggingen.
Bij de rechter werkt dat niet. En spinnen evenmin. Als het bestaande beleid onvoldoende is om de uitstoot te verlagen in lijn met de internationale klimaatafspraken, wordt dat zonneklaar zichtbaar.
Klimaatzaken zijn niet ideaal, wel cruciaal
Alle advocaten die aan de klimaatzaken werken, zijn zich ervan bewust dat hun werk baanbrekend is. Hun succes hebben ze niet zelf in de hand – dat is afhankelijk van de ontwikkeling van de klimaatwetenschap, de welwillendheid van rechters, en de politieke cultuur in de landen waar ze procederen. De pioniers worden meestal keihard tegengewerkt, maar zetten meestal door.
Zoals in de Verenigde Staten, waar de regering-Trump alles uit de kast trekt om een klimaatzaak van een groep kinderen tegen de overheid vroegtijdig de nek om te draaien. Tot nu toe zijn die pogingen mislukt, maar er wordt ondertussen al openlijk gespeculeerd over een ‘botsing tussen de gerechtelijke en de uitvoerende macht’. Want als advocaat Julia Olson en de kinderen gelijk krijgen, zal de regering-Trump dan luisteren en een serieus klimaatbeleid gaan voeren? En zal de president na hem dat doen?
Er staat nogal wat op het spel in de VS. Het land is jaarlijks goed voor 15 procent van alle uitstoot wereldwijd. Klimaatzaken ‘zijn misschien wel onze laatste beste hoop om een leefbaar klimaat voor jonge mensen en toekomstige generaties’ te verzekeren, stelt Danny Noonan, een medewerker van advocaat Olson.
Een voorlopig succes heeft ze al op zak. In een tussenuitspraak oordeelde Ann Aiken, de federale rechter in de staat Oregon, dat Amerikaanse rechtbanken tot nu toe veel te terughoudend waren geweest in milieurechtszaken. ‘De wereld heeft daaronder geleden’, schreef ze in haar oordeel.
‘Het recht op een klimaatsysteem dat het menselijk leven in stand kan houden is essentieel voor een vrije en ordelijke samenleving’, oordeelde Aiken verder. Zonder een stabiel klimaatsysteem zou er ‘geen beschaving of vooruitgang mogelijk zijn’. Het lijkt nu nog onwaarschijnlijk dat het Hooggerechtshof in Amerika dat met Aiken eens zal zijn, maar aan de andere kant: van tevoren is moeilijk te voorspellen welke juridische benaderingen zullen slagen en welke zullen falen. Het (voorlopige) succes van Urgenda was ook niet voorspeld.
Maar laten we eerlijk zijn. Het recht is geen ideaal middel om klimaatverandering aan te pakken. Het is traag, het leidt niet direct tot vermindering van uitstoot, en het zorgt voor veel frictie en hakken in het zand.
Daar staat tegenover dat advocaten nu de machtigste organisaties en politici op aarde ter verantwoording roepen voor hun bijdrage aan het probleem en hun onvermogen of onwil om dit op te lossen. De klimaatadvocaten dwingen overal ter wereld eigenhandig een nieuwe golf van morele helderheid af; ze schrijven collectief aan een nieuw verhaal over verantwoordelijkheid en onze gezamenlijke toekomst.
Ik wil niet overdrijven, maar ik denk echt dat dit de wereld kan veranderen.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!