Oktober, 1989. In het plaatsje Reston, Virginia, ziet een man die zijn vuilnis buitenzet drie witte trucks voorbijdenderen. Van de buitenkant is niet te zien dat in de wagens een tiental militairen zit, doodsangst in hun ogen, onderweg naar een even ongebruikelijke als griezelige missie.
De trucks droppen de soldaten bij een verweerd gebouw, waar ze zich schoorvoetend omkleden. In knaloranje gaspakken, van zuurstof voorzien door tankjes, betreden ze het pand. Al in de gangen klinkt het geschreeuw van de vijand: tientallen zieke, uitgehongerde makaken in kooien, ogen bloeddoorlopen, tanden ontbloot. Aan de militairen de taak om de apen uit hun lijden te verlossen – take no prisoners.
Het is donker in dit quarantainecentrum, de gaspakken zijn bloedheet en iedereen kent het risico: één scheurtje in je pak kan je dood worden.
Wat deze proefapen uit de Filipijnen met zich meedragen is even duivels als hun rode oogjes. ‘Zaïre ebola’ is een van de dodelijkste virussen ter wereld. Het werd geacht alleen voor te komen in Afrika, maar nu is het hier, in de Verenigde Staten, vlak bij Washington DC.
We zijn ontwaakt in een Nederland waar pandemieën mogelijk zijn
Dit zijn beelden uit de miniserie The Hot Zone (2019), die mij in deze tijden van Netflix-obesitas dichter aan het scherm kluisterde dan wat dan ook.
Het is nauwelijks fictie. De serie is gebaseerd op het gelijknamige boek uit 1994 van New Yorker-journalist Richard Preston. Daarin beschrijft hij de uitbraak van wat nu ‘Reston ebola’ heet, een virus (spoiler alert!) waarvan aanvankelijk gedacht werd dat het Zaïre ebola was, maar wat daar later slechts verwant aan bleek, en alleen dodelijk voor apen. Waarom? Niemand weet het.
Epidemieën zijn soms net opera’s waarin mensen, dieren en microben allemaal hoofdrollen vervullen
De boodschap van de serie – dat het net zo goed slechter had kunnen aflopen – komt met de huidige actualiteit hard binnen. Al heb ik mezelf erop betrapt dat ik de afgelopen weken genoegen schiep in lezen over pandemieën en ziekte-uitbraken uit het verleden. Of het troost is, of iets perversers, weet ik niet.
Wat ik wel weet, is dat het besef is ontwaakt dat pandemieën mogelijk zijn, in ons eigen land, onze eigen straat. Bij mij gaat dat gepaard met een hernieuwd ontzag voor de onzichtbare wereld – iets waar slimmere mensen dan ik al tijden op hameren. Als deze ellende voorbij is, zei ik tegen mijn vriendin, gaan we naar Micropia. Buigen voor de machtige microben en pathogenen.
Maar virussen zoals SARS-CoV-2 zijn meer dan microscopische deeltjes.
Dat realiseerde ik me toen ik de afgelopen week The Pandemic Century. One Hundred Years of Panic Hysteria and Hubris (2019) van de Britse medisch historicus Mark Honigsbaum verslond. Het boek laat zien dat menig epidemie een overdonderende geschiedenis heeft. Dat het soms net opera’s zijn waarin mensen, dieren en microben allemaal hoofdrollen vervullen.
Honigsbaum voert zijn lezers mee langs de meest markante pan- en epidemieën sinds de Spaanse griep. Hoewel het booswichten zijn met totaal verschillende uitstralingen, hebben deze uitbraken het een en ander met elkaar gemeen. Ze confronteren je met de beperkingen van medische paradigma’s, hebben altijd te maken met menselijke beïnvloeding van de omgeving, en werken standaard zowel hysterie als hoogmoed in de hand.
In de tijdlijn hieronder laten we zien wanneer de besproken uitbraak plaatsvond en wat de oorsprong van dat virus of die bacterie is:
Hoe de oorlog de Spaanse griep hielp
De reis begint in 1918, in een legerkamp in Massachusetts, waar duizenden jonge soldaten worden voorbereid op een overzeese strijd. Het is koud in het kamp, vies en overvol, en net als in het door oorlog verwoeste Europa, waart er een luchtweginfectie rond onder de jonge mannen. Hoge koorts, extreme benauwdheid en blauwgekleurde lippen zijn enkele van de symptomen. Een medicijn is er niet.
De onbekende ziekte zou al snel bekendstaan als de Spaanse griep en zou uiteindelijk aan 675.000 Amerikanen het leven kosten. Wereldwijd lopen de schattingen van het aantal slachtoffers op tot tussen de 50 en 100 miljoen, waarmee het de dodelijkste epidemie uit de geschiedenis was.
Waar de uitbraak van die oorlogswinter precies ontstond is onbekend, maar waarschijnlijk werd het virus verspreid door troepen die terugkeerden uit het hart van de oorlog. Ecologisch gezien waren de loopgraven in Noord-Frankrijk een gigantisch experiment, waar massa’s mannen uit alle windstreken – en daarmee allerlei soorten immuunsystemen – samenkwamen.
Aanvankelijk werd gedacht dat een bacterie de boosdoener was. Honigsbaum beschrijft hoe koppige wetenschappers, overtuigd van het ‘bacteriële paradigma’, er alles aan deden om die aanname bevestigd te zien. In werkelijkheid is influenza A een virale infectie. Dat werd pas definitief bewezen toen in 1933 een geïnfecteerde fret op een laborant nieste, waarop deze ziek werd. Onder de microscoop werd het virus H1N1 niet zichtbaar tot in de jaren veertig. En pas in 2005 brachten wetenschappers het hele genoom ervan in kaart en bleek dat de oorsprong waarschijnlijk in vogelpopulaties lag.
De enormiteit van het aantal slachtoffers is nu nauwelijks voor te stellen. Maar misschien wel de adembenemendste eigenschap van de Spaanse griep was dat er zo veel jongeren aan stierven. Waar gewone griep vooral baby’s en ouderen raakte, vormden nu ook mensen tussen de twintig en veertig een risicogroep. Waarom, dat is tot vandaag niet volledig verklaard.
Het verhaal zoals Honigsbaum het vertelt, laat vooral zien hoe nauw de pandemie samenhing met de oorlog, wat vaker het geval is: ‘Al sinds Perikles in 430 v.C. de Atheners de bezetting van de Spartanen liet uitzitten [waarbij de pest uitbrak], zijn oorlogen de voorgangers van dodelijke infectieziekten.’
Dodelijke siervogels vliegen de wereld over
Dat duisterste der pathogenen, de zwarte dood, blijkt trouwens niet alleen in de oudheid en de middeleeuwen om zich heen gegrepen te hebben.
Niet lang na de Spaanse griep, in 1924, duikt de pest op in een Mexicaanse immigrantenwijk in Los Angeles. Inwoners ontwikkelen hoge koorts, een nare hoest en een agressieve longontsteking, waaraan enkelen snel bezwijken. Tijdens de begrafenis van een van hen, wordt de dode naar katholiek gebruik geëerd en gekust in haar open kist, waarna de ziekte zich verspreidt onder de rouwende nabestaanden.
De verantwoordelijke, mythologische bacterie, ‘Y. pestis’, die door de geschiedenis misschien wel 200 miljoen slachtoffers maakte, sluimert meestal onder wilde knaagdieren, zoals ratten, zonder schade aan te richten. Als ratten echter ziek worden en in contact komen met mensen bestaat de kans op overdracht, via vlooien.
Tegenwoordig wordt de gezondheid van knaagdierpopulaties gemonitord. De pest duikt nog steeds af en toe op in mensen, maar kan nu bestreden worden met antibiotica. Voor de mensen in het arme en dichtbevolkte Mexicaanse kwartier waren die opties er niet. Met strenge – en naar huidige maatstaven ronduit racistische – quarantainemaatregelen werd de uitbraak bedwongen.
Hoezeer infectieziekten samenhangen met onze relatie tot dieren blijkt een paar jaar later opnieuw, als de wereld getroffen wordt door een nieuwe pandemie. Dit keer heeft het alles te maken met een lieftalliger beestje dan de rat.
…Overbevolking, vliegverkeer, internationale handel en de bio-industrie maken overdrachten van dier naar mens steeds gewoner
In de jaren dertig vinden exotische vogels wereldwijd gretig aftrek. Voor weduwen en verveelde huisvrouwen zijn parkieten en kanaries de tv’s van weleer. Vanuit tropische oorden worden honderdduizenden vogels verscheept naar rijke landen. Dat de gevederde vrienden een bacterie met zich meedragen die longontsteking veroorzaakt, vermoedt niemand. Maar van Argentinië tot Zwitserland en van Holland tot Honolulu worden in 1929 gevallen van de ‘papegaaienziekte’ gemeld.
Een belangrijk inzicht dat deze pandemie zou brengen, volgens Honigsbaum, is dat vogels in de vrije natuur nauwelijks een risico vormen voor mensen. Parasieten die in wilde populaties rondgaan, zijn juist goed voor het evenwicht. Problemen ontstaan pas als mensen die biologische balans verstoren, door vogels opeen te pakken in krappe kratten om te verschepen. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor vogels.
De papegaaienziekte zou een les zijn voor de globaliserende toekomst. Overbevolking, vliegverkeer, internationale handel en de bio-industrie maken dit soort overdrachten van dier naar mens steeds gewoner, iets waar we vandaag in onze goed geïnformeerde thuisquarantaines opnieuw van doordrongen raken.
Al in de jaren dertig vreesden wetenschappers bovendien dat ook snelle economische en industriële ontwikkelingen de balans tussen mens en microbe zouden verstoren. Dat werd waarheid, bijvoorbeeld in de jaren zeventig, toen in Philadelphia de ‘Philly Killer’ toesloeg.
De killer in het bubbelbad
Gedurende de hele achttiende en negentiende eeuw is longontsteking een van de meest gevreesde ziekten. Maar met de brede toepassing van antibiotica, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, komt daar verandering in. Geloofd wordt dat infectieziekten nu wel overwonnen zijn. Amerikanen, met hun door reclame ingegeven voorliefde voor schoonmaakmiddelen en glanzende oppervlakken, zien een ‘germ-free era’ voor zich.
Dat is te vroeg gejuicht, zo blijkt als in de zomer van 1976 duizenden oorlogsveteranen samenkomen voor een vierdaagse conferentie in het chicste hotel van Philadelphia. Ze scholen samen in de enorme balzalen en op de terrassen van het hotel, waar ze eten, drinken en keuvelen.
Een week later zijn zes veteranen in de buurt van Philadelphia ernstig ziek en één dood. Ook in de rest van het land blijken bezoekers van de conferentie in het ziekenhuis te liggen met – je raadt het al – longontsteking.
Ze hebben geen influenza en ook geen varkensgriep, zoals even gedacht wordt door mensen die een uitbraak daarvan al vreesden. Gelukkig wordt na een paar weken duidelijk dat de ziekte niet besmettelijk is: secundaire gevallen blijven uit. Maar wat de veteranen precies mankeert, is nog steeds een raadsel en dat zal het nog even blijven.
Pas twee jaar later zal blijken dat de ziekte van de veteranen alles te maken had met het chique hotel.
Legionella pneumophila, zoals de bacterie die hen ziek maakte zou gaan heten, houdt zich op in water, waarin andere organismen leven, waarop hij kan parasiteren. In natuurlijke toestanden bereikt water meestal geen temperaturen waarin bacteriën zich snel vermenigvuldigen, maar door de mens gemaakte omgevingen zijn anders. Hotels, ziekenhuizen en andere grote, stedelijke gebouwen hebben voorzieningen die water op gebruikstemperatuur houden, en daarmee een ideale omgeving voor legionella bieden.
Het is een klassiek voorbeeld, benadrukt Honigsbaum, van hoe nieuwe technologieën en veranderingen aan de gebouwde omgeving – ontworpen om hygiëne te bevorderen, nota bene – constant nieuwe gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.
Wie dat door de paniek rond de veteranenziekte nog niet was, zou kort daarna voorgoed worden bevrijd van de illusie dat infectieziekten tot het verleden behoorden. Een ongekende en genadeloze sluipmoordenaar nestelde zich nu al onopgemerkt in de lijven van gezonde, jonge mensen over de hele wereld.
Hiv
De geschiedenis van het aidsvirus kun je op talloze plekken laten beginnen – bij chimpansees in de binnenlanden van Kameroen, bijvoorbeeld, of bij de vermeende ‘patient zero’ Gaetan Dugas. Honigsbaum begint in december 1980, in Los Angeles, waar de 33-jarige kunstenaar Michael op de eerste hulp belandt. Hij is extreem vermagerd en heeft spruw, een gistinfectie van de mond die meestal een teken is van een verzwakt immuunsysteem.
In maart van het volgende jaar wordt Michael opgenomen in het ziekenhuis, maar geen behandeling slaat aan. Hij sterft in mei aan een longontsteking.
Dokters in L.A. en New York krijgen die winter veel meer mannen te zien die net als Michael spruw hebben en vaak bijkomende klachten als koorts, diarree, gezwollen lymfeklieren en donkere vlekken, die wijzen op een zeldzame vorm van huidkanker, kaposisarcoom. Net als Michael zijn de meesten van hen homoseksueel.
Binnen enkele maanden zouden deze verontrustende symptomen de wereld in hun greep houden. In 1982 zouden er in de VS alleen al vierduizend doden zijn gevallen aan wat ‘acquired immunodeficiency syndrome’ (aids) kwam te heten, de ziekte die veroorzaakt werd door het ‘human immunodeficiency virus’ (hiv).
Aan het einde van de eeuw waren er wereldwijd 14 miljoen hiv-besmettingen en inmiddels zijn het er zo’n 38 miljoen, waarvan de meeste op het Afrikaanse continent.
Aanvankelijk, schrijft Honigsbaum, reageert het publiek onverschillig op de nieuwe ziekte. Deels uit onwetendheid en deels uit het al snel hardnekkige vooroordeel dat aids alleen homo’s treft. President Ronald Reagan weigert de eerste jaren van de epidemie het A-woord te gebruiken en onthoudt aids-onderzoekers hun subsidies.
Pas in 1985, toen tienduizend Amerikanen aids hadden, waaronder ook kinderen en hemofiliepatiënten, sloeg de paniek toe. Duidelijk was nu dat aids door bloed overdraagbaar is, zich ook via naalden kan verspreiden en dat de nationale bloedvoorraad besmet was. Doordat in voorlichting van de overheid de omfloerste term ‘bodily fluids’ werd gebruikt, ontstond de indruk dat je het kon krijgen van speeksel en niezen, en zelfs via allerlei oppervlakken. Bovendien werd bekend dat ook hetero’s elkaar door seks konden besmetten.
Honigsbaums navertelling laat zien hoe onvoorstelbaar complex de geschiedenis van aids is. Hoe sociale, culturele, geopolitieke, geografische en biologische factoren over enorme tijdvakken in elkaar grijpen.
Het was veel en veel te simpel om aids weg te zetten als een homoziekte
Zo kun je naast allerlei ingewikkelde analyses over de zoönose ervan, zeggen dat de aidspandemie deels het gevolg was van de bouw, in de koloniale periode, van infrastructuur in Centraal-Afrika. Daarmee stroomden veel mannelijke arbeiders het platteland op, destabiliseerden de genderverhoudingen en ontstond een cultuur van prostitutie in grote steden als Léopoldville (nu Kinshasa).
Ook in de VS en Europa was een losser wordende seksuele moraal een bekende en belangrijke factor in de verspreiding van het virus. Vooral in steden als New York en San Francisco, waar badhuizen en sauna’s cruiseplekken werden voor de losbandige gayscene. Maar, waarschuwt Honigsbaum, dat bekende en stigmatiserende verhaal heeft nogal wat kanttekeningen.
Het was veel en veel te simpel om aids weg te zetten als een homoziekte. Maar die discriminerende aanname informeerde wel de eerste reactie en daarmee het verloop.
Hysterie en hoogmoed
Zoals aids aanvankelijk op een volstrekt onderkoelde reactie van de overheid kon rekenen en later op massahysterie, zo worden bijna alle pandemieën die Honigsbaum noemt omgeven door ofwel ontkenning van de ernst, ofwel paniek. De werkelijke impact van een uitbraak meteen inschatten is blijkbaar schier onmogelijk, dat maakt epidemieën zo vatbaar voor tegenstrijdige reacties, zoals we dat vandaag ook zien in het wisselende alarmisme van wereldleiders.
Daarbij speelt natuurlijk ook de pers een rol. Ten tijde van de pestuitbraak in Los Angeles in 1924, bijvoorbeeld, wist in die stad haast niemand welk drama zich in het Mexicaanse kwartier voltrok. Lokale autoriteiten bagatelliseerden de situatie naar buiten toe om geen paniek te zaaien. In New York, daarentegen, werd de uitbraak aan de westkust groot nieuws, niet in de laatste plaats omdat het woord ‘pest’ op de voorpagina briljant was voor de krantenverkoop.
De papegaaienziekte, een paar jaar later, veroorzaakte wel aanzienlijke paniek. Maar hoe politiek een gezondheidscrisis kan worden zag je pas echt goed in 1976, toen de falende burgemeester van Philadelphia de veteranenziekte aangreep om angst te zaaien voor een terroristische aanslag. Zijn woordvoerder speelde het zelfs klaar om de pers een samenzweringstheorie te voeren over de CIA, die in het geheim biologische wapens zou ontwikkelen (zoals aanhangers van Donald Trump nu beweren dat het coronavirus een biowapen van de Chinezen is).
Tegelijkertijd vroegen journalisten zich af of het de pest was die de legionairs fataal werd, en zagen andere politici een kans om paranoia te zaaien over de pacifistische beweging, door te suggereren dat de uitbraak het werk kon zijn van een losgeslagen, gefrustreerde veteraan met een scheikundeset.
De opmars van pandemieën in de eenentwintigste eeuw legt bovendien bloot hoeveel geopolitieke belangen er mee zijn gaan spelen in het krachtenveld. Transnationale organen als de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn niet weg te denken uit de omgang met infectieziekten. Bij het onderzoek naar wat een oprukkend nieuw virus precies is, zijn tegenwoordig wetenschappers en labs van over de hele wereld betrokken.
Desondanks lukt het overheden nog steeds om uitbraken te verbergen en desinformatie te verspreiden. Zoals, recentelijk, Rusland, dat lang ontkende dat het coronavirus zich er verspreidde. Maar ook in 2003 kostte het de Chinese regering maanden om, gedwongen door een klokkenluider, te onthullen hoeveel Chinezen er werkelijk leden aan een nieuw en typisch eenentwintigste-eeuws virus: SARS.
SARS
Die eenentwintigste eeuw is dus net begonnen als de WHO, in februari 2003, signalen opvangt van een ongebruikelijke uitbraak van luchtweginfecties in de Chinese miljoenenstad Guangzhou. De organisatie krijgt berichten dat er in de stad gezichtsmaskers gehamsterd worden, net als antibiotica en witte azijn (een traditioneel medicijn).
Dit moet de vogelgriep zijn waarop wetenschappers angstig hebben gewacht, denken ze. Maar de eerste tests wijzen uit dat er iets anders aan de hand is. Er zullen honderden labs van over de hele wereld gemobiliseerd worden, en hele ziekenhuizen zullen besmet zijn, voor bekend wordt wat dat dan is, een paar maanden later. Tegen die tijd heeft de ziekte ook de andere kant van de wereld bereikt: Canada.
De veroorzaker blijkt een coronavirus dat nooit eerder in mensen werd gezien. Het is zeer besmettelijk en wetenschappers en zorgmedewerkers zijn huiverig om te werken met besmette bloedmonsters en patiënten.
Hoewel het oog van de wereld aanvankelijk op de oorlog in het Midden-Oosten gericht is, domineert SARS al snel het nieuws. In Toronto, waar een uitbraak is in een ziekenhuis, is de paniek totaal, maar voor Hongkong is het een absolute ramp. Op tv zijn angstaanjagende beelden te zien van mannen in gaspakken, die een groot wooncomplex afzetten en bewaken.
Dit was geen vogelgriep, citeert Honigsbaum een terugblikkende filmmaker, dit was ‘severe acute respiratory syndrome’, een virus dat veel stedelijker – en dus bedreigender – klonk.
SARS kwam ook bekend te staan als de eerste ‘jetsetziekte’ van het nieuwe millennium, refererend aan de snelheid waarmee het zich door Azië en van daar naar Canada had verspreid door mee te liften in vliegtuigen. En nog sneller dan het virus reisde in deze verbonden tijden het nieuws, dat de wereld zijn adem deed inhouden.
De nieuwe globale wereldorde hielp dus bij het verspreiden van het virus. Maar hoe was het ontstaan uit coronavirussen die normaal alleen in dieren voorkwamen?
Om daarachter te komen moesten onderzoekers met hun wattenstaafjes naar de markt, waar naar Chinees gebruik een heel rariteitenkabinet aan dieren te vinden was, van wasbeerhonden en Chinese hazen tot zonnedassen en civetkatten. Die laatste bleken dragers. Hun handelaars, bovendien, werden positief getest op antistoffen, wat erop duidde dat het virus al even rondging tussen mens en dier.
Maar daar eindigde de speurtocht niet. In 2005 bleek dat de civetkatten slechts tussenstations waren en vleermuizen het werkelijke reservoir – hoefijzerneuzen om precies te zijn.
‘I think people should stop hunting and eating bats’, concludeerde een van de betrokken onderzoekers. En dat gold ook voor civetkatten, een geliefde delicatesse. Maar hoewel China de dieren na SARS tijdelijk verbood, verschenen ze na een tijd toch weer op de menu’s van exclusieve restaurants.
Een honger naar exotische eiwitbronnen en steeds maar meer en sneller vliegvervoer hadden SARS de kans gegeven om wereldwijd ongeveer achtduizend mensen te besmetten en bijna achthonderd te doden.
En hier begint het verhaal aan het heden te raken.
Vleermuizen worden ook nu genoemd als mogelijke gastheren van het huidige coronavirus SARS-CoV-2, dat zich onderscheidt van SARS doordat het met zijn koninklijke spikes beter hecht aan menselijke cellen. Het zijn ook vleermuizen waarmee Honigsbaum het verhaal begint van de meest aangrijpende epidemie vóór covid-19.
Ebola
In december 2013 verzamelt een groepje kinderen zich rond een holle boom in Meliandou, een gehucht in Zuidoost-Guinee. Ze prikken met stokken in de holte om de langstaartvleermuizen die erin nestelen uit te drijven. Het vlees van de mollige beestjes is een belangrijke eiwitbron voor de dorpelingen.
Kort hierop krijgt een van de kinderen, de tweejarige Emile, hoge koorts, met overgeven en diarree. Een paar dagen later is hij dood. Daarna volgen Emiles moeder en zijn zusje, die een week later sterven.
Het gehucht ligt dicht bij de weg naar een handelsdorp, en binnen een paar weken verspreidt de akelige ziekte zich naar omliggende gebieden, ook over de grens met Liberia. Wanneer een dokter van Artsen zonder Grenzen van collega’s hoort wat de symptomen zijn, weet hij het meteen. Hij heeft dit monster eerder in de ogen gekeken: ebola.
Het filovirus is een tiental jaar daarvoor in Congo (voormalig Zaïre) uitgebroken, waar het een mortaliteitsgraad had van 90 procent. Ebola is een van de agressiefste ziekten die de mens kent, weet de arts, en een van de engste. Een vaccin is er niet.
Vergeleken met SARS en hiv verspreidt ebola zich minder snel, maar is wel zeer besmettelijk. Vooral voor hulpverleners die in contact kunnen komen met bloed en braaksel van doodzieke patiënten. Beiden moeten daarom zo snel mogelijk goed geïsoleerd worden. Maar de omstandigheden zijn daarvoor op z’n minst suboptimaal, waaruit zou blijken hoezeer mensen een virus kunnen helpen zijn gang te gaan.
Een paar maanden na de uitbraak maakt de WHO het nieuws bekend. Maar een uitbraak in de afgelegen bossen van Guinee lijkt de ambtenaren niet iets om zich heel druk over te maken. Zelfs wanneer gewaarschuwd wordt dat het virus zich snel verspreidt, misschien zelfs over de grens, schalen hooggeplaatsten bij de WHO het waarschuwingsniveau niet op.
En hoewel er een gebrek was aan goede materialen, waaronder ook tests, instrueren lokale autoriteiten in Guinee dokters bovendien om alleen officieel geteste gevallen te melden.
Wat het risico vergroot in West-Afrika, zijn traditionele begrafenisrituelen, erop gericht om de doden te verenigen met voorouders in het hiernamaals. Daarbij is het noodzakelijk dat lijken gewassen, gekleed en gezegend worden door aanraking.
Tot overmaat van ramp worden de medische teams die komen helpen in hun felgekleurde maanpakken, gewantrouwd en zelfs belaagd door het volk, dat na eeuwen van koloniale onderdrukking, uitbuiting en corruptie weinig van overheden moet hebben. Met het virus verspreidt zich het gerucht dat deze marsmannetjes de ziekte juist overdragen.
Dit alles vertekent de cijfers. Veel zieken zoeken hun heil niet bij dokters, maar bij gebedsgenezers, wat de situatie verder verslechtert. Terwijl geruchten de ronde doen dat ebola zich naar steden in Liberia en Sierra Leone verspreidt, ontkennen hoge mensen bij de WHO dit gevaar.
Tot in juni weigeren ze een internationale crisis uit te roepen, waarna vluchten naar West-Afrika geannuleerd worden. Ondertussen stapelen de lijken zich op in de straten van Monrovia. Moessons maakten de situatie helemaal rampzalig, de haastig begraven doden komen bovendrijven.
Pas als er enkele gevallen worden gemeld van zieken die met het vliegtuig richting onder meer de VS reisden, wordt de wereld wakker.
Uiteindelijk zouden internationale hulpbronnen alsnog het verschil maken. Maar het einde van de pandemie kwam pas ruim een hels jaar later. Ebola zou bijna 30.000 mensen treffen, en aan 11.000 het leven kosten.
Het monster zal terugkeren
Deze gruwelijke ziekte, schrijft Honigsbaum, peperde de wereld in dat de verschijning van nieuwe pathogenen in voorheen afgelegen gebieden een groeiend risico was. Net als de terroristische aanslagen van 11 september 2001 toonde ebola aan hoe poreus het luchtruim de wereld maakt en hoe kwetsbaar voor exotische ziekten, die binnen 72 uur overal kunnen zijn.
Maar ebola confronteerde wetenschappers ook met de grote onvoorspelbaarheid van dit soort virussen. Hoe kon Zaïre ebola bijvoorbeeld helemaal in Guinee belanden? Gedacht wordt dat fruitvleermuizen de dader zijn. Maar zeker is dat niet.
Ook gorilla’s en chimpansees kunnen het bij zich dragen. En al deze dieren worden bejaagd en gegeten. Er zijn bovendien meerdere stammen bekend van ebola – de een gevaarlijker voor mensen dan de ander – die op verschillende plekken (waaronder Reston, Virginia) zijn gevonden. Ook die variëteit stelt onderzoekers voor een raadsel. Daar komt nog eens bij dat niemand weet waar het virus zich verbergt tussen uitbraken en wat ermee gebeurt.
Dat mysterie wordt dramatisch voor het voetlicht gebracht in The Hot Zone. Als het gevaar geweken lijkt, neemt onderzoeker en legerarts Nancy Jaax (Julianna Margulies), die een sleutelrol speelde, het podium. Terwijl het militaire pathos aanzwelt in de muziek waarschuwt ze de wereld: ‘The ebola virus feeds and then it retreats back into the shadows where it learns, mutates. Believe me when I tell you, this monster will be back again and we need to be ready.’
Die laatste noten zijn wat alarmistisch, populistisch misschien. Maar één uitspraak uit de finale van de serie bleef rondspoken in mijn hoofd, terwijl ik met toenemende verbazing het boek van Honigsbaum las. ‘Je zou kunnen zeggen’, orakelt Jaax, ‘dat het immuunsysteem van de aarde zijn meest destructieve pathogeen ontdekt heeft: de mens.’
The Pandemic Century: What we can learn from a hundred years of virus outbreaksMeer lezen?
Voor op je bucketlist: dit boek over een paddenstoel (!) lezen De Chinees-Amerikaanse antropoloog Anna Tsing schreef een boek over een paddenstoel. Deze zwam floreert op plekken die, naar gewone kapitalistische maatstaven, uitgeput zijn. We bespraken het in de leesclub van De Correspondent. En allemaal gingen we er anders door kijken naar dingen die vaak onzichtbaar zijn, van schimmelnetwerken tot economische ongelijkheid.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!