Ze grijnst. ‘Waar dénk je dat ze vandaan komen?’ Haar blik glijdt omhoog, via mijn voorhoofd naar mijn kruin.
‘Serieus?’ Ik haal een hand door mijn haar om te testen of er iets tussen mijn vingers blijft hangen. En jawel.
De junior analist knikt, en fronst dan. ‘Maar jullie mannen zijn heus niet de enigen, hoor. Mijn haar is in mijn eerste jaar hier ook veel dunner geworden. Dat krijg je van dit werk.’
Ik bedenk dat een andere junior analist al helemaal kaal is. Een jonge kerel van midden twintig. Hij vertelde me laatst dat hij tijdens de kerst had moeten doordieselen voor een grote deal.
Onder het lage plafond en het blauwwitte licht vraag ik me plotseling af: wat dóé ik hier?
Ik zou me gezegend moeten voelen. Morgan Stanley, de grote Amerikaanse investmentbank waar ik een stage van tien weken loop, kreeg ruim 42.000 aanmeldingen voor 900 zomerstageplekken in Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Een toelatingspercentage van nog geen 2 procent, en ik ben een van de uitverkorenen. Ik wilde toch niets liever dan hier zijn?
Maar nu, na weer een werkweek van tachtig uur vol eindeloze, repetitieve klusjes, voel ik me helemaal niet voldaan. Geen intellectuele uitdaging, geen betekenisvolle opdrachten, geen idee waarvoor ik dit werk doe – behalve voor de klant. Lunchen? Achter je bureau. Avondeten? Zelfde plek. Slaap? Misschien vijf uur per nacht.
Om ’s ochtends op tijd hier te kunnen zijn, ben ik tijdelijk bij mijn vriendin Kaat ingetrokken, in haar kleine, gedeelde flat in Londen. We keken allebei uit naar deze periode, maar we zien elkaar doordeweeks slechts vluchtig. Zelfs in het weekend kan een mail van mijn baas onze plannen abrupt beëindigen.
En nu: haaruitval.
Het harde werken als zodanig stoort me niet. Ik hou ervan om ergens vol voor te gaan. Het probleem is dat mijn hele leven plotseling in dienst is komen te staan van iets wat betekenisloos lijkt. Ik zie niet hoe mijn werk bij deze bank iets bijdraagt aan de samenleving. Wat het nut ervan is.
De stage begon een maand geleden, kort na het laatste tentamen van mijn bachelor in Oxford. Ik studeerde daar een mooie mix van filosofie, politicologie en economie. Vooralsnog heeft mijn werk bij de bank niets met mijn studie te maken.
Iets groots en goeds doen
Als kind vond ik het al fijn om mijn hoofd te gebruiken. Ik was ambitieus en buitengewoon gevoelig voor schouderklopjes van de juf of meester. In groep 8 gaven mijn vriendin Marel en ik vanuit onze ‘denktank’ – ja, serieus! – advies aan de burgemeester van Bunnik over ontmoetingsplekken voor tieners. Op de middelbare school bleef ik een streber: ik leidde de debatvereniging en gaf na schooltijd medeleerlingen bijles.
Thuis, aan de eettafel, hamerden mijn ouders erop dat je je talenten moet inzetten voor de samenleving, in het bijzonder voor de kwetsbaarste mensen. En met succes: ik nam me voor om later iets groots en goeds te doen.
Toen ik veertien was en mijn vader kanker kreeg, groeide dit verlangen. Jaren van scans, bestralingen en hormoontherapie volgden, en hij verzuchtte verdrietig dat hij in zijn loopbaan wellicht de verkeerde keuzes had gemaakt. Zijn baan bij de onderwijsvakbond had hij altijd waardevol gevonden, daar niet van. Maar eigenlijk had hij romanschrijver willen worden. Met de dood aan de deur was het de vraag of Wim van Teutem nog de
tijd had om uit te groeien tot de nieuwe F.B. Hotz, Alice Munro of Kazuo Ishiguro. Diep bedroefd was hij dat het leven hem had ingehaald en dat er voor hem geen tweede kans meer zou komen.
De les voor mij was hard en duidelijk: wacht niet tot je zestigste met het najagen van je dromen.
Maar wat wilde ik van het leven? Ik had nog geen idee wat ik leuk vond, wat mijn talenten waren en wat ik de mensheid te bieden had. Om te beginnen had ik nog veel te leren. En als ik veel wilde leren, realiseerde ik me, moest ik me omringen met mensen die slimmer waren dan ik. Ik moest zo snel mogelijk de domste leerling van de klas worden.
*
Tegen mijn verwachting in mocht ik in 2018 beginnen aan mijn bachelor aan de universiteit van Oxford. Een jaar eerder was ik afgewezen.
De introductieweek in Oxford dat najaar overtrof al mijn verwachtingen. Overal waar ik keek, zag ik eerstejaarsstudenten die net als ik het verschil wilden maken. Iets groots en goeds wilden doen in hun werk.
Ik ontmoette aspirant-economen met masterplannen tegen armoede, aspirant-geologen die zich wilden buigen over het klimaatprobleem, aspirant-biologen die kweekvlees wilden ontwikkelen, politici in de dop die wereldvrede wilden bewerkstelligen en programmeurs die de doorsnee werkweek tot tien uur wilden beperken. In mijn motivatiebrief had ik vurig geschreven dat ik internationale belastingontwijking wilde uitroeien.
Alles leek mogelijk in Oxford. Het onderwijs was uitmuntend en ons toekomstige netwerk zou goud waard zijn. We waren een uitverkoren, geprivilegieerd groepje: slechts een op de zes mensen die zich hadden aangemeld was toegelaten. Als je in Oxford je grootse plannen niet kon verwezenlijken, waar dan wel?
De bermudadriehoek van talent
Drie jaar na mijn introductieweek in Oxford loop ik dus stage bij een investmentbank en werk ik in een kleurloos hok in een kantoortoren. En waar hangen mijn studiegenoten uit? Niet bij
de Verenigde Naties of een overheid. Ook niet bij Artsen zonder Grenzen of Unicef. Niet bij het ipcc of het Wereld Natuur Fonds. En zelfs niet bij een trendy techstart-up die de wereld op zijn kop zal zetten.
Ze waren de slimsten van hun klas, bekleedden bestuursfuncties, sleepten beurzen in de wacht, behaalden cum laude diploma’s en spreken vier talen. Ze wilden de wereld veranderen, en die wereld lag aan hun voeten. Maar uiteindelijk kozen ze voor de zakelijke dienstverlening.
Geen wereldvrede, kweekvlees en klimaatdoorbraken, maar Excel-shortcuts, conferencecalls en businessclassvluchten. In plaats van hun talenten te gebruiken voor het aanpakken van de grote problemen in de samenleving, hebben ze hun toevlucht gezocht op de Zuidas, in The City en op Wall Street. Vooral in het bankwezen, management consulting en de zakelijke advocatuur.
Deze drie sectoren ben ik daarom de ‘bermudadriehoek van talent’ gaan noemen. In dit boek toon ik de gigantische aantrekkingskracht van bedrijven in deze sectoren, hun greep
op werknemers en hun invloed op de maatschappij – voegen ze iets toe, of richten ze juist schade aan?
Bedrijven in deze sectoren trekken briljante studenten aan van over de hele wereld, zelfs als die jonge talenten eigenlijk andere dromen koesteren. Ik heb het jarenlang zien gebeuren in Oxford, en ook in Nederland. Kersverse afgestudeerden stappen in – voor twee, drie jaar. Maar zelden vinden ze de weg terug naar hun oorspronkelijke idealen.
Zelf viel ik ook voor de sirenenzang van de bermudadriehoek. Totdat ik me afvroeg: hoe verleiden deze bedrijven al die strebers, waarom blijven mensen hangen en wat gaat er verloren in deze driehoek?
Ik besloot op onderzoek uit te gaan in die wereld waarvan ik
inmiddels deel uitmaakte en sprak met meer dan tweehonderd insiders, van collega’s tot vage kennissen, van stagiairs tot managing directors, om de aantrekkingskracht van deze bedrijven bloot te leggen. En om te onderzoeken hoe ik hier, net als zoveel andere nerds, zelf in verzeild was geraakt.
Laat ik beginnen met een korte beschrijving van de driehoek.
Management consulting
In de sector management consulting hunkert iedereen naar een baan bij een van de drie grote adviesbureaus, oftewel de Big Three – ook wel bekend als mbb: McKinsey, de Boston Consulting Group en Bain & Company. Zij helpen hun klanten strategische problemen op te lossen door advies te bieden.
McKinsey ontvangt jaarlijks 1 miljoen (!) sollicitaties, maar neemt daarvan slechts 6.000 mensen aan. Ook BCG en Bain zijn uiterst selectief. De rest van de sollicitanten komt terecht bij andere, iets minder prestigieuze adviesbureaus, zoals Oliver Wyman, Roland Berger, Simon-Kucher, Kearney, OC&C en Accenture.
Naast de Big Three is er in deze sector ook een zogenoemde Big Four: kpmg, Deloitte, PricewaterhouseCoopers (PwC) en Ernst & Young (ey). Zij doen behalve consulting ook accountancy. De Big Four is prestigieus, maar net een tikje minder dan de top drie van de consultancy. Daarom raadde Edward Harrington, een doorgewinterde bankier, me ooit af stage te lopen bij kpmg. ‘Anders denken ze bij de banken dat je b-categorie bent.’5
Bureaus van de Big Three en de Big Four tref je aan in grote zakencentra, waaronder onze hoofdstad. Duizenden consultants overspoelen dagelijks station Amsterdam Zuid.
In 2024 werd de omzet van de Europese consultingmarkt geschat op zo’n 120 miljard euro, wat neerkomt op ongeveer 260 euro per inwoner van de Europese Unie. In de Verenigde Staten werken 3 miljoen mensen in de management consulting – meer dan het totale aantal Amerikaanse boeren.
Bankwezen
Ook in de banksector heeft de top een bijnaam: de bulge bracket firms. De top drie bestaat uit Goldman Sachs, JPMorgan en mijn stagewerkgever: Morgan Stanley. Zij helpen bedrijven en overheden met financiële diensten, zoals het beheren van kapitaal, het verhandelen van effecten en het adviseren bij fusies en overnames. Dit zijn de banken die de megadeals sluiten – de financiële Champions League.
Winst lijkt hierbij soms een obsessie in plaats van een doel. Eind februari 2025 eiste de Nederlandse fiscus 124 miljoen euro aan naheffingen van Morgan Stanley. Geflankeerd door zakenadvocaten had de bank middels ‘dividendstrippen’ jarenlang onterechte belastingmiljoenen in de wacht gesleept, ontdekte Follow the Money.
En man, wat zijn ze populair. In 2024 ontving JPMorgan wereldwijd wel 493.000 aanmeldingen – meer dan het inwonersaantal van Utrecht – en nam 4.000 mensen aan.11 Goldman Sachs kreeg 315.000 sollicitaties en nam 3.000 mensen aan. En dat zijn alleen nog maar de zomerstages. Wie wordt afgewezen, probeert het bij Lazard, Citigroup, Barclays, Credit Suisse, UBS, Jefferies, Rothschild, Houlihan Lokey, Oaklins, Moelis, Nomura of Deutsche Bank. Of in Nederland bij ing, abn amro, Rabobank of Van Lanschot Kempen.
Zakelijke advocatuur
In de wereld van de zakelijke advocatuur heersen de Amerikaanse white-shoe law firms. De Britse tegenhanger van de white-shoe firms is de Magic Circle: vijf kantoren in Londen die machtige bedrijven helpen juridische klippen te omzeilen. Het gaat om Allen & Overy, Clifford Chance, Slaughter and May, Freshfields Bruckhaus Deringer en Linklaters. Vier van de vijf
zijn ook gevestigd in Amsterdam.
In Nederland kun je daar de Zuidas-giganten aan toevoegen, zoals De Brauw Blackstone Westbroek, NautaDutilh, Stibbe en Loyens & Loeff. De advocaten van deze kantoren zijn de gewiekste raadgevers van multinationals en de architecten van grote fusies en overnames. Wie wordt afgewezen bij deze giganten, komt terecht bij Houthoff, Van Doorne, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, DLA Piper of een andere club.
*
Wat hebben de bedrijven in deze drie sectoren met elkaar gemeen? Ze dienen vooral grote organisaties. Hun klanten zijn oliegiganten als Shell, farmaceutische kolossen als Pfizer,
luchtvaartreuzen als Airbus, mega-retailketens als Walmart, autofabrikanten als Tesla en de financiële sector: private-equityfondsen, zakenbanken, investeringsmaatschappijen en ver-
zekeraars. Ja, af en toe werken ze ook voor overheden of ngo’s en doen ze pro bono (gratis) klussen, maar die opdrachten vormen een uitzondering op de regel.
Al deze bedrijven hebben statige kantoren in dure hoofdsteden. En allemaal hebben zij de code van het brein van hyperambitieuze studenten gekraakt en weten ze feilloos hoe ze talent naar hun bedrijf moeten lokken. Ze profileren zich als de ultieme springplank voor hoogvliegers.
Wat doen we hier?
In Oxford zag ik tijdens mijn bachelor de grootste alleskunners vrijwel zonder uitzondering voor een van deze sectoren kiezen. En Oxford is geen uitzondering. Bijna de helft (!) van de afgestudeerden aan de Amerikaanse topuniversiteit Harvard koos in 2023 voor het bankwezen of de consultancy.Slechts 16 procent koos voor een baan bij de overheid of bij een non- profitorganisatie.
Slimmeriken die technische natuurkunde studeren in Delft, econometrie in Amsterdam of Rotterdam, of op een University College in Utrecht, Groningen of Maastricht zitten, vertellen me dat een groot deel van hun jaargenoten uiteindelijk terechtkomt bij een bank of een consultancybureau. Uit onderzoek op Nederlandse universiteiten blijkt dat wel 40 procent van de studenten met bovengemiddelde cijfers zich aangetrokken voelt tot de consultancysector.
Aangestoken door mijn medestudenten raakte ik tijdens mijn bachelor zelf ook nieuwsgierig naar deze prestigieuze kantoren, terwijl ik vrijwel niets wist over de inhoud van het werk en het me op het eerste gezicht nogal saai leek. Toch besloot ik mijn mogelijkheden in de zakelijke dienstverlening te verkennen. Na mijn tweede studiejaar wist ik een stage te bemachtigen bij BNP Paribas en nu ben ik tien weken zomerstagiair bij Morgan Stanley in Londen. Later zal ik nog een paar maanden rondlopen bij McKinsey in Amsterdam. Stap voo stap zal ik zo de driehoek in getrokken worden.
Ik hou mezelf – net als al die andere jongeren – voor dat ik alleen wat nuttige werkervaring wil opdoen, geld wil verdienen om mijn studie te betalen en gewoon mijn omgeving en toekomstige werkgevers wil laten zien dat ik bij deze kantoren een felbegeerde plek kan bemachtigen. Want ik wil nog steeds iets goeds doen voor de wereld.
Er is genoeg te doen. We bouwen te weinig huizen, kinderen leren niet goed genoeg lezen en er zijn te weinig mensen om voor ouderen te zorgen. Ook over de landsgrenzen zijn er problemen die om aandacht schreeuwen. Pandemieën, kinderuitbuiting, dierenmishandeling in de bio-industrie, kindertetanus, malaria en de gevaren van kunstmatige intelligentie, om nog maar te zwijgen van oorlogen. En o ja, we hebben ook nog te maken met klimaatverandering.
De eenentwintigste eeuw kan wel wat wereldverbeteraars gebruiken, lijkt me zo. Maar vooralsnog zit ik onder kunstlicht in een kantoortuin, gekluisterd aan mijn scherm. Hier bij Morgan Stanley hebben we een andere missie: ervoor zorgen dat de Excel-sheets kloppen, dat PowerPoint-slides naadloos in elkaar overlopen en dat projectdeadlines worden gehaald. De deadlines van de rest van de wereld – onmiskenbaar urgenter – komen later wel.
Krankzinnig, denk ik als ik rond middernacht in het verlaten werkhok plukjes haar uit mijn toetsenbord peuter. Dit werk mist inhoud, mist impact. Het is allerminst indrukwekkend, maar toch doen de mensen om me heen alsof dat wel zo is.
Ik vraag me af: Hoe ben ik hier beland? Waarom hebben juist deze sectoren zo’n krachtige greep op jonge werkpaarden? Laten ze een spoor van vernieling achter, of zijn dat griezelverhalen over evil corporations? En hoe kunnen overheden, bedrijven en andere sectoren deze jongeren verleiden om voor hen te werken en zo hun idealen wél in praktijk te brengen?