De Indiase onderwijskundige Sugata Mitra had een briljant idee: in de sloppenwijken van India installeerde hij computers in de muur met toegang tot internet.

Zonder instructie liet hij kinderen ermee klooien. Twee maanden later kwam hij terug. Wat bleek? Kinderen hadden zichzelf geleerd hoe ze moesten chatten, surfen en e-mailen.

Mitra ging verder. In een tweede experiment liet hij een computer werken op spraakherkenning. Maar de computer herkende alleen posh Engels, en dat spraken de Indische kinderen niet. Als zij tegen de computer spraken, zette hij hun woorden om in jibberish. Ze begonnen te klagen.

‘Ik laat de computer hier twee maanden staan,’ zei Mitra. ‘Zorg dat de computer je gaat begrijpen.’

‘Hoe doen we dat?’

‘Weet ik niet. En trouwens, ik ga ervandoor.’

Toen hij terugkwam spraken de kinderen accentloos Brits.

Weer breidde Mitra het experiment uit. Hij gaf leerlingen een digitaal lespakket over biotechnologie en vertrok. Twee maanden later kwam hij terug.

‘Hebben jullie er iets van begrepen?’

‘Nee, niets.’

‘Hoelang hebben jullie geoefend?’

‘Iedere dag.’

‘Jullie hebben twee maanden gekeken naar iets waarvan jullie niets begrepen?’

Een twaalfjarig meisje stak haar hand op. ‘Behalve het feit dat onjuiste replicatie van DNA-moleculen zorgt voor genetische ziektes, hebben we niets begrepen.’

Het probleem met dit onderzoek

Mitra concludeerde dat leerlingen zélf kunnen leren, zónder instructie van bovenaf. Zijn Hole in the Wall-experiment is een geliefde anekdote bij sprekers die willen illustreren dat kinderen geen leraar nodig hebben om iets te leren. En toegegeven: het zijn ook smakelijke verhalen die Mitra vertelt die miljoenen keren bekeken zijn. Met liefde diste ik ze als lokkertje aan het begin van dit stuk op.

Maar

in het noorden van India. In Hawalbagh waren de computers in de opslag gezet en In Almora kwam het project al na een paar maanden tot een einde omdat iemand de computers had gesloopt. Bewoners herinnerden zich er weinig van.

In hun onderzoek nuanceren Mitra en zijn collega’s de resultaten ook. Zo benadeelt de methode meisjes: het zijn vooral de sterkere jongens die de strijd om wie er op de computer mag winnen. Ze gameden voornamelijk en leerden vooral basale vaardigheden. De kinderen die meededen aan het project werden bovendien iedere maand getest, terwijl de kinderen uit de controlegroep alleen aan het begin en eind een vragenlijst in moesten vullen. We weten uit ander onderzoek dat regelmatig testen een positief effect heeft op leerresultaten.

Er is bovendien geen onafhankelijk onderzoek naar de Hole-in-the-Wall-projecten. Alleen Mitra en zijn team deden onderzoek, en werden gesponsord door het Indiase e-learningbedrijf NIIT. Het meest geciteerde onderzoek van Mitra verscheen in een onbeduidend tijdschrift.

Het kind leert uit zichzelf

Mitra’s methode is een vorm van ‘ontdekkend leren.’ Die term werd in de jaren zestig voor het eerst gebruikt door psycholoog Jerome Bruner. Volgens hem moest onderwijs zo georganiseerd zijn dat de leerling zelf op onderzoek uitgaat en actief met de leerstof omgaat.

De beroemde ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget – vaste prik voor iedereen die de lerarenopleiding volgt – schreef eens dat elke keer dat iemand een kind iets leert voordat hij het zelf had kunnen ontdekken, de mogelijkheid wordt ontnomen het zelf uit te vinden en iets daardoor volledig te begrijpen.

Ontdekkend leren wordt vaak tegenover ‘directe instructie’ geplaatst, waarbij de docent – zo is het stereotype - zijn leerlingen vertelt wat ze moeten weten.

Variaties op ontdekkend leren vinden we in allerlei bewoordingen terug. Of het nu onderzoekend leren, probleemoplossend leren, vraaggestuurd leren, ervaringsgericht leren, natuurlijk leren of constructivistisch leren wordt genoemd, de kern blijft: de leerling gaat zelf op onderzoek uit en de leraar, als die er al is, staat aan de zijlijn.

Het is een romantisch idee. Ik krijg dan ook geregeld mailtjes van leden die vragen of ik niet eens wat over kan schrijven. Op Sudbury-scholen zijn geen verplichte klassen of lessen en wordt niet getoetst. Kinderen kunnen er leren wat ze willen, wanneer ze het willen en met wie ze dat willen. Ze zijn volledig zelf verantwoordelijk voor wat ze leren.

In Nederland was het vernieuwende onderwijssysteem dat in 2013 ter ziele ging na tegenvallende resultaten, geïnspireerd op het Sudbury-model. Zo nu en dan wordt in Nederland weer een poging gedaan een Sudbury-school te starten, om vrijwel altijd na een paar jaar de deuren weer te sluiten.

Onderwijspsycholoog Richard Mayer vergelijkt het in het artikel met een zombie die keer op keer terugkomt uit zijn graf. Hij – en veel onderzoekers zijn het met hem eens – stelt dat puur ontdekkend leren zijn waarde nooit heeft bewezen.


Kinderen zijn geen mini-wetenschappers

Daar zijn meerdere redenen voor. Onderwijspsychologen Paul Kirschner, Richard Clark en John Sweller schrijven in het artikel dat aan de basis van alle vormen van ontdekkend leren een foute veronderstelling ligt: omdat ontdekken in de wetenschap belangrijk is, moeten we kinderen op school ook laten ontdekken.

Dat klopt niet, omdat kinderen in de eerste plaats verschillen van volwassenen. Ze zien, interpreteren en begrijpen de wereld anders dan volwassenen. Als je ze onbegeleid de wereld zelf laat ontdekken, kunnen ze tot foute kennisconstructies komen.

En kinderen zijn zeker geen mini-wetenschappers. Wetenschappers hebben veel meer kennis over een onderwerp (gestructureerd) opgeslagen in hun langetermijngeheugen. Daardoor zijn ze in staat eenvoudig verbanden te leggen, want zodra ze nieuwe informatie tegenkomen kunnen ze die koppelen aan wat ze al weten. Een kind heeft die voorkennis nog niet, en al ontdekkend moet hij daarom een groot beroep doen op zijn kortetermijngeheugen.

Maar dat kortetermijngeheugen is beperkt: je kan er maar een paar dingen tegelijk opslaan. Doordat het ontdekken veel ruimte in beslag neemt, blijft er weinig ruimte over om nieuwe informatie van je korte- in je langetermijngeheugen te krijgen.

In het boek Urban Myths About Learning and Education concludeert Kirschner (met onderwijskundigen Casper Hulshof en Pedro De Bruyckere) dat het daarom mogelijk is om langdurig ontdekkend te ‘leren’ zónder informatie op te slaan in het langetermijngeheugen.

‘Oftewel: zonder ook maar iets te leren.’

Hoe je een expert wordt

Wellicht had ik er niet duizend woorden over hoeven doen om tot de conclusie te komen dat kinderen niet zoveel leren als je ze maar wat aan laat klooien. Onderwijskundige John Hattie en cognitiewetenschapper Greg Yates voegen daar in de laatste editie van Visible Learning and The Science of How We Learn nog aan toe dat uit meerdere onderzoeken blijkt dat zwakkere leerlingen ontdekkend leren weliswaar leuker vinden dan directe instructie, maar dat vooral zij er weinig van opsteken.

Jerome Bruner, die de term ontdekkend leren muntte, sprak in latere jaren ook niet meer over discovery learning, maar over guided discovery. Want van ontdekkend leren mét instructie kunnen leerlingen wél iets leren.

Dat laten psycholoog Anders Ericsson en wetenschapsjournalist Robert Pool in het in 2015 verschenen Peak bijvoorbeeld zien. In hun onderzoek naar expertise ontdekten ze dat de manier om ergens beter in te worden altijd een aantal algemene principes volgt, ongeacht waar iemand goed in wil worden. Die manier noemen ze ‘deliberate practice,’ in vertaling zoiets als

De sleutel is volgens Ericsson en Pool het ontwikkelen van de vaardigheid patronen te herkennen. Op basis van die patronen kan een expert vervolgens effectieve beslissingen nemen. Zo weet een ervaren skiër hoe hij het beste een piste af kan dalen zonder die ooit te hebben gezien, terwijl een beginneling tegen de eerste de beste boom skiet. Een goede dokter kan op basis van een reeks symptomen een diagnose stellen, terwijl een leek gewoon wat losse pijntjes ziet.

Om tot expertise te komen, schrijven Ericsson en Pool, kan de begeleiding van iemand die al expert is van groot belang zijn. Die kan vertellen wat je moet doen, een effectief trainingsschema opstellen en je direct feedback geven, waardoor je veel sneller leert. Wie begeleid wordt, is vaak ook gemotiveerder om in zijn eigen tijd hard te werken aan wat hij wil leren.

Hoe zit dat dan op school?

Dat is niet anders in het onderwijs, met één verschil: waar Ericsson en Pool vooral schrijven over experts die hooguit een paar atleten, schakers of skiërs onder hun hoede nemen, ziet een leraar dagelijks ruim honderd leerlingen in groepen van dertig langs zich voorbijtrekken. Voor die leerling is hij op hun beurt één van de vele experts die hem begeleiden.

Dat maakt het veel lastiger om leerlingen effectief te begeleiden en direct feedback te geven. De paar leerlingen die ik ieder jaar begeleid bij hun profielwerkstuk help ik een-op-een met het opstellen van hypothesen, formuleren van vragen en schrijven van een gestructureerde tekst. Met de acht redacteuren van de schoolkrant kom ik om de week bij elkaar. Dan schrijven zij hun stukken en geef ik direct feedback.

In een klas van dertig is dat weliswaar lastiger, maar het principe blijft hetzelfde: leerlingen leren sneller als ze begeleid worden door een expert.

Directe instructie, ontdekkend leren of gewoon: lesgeven?


Dat concludeerden onderwijskundigen Ard Lazonder (Universiteit Twente) en Ruth Harmsen (Rijksuniversiteit Groningen) in onlangs ook. Onder begeleiding verstaan ze het opdelen van de lestaak in stukjes, inzichtelijk maken van wat leerlingen leren, hen eraan helpen herinneren dat ze iets moeten doen, vertellen hoe iets uitgevoerd moet worden, uitleg geven of overnemen van moeilijke delen van de taak en exact uitleggen hoe iets gedaan moet worden.

Dat is heel iets anders dan leerlingen een computer geven en twee maanden later kijken wat ze ervan geleerd hebben. Want ontdekkend leren met een begeleider die de lestaak opdeelt in stukjes, uitleg geeft en leerlingen aan het werk houdt - hoe noemden we dat ook alweer?

O ja, dat heet gewoon lesgeven.

Dit verhaal is het derde in een reeks over onderwijsmythes. Voor deze reeks maak ik grif gebruik van de boeken Urban Myths About Learning and Education en Jongens zijn slimmer dan meisjes. 35 mythes over leren en onderwijs van Pedro de Bruyckere, Paul Kirschner en Casper Hulshof.

Lees verder:

Waarom kleine klassen beter zijn Schoolklassen in Nederland worden steeds groter. Is dat erg? Vaak hoor ik van niet-leraren dat eigenlijk nooit is bewezen dat leerlingen meer leren in een kleinere klas. Vandaag prik ik die mythe door. Naar het eerste verhaal over onderwijsmythes Juist nu je alles kunt googelen, moet onderwijs over kennis gaan Volgens het belangrijkste onderwijsadvies van 2016 zou onderwijs zich minder op kennis moeten richten. Samenwerken, creativiteit en digitale vaardigheden zouden belangrijker moeten worden. Aan die gedachte liggen twee hardnekkige mythes ten grondslag, die ik in dit stuk ontkracht. Naar het tweede verhaal over onderwijsmythes Eén derde van de vluchtelingen slaagt op tijd. Dat krijg je als je bezuinigt op inburgeren De Algemene Rekenkamer velt vandaag een vernietigend oordeel over het inburgeringsbeleid. Door bezuinigingen slaagt maar 33 procent van de vluchtelingen op tijd. Inburgeren en participeren zouden weer hand in hand moeten gaan. Lees het verhaal van Dick hier terug