Het Nederlandse inburgeringsbeleid staat integratie in de weg. Dat was een van de conclusies van de IntegratieBarometer 2018 die het Verwey-Jonker Instituut in april publiceerde. Opmerkelijk, omdat dit beleid juist is bedoeld om nieuwkomers op weg te helpen. Even opmerkelijk: aan de motivatie van de nieuwkomers, bijvoorbeeld om Nederlands te leren, ligt het niet.
Neem Nigisti uit Eritrea, wier ervaringen de IntegratieBarometer beschrijft. Nigisti is 25 jaar oud en is in haar leven drie jaar naar school geweest. Toen ze moest inburgeren kreeg ze veel informatie in het Nederlands, een taal waaraan ze nog geen touw kon vastknopen.
Ook het contract van haar taalschool, die VluchtelingenWerk haar had aangeraden, tekende ze zonder het te kunnen lezen. Het bleek dat ze een half jaar moest wachten op haar eerste les. Toen de cursus begon, kreeg ze slechts twee keer per week anderhalf uur les. Daar was ze ontevreden over. Ze had graag twee keer zoveel lesuren gehad en een betere docent.
Na drie jaar onderwijs was haar inburgeringstermijn afgelopen en had Nigisti aan geen enkel examenonderdeel deelgenomen. Dit betekende dat ze een boete kreeg. Daarnaast moet ze de lening van haar taallessen terugbetalen: alle inburgeraars die niet op tijd voldoen aan hun inburgeringsplicht, kunnen zulke financiële sancties verwachten.
De inburgering heeft haar daarmee een frustrerende ervaring opgeleverd, een taalachterstand, geen inburgeringsdiploma en een schuld.
Schrijnende en matige resultaten
Het verhaal van Nigisti is niet uniek. Als voorzitter van Stichting Civic spreek ik geregeld met inburgeraars, docenten en ambtenaren, die me vergelijkbare verhalen vertellen. De onderzoeksrapporten, die aantonen dat opzet, uitvoering en resultaten van inburgering matig en schrijnend zijn, stapelen zich dan ook op. Een greep uit de bevindingen:
- Ongeveer de helft van de nieuwkomers haalt het niet de verplichte inburgeringsvereisten af te ronden binnen de gestelde drie jaar. Het inburgeringstraject is te ingewikkeld voor veel inburgeraars, zeker omdat ze de Nederlandse taal en instituties nog niet kennen.
- Voor een ander deel van de inburgeraars is het niveau van de cursussen juist te laag.
- De deelnemers ontvangen te weinig informatie – of alleen in het Nederlands of digitaal – over wat ze precies moeten doen en wanneer.
- Met een lening van 10.000 euro van DUO moeten inburgeraars zelf een taalschool uitkiezen in een woud van aanbieders. In dit woud zijn malafide taalbureaus actief die hun vooral geld willen aftroggelen. Het keurmerk Blik op Werk voor taalscholen bleek nauwelijks een garantie voor kwalitatief goed onderwijs.
- Er zijn lange wachtlijsten bij de examens, zowel bij het afleggen als bij het nakijken. De vragen van de inburgeringsexamens zijn vaak kneuterig, vaag en stereotyperend.
Om al deze redenen vormt de inburgering voor veel nieuwkomers een gemiste kans.
Stelsel moet ‘op de schop’
Gelukkig lijkt dit nu ook te zijn doorgedrongen in Den Haag. Verantwoordelijk minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wouter Koolmees (D66) werkt met zijn ministerie aan een stelselherziening. Hij licht die toe in een brief aan de Tweede Kamer, die verschijnt voor het Kamerdebat over inburgering en integratie van woensdag 4 juli.
De verwachtingen zijn hooggespannen: de minister gaf aan dat het inburgeringsstelsel ‘op de schop’ moet en dat ‘de interventies zoveel mogelijk moeten steunen op wetenschappelijk onderzoek’.
In afwachting van de Kamerbrief is het belangrijk constructief mee te denken over het inburgeringsbeleid. Op basis van het beschikbare onderzoek doe ik vier voorstellen voor wat écht anders moet.
Kies voor een individuele aanpak en eis niet van elke nieuwkomer hetzelfde eindresultaat
Het huidige inburgeringsbeleid houdt te weinig rekening met alle verschillen tussen nieuwkomers onderling. In principe moeten alle inburgeraars binnen drie jaar zelfstandig voldoen aan dezelfde taal- en inburgeringseisen. In jargon: het A2-niveau.
Dat is niet heel hoog – je kunt dan korte teksten begrijpen en een persoonlijk gesprekje voeren. Toch werkt het averechts als dit niveau van alle nieuwkomers wordt verwacht: vooral laaggeletterden, getraumatiseerde vluchtelingen en vrouwen in achterstandsposities halen hun inburgering momenteel niet, blijkt onder meer uit onderzoek door de Algemene Rekenkamer.
Om aan het einde van het traject niet volledig met lege handen te staan, zijn er ontheffingsregelingen ingesteld. Deze zijn complex en frustrerend.
Tegelijkertijd kiezen maar heel weinig hoogopgeleide inburgeraars voor examens op een hoger niveau dan A2. Een hoger niveau vergroot ook voor hen het risico dat ze de examens niet halen – en ze boetes moeten betalen. Zonde, want deze groep zou na drie jaar in Nederland een veel hoger taalniveau kunnen hebben.
Belangrijke vragen zijn: welke talen spreken ze al? Welke opleiding hebben ze al gevolgd? Maar ook: heeft hij of zij last van trauma’s?
Daarom is het belangrijk dat nieuwkomers trajecten aangeboden krijgen die aansluiten bij hun eigen niveaus en situatie: welke talen spreken ze al? Welke opleiding hebben ze al gevolgd? Wat voor werk gaan ze doen in Nederland? Maar ook: hoe gaat het met iemand? Voelt iemand zich wel gezond genoeg om meteen de taal te gaan leren, of moet hij of zij eerst starten met traumaverwerking?
Minister Koolmees heeft herhaaldelijk benadrukt dat de inburgering inderdaad ‘maatwerk’ moet gaan leveren. Dat is positief. Maar het regeringsakkoord stelt nog altijd dat het vereiste niveau van alle taalonderdelen van de inburgering naar B1 moet. Dat is flink hoger dan het nu is. En dat is geen goed idee.
Natuurlijk is het goed als de inburgering ernaar streeft dat zo veel mogelijk nieuwkomers na drie jaar op het B1-taalniveau zitten. Voor een goede kans op de arbeidsmarkt is dat niveau zelfs noodzakelijk.
Maar als het wordt ingesteld als norm, en nieuwkomers die het niet halen minder rechten krijgen, boetes ontvangen en daardoor in de schulden komen, schiet die ambitie zijn doel voorbij. Dan werkt het beleid inburgeraars, voor wie participeren al een behoorlijke uitdaging is, juist nóg meer tegen.
Als de overheid echt maatwerk wil bieden, moeten daarom niet alleen de begeleiding en het inburgeringsonderwijs zijn afgestemd op het niveau van de individuele inburgeraars maar ook de verwachte eindresultaten.
Het inburgeringsbeleid moet ernaar streven álle nieuwkomers zo veel mogelijk te ondersteunen bij een goede start in Nederland. Dit betekent dat een marktkoopman uit Syrië die net geen analfabeet is, bijvoorbeeld, het best zo gauw mogelijk aan de slag kan gaan als marktkoopman (in plaats van jarenlang taallessen te volgen in een klaslokaal).
Tegelijkertijd kan zijn jongvolwassen zoon starten met een intensief taaltraject richting B1, om zo gauw mogelijk te kunnen beginnen met middelbaar of hoger onderwijs.
Zie inburgering als belangrijke publieke taak
De afgelopen jaren is inburgering steeds meer geframed als de eigen verantwoordelijkheid van de nieuwkomer. Vooral sinds 2013 wordt van inburgeraars ‘zelfredzaamheid’ verwacht: de leningen, de juiste taalschool en alle inburgeringsexamens moet hij of zij zelf regelen.
Dit werkt niet goed: je kunt moeilijk verwachten van nieuwkomers die hier arriveren met kennis- en taalachterstanden – én trauma’s, als het om vluchtelingen gaat – dat ze als geïnformeerde consumenten op een commerciële taalmarkt de juiste keuzes kunnen maken. Het private keurmerk Blik op Werk heeft die achterstand niet kunnen compenseren. Opmerkelijk genoeg speelden didactiek en inhoud van cursussen tot vorig jaar niet eens een rol om voor het keurmerk in aanmerking te komen.
Dat alle verantwoordelijkheid voor inburgering nu op de schouders ligt van nieuwkomers, is niet alleen nadelig voor hen. Het vereist slechts een snufje gezond verstand om te beseffen dat dit op de lange termijn voor de hele samenleving problemen oplevert.
Als duizenden nieuwkomers tijdens hun eerste jaren in Nederland aan hun eigen lot worden overgelaten, leidt dit tot meer mensen in de bijstand, verhoogde laaggeletterdheid en meer segregatie. Daar kun je nieuwkomers dan de schuld van geven en je kunt hen beboeten. Maar dat lost de bredere problematiek en de kosten daarvan niet op.
Waarom laten we de Onderwijsinspectie de toegankelijkheid en kwaliteit van de taalscholen niet controleren?
Het is daarom hoog tijd inburgering niet meer te zien als uitsluitend de taak van de inburgeraar, maar als een belangrijke publieke taak. Waarom laten we bijvoorbeeld de Onderwijsinspectie de kwaliteit en toegankelijkheid van taalscholen niet controleren?
Daarnaast moet de overheid structureel investeren in opleiding en arbeidspositie van experts bij gemeenten, instanties als VluchtelingenWerk en taaldocenten om de inburgering in goede banen te leiden.
Begeleiding van nieuwkomers en vluchtelingen vereist professionals die kennis hebben van interculturele communicatie, die in staat zijn mentale problemen op te merken en die volledig geïnformeerd zijn over de juridische positie van de nieuwkomers die ze begeleiden. Dit werk kan niet alleen aan vrijwilligers worden overgelaten, hoe goed hun intenties en hoe nuttig hun bijdragen ook zijn.
Baseer het inburgeringsbeleid op wetenschappelijke inzichten
De opmerking van minister Koolmees dat het inburgeringsbeleid moet zijn gestoeld op wetenschappelijk onderzoek is terecht. Zo noemde de Algemene Rekenkamer de ingrijpende privatisering van het inburgeringsonderwijs in 2013 ‘onvoldoende onderbouwd’. Met andere woorden: die is ingevoerd zonder eerst te onderzoeken of ze wel zou werken. Bizar.
Maar er zijn veel meer vragen. Bijvoorbeeld: een toets die deel uitmaakt van de Oriëntatie op de Nederlands Arbeidsmarkt (ONA) bestaat uit het correct invullen van ingewikkelde formulieren. Heeft een inburgeraar hier wat aan?
Hetzelfde geldt voor de verplichte ondertekening van de participatieverklaring, die de Nederlandse ‘kernwaarden’ bevat. Is dit inderdaad een effectieve manier om bepaalde democratische waarden aantrekkelijk te maken of kritisch burgerschap te stimuleren?
Het zou waardevol zijn als onderwijswetenschappers met een expertise in volwassenonderwijs voor migranten naar alle inburgeringsvereisten zouden kijken.
Tot slot zou de overheid goed moeten kijken naar geslaagde voorbeelden van inburgeringsbeleid in binnen- en buitenland.
Een Nederlands voorbeeld is de app Blendin, bedoeld om nieuwkomers in contact te brengen met Nederlanders. Mocht uit onderzoek blijken dat een initiatief werkelijk bijdraagt aan integratie, zou het publieke financiering moeten kunnen ontvangen.
Ook Canada kan inspiratie bieden. Daar is al veertig jaar een community sponsorship-systeem, waarbinnen Canadese gezinnen vluchtelingengezinnen ‘adopteren’. Dit houdt in dat zij hen de eerste jaren financiële, emotionele en praktische steun bieden. De wetenschappelijke evaluaties van dit systeem zijn positief – dus het lijkt de moeite waard te kijken of zo’n systeem in Nederland mogelijk is, afgestemd op onze nationale context.
Bied nieuwkomers die sinds 2013 binnenkwamen extra ondersteuning (en beboet hen niet)
Veel inburgeraars die na 2013 het land in kwamen, zullen de komende jaren boetes ontvangen. Onlangs bleek dat DUO al 2.704 boetes heeft opgelegd aan nieuwkomers die te langzaam inburgeren en geen ontheffing kregen voor hun inburgeringsplicht.
Formeel is het zo dat inburgeraars gemakkelijk van deze boete af kunnen komen en twee jaar verlenging kunnen krijgen om in te burgeren. Daarvoor moeten ze aantonen dat ze in drie jaar 300 uur les hebben gevolgd bij een taalschool met het keurmerk Blik op Werk, en twee keer zijn gezakt voor alle examenonderdelen die zij nog niet gehaald hebben. Veel inburgeraars die nu een boete krijgen, kenden die mogelijkheid echter niet en zijn dus ‘onnodig’ bestraft.
Neem nog eens het voorbeeld van Nigisti uit Eritrea. Valt haar echt iets te verwijten? Natuurlijk kun je zeggen dat ze assertiever had moeten zijn. Maar uit alle onderzoeksrapporten blijkt dat de begeleiding bij inburgering sinds 2013 aantoonbaar tekortschiet, zeker bij vrouwelijke vluchtelingen uit Eritrea en Somalië.
Veel informatie begreep ze niet, en ze volgde onderwijs bij een matige taalschool (die haar, bijvoorbeeld, niet uitlegde dat ze aan examens moest meedoen om onder de boetes uit te komen).
Het komt daarom onrechtvaardig over Nigisti te beboeten. In plaats daarvan moet haar alsnog op maat gesneden ondersteuning worden geboden, zodat ze alsnog een goede start kan maken in Nederland. Daar hebben zij én de samenleving het meeste aan.
Nederland moet erkennen dat het onredelijk is duizenden euro’s aan boetes op te leggen aan recente inburgeraars
Dit is een belangrijk punt: Nederland moet gewoon erkennen dat het onredelijk is de komende jaren duizenden euro’s aan boetes op te leggen aan inburgeraars die sinds 2013 arriveerden. De meesten van hen konden niet voldoen aan hun inburgeringsplicht door het gemankeerde inburgeringsstelsel zelf. De informatieachterstanden, de ongereguleerde taalmarkt en de lange wachttijden zijn hun niet te verwijten.
Bovendien zijn precies om deze reden vele rechtszaken over boetes voor inburgeraars te verwachten, dus opschorting van zulke sancties zou ook proceskosten en moeite schelen.
Maar belangrijker nog: de nieuwkomers die sinds 2013 in Nederland kwamen – inclusief de grote aantallen in 2014 en 2015 – zullen niets hebben aan het (hopelijk) verbeterde inburgeringsstelsel dat het ministerie van SZW binnenkort gaat invoeren voor toekomstige inburgeraars. Daarom verdienen zij coulance en steun. Het stelsel wordt niet voor niets herzien.
Meer lezen?
Wie niet inburgert, wordt steeds vaker uitgezet (en moet dat ook nog zelf betalen) Inburgeringstests waren ooit bedoeld om immigranten op weg te helpen in de Nederlandse samenleving. Tegenwoordig worden ze ook ingezet om immigranten Nederland uit te zetten. Op kosten van de immigrant zelf. Drie redenen waarom de participatieverklaring een heel slecht idee is Binnenkort moeten vluchtelingen superburgers zijn. Ze moeten onze normen en waarden expliciet respecteren en actief een bijdrage leveren aan de maatschappij. Dat is geen goed idee.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!