Vanmiddag discussieert de Tweede Kamer over de Nederlandse inlichtingengemeenschap. Van halftwee tot halfvier bespreekt de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken de evaluatie van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten uit 2002, opgesteld door de commissie-Dessens, en de zeven pagina’s tellende kabinetsreactie daarop. Dat klinkt niet erg opwindend, maar vergis je niet: de toekomst van onze geheime diensten staat op het spel.

Wat staat er in het te bespreken rapport-Dessens?

Heel veel. In het rapport komen allerlei vragen aan bod, zoals wie de geheime diensten eigenlijk vertelt wat ze moeten doen, of de AIVD en MIVD hun werk voldoende op elkaar afstemmen en of de inlichtingen wel van nut zijn voor het kabinetsbeleid.

Andere vragen draaien om de manier waarop de verantwoordelijke ministers Ronald Plasterk en Jeanine Hennis-Plasschaert, respectievelijk verantwoordelijk voor de AIVD en MIVD, aan de diensten goedkeuring geven voor het inzetten van bijvoorbeeld telefoontaps of het opzetten van agentenoperaties. Ten slotte adresseert Dessens ook de vraag hoe het hele stelsel van toezicht is georganiseerd en of dat nog wel bevredigend is én kijkt hij naar de problemen rondom de internationale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

In het rapport komen allerlei interessante problemen uit de inlichtingenpraktijk aan de orde. Zo blijkt dat er op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onvoldoende checks and balances aanwezig zijn voor de inzet van bijzondere bevoegdheden.

Als de diensten een telefoontap willen plaatsen bijvoorbeeld, moet de minister daar toestemming voor verlenen. Normaal gesproken worden aanvragen niet alleen door de minister maar ook door een ambtelijke staf beoordeeld. De toestemmingsverzoeken worden in de praktijk echter in samenvatting en met grote stapels tegelijk doorgenomen, één keer in de drie maanden. De commissie-Dessens stelt voor om ten minste de secretaris-generaal mee te laten kijken, liefst aangevuld met een staf.

Daarnaast stelt de AIVD de eigen prioriteiten en jaarplannen op zonder met bijvoorbeeld de politiekorpsen, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en beleidsmedewerkers bij Justitie - de zogenoemde ‘afnemers’ van die inlichtingenproducten - te overleggen. Dat kan betekenen dat de AIVD dat niet wil of dat die inlichtingenconsumenten niet voldoende betrokken zijn.

Andere belangrijke constateringen: de rol van de coördinator van de diensten komt niet uit de verf; de vraag hoe doelmatig de diensten zijn wordt niet in detail bediscussieerd; het contact tussen de commissie-Stiekem en de Commissie van Toezicht is voor sterke verbetering vatbaar en de samenwerking tussen de militaire (MIVD) en de burgerlijke dienst (AIVD) laat te wensen over.

Met wat kleine ingrepen zijn die problemen echter wel te overwinnen, concludeert de commissie.

Twee zaken moeten daarentegen écht op de schop. Eén: de bevoegdheden van de AIVD en MIVD moeten worden uitgebreid. Op dit moment mogen de diensten nog niet zonder een specifiek persoon of een bepaalde organisatie op het oog te hebben, communicatie die over glasvezelkabels loopt opvangen en opslaan. Dat mogen ze wel voor communicatie die via radiogolven of satellieten verloopt. De commissie zegt nu: de diensten moeten ook ‘ongericht’ kabelcommunicatie moeten kunnen intercepteren. Twee: als die bevoegdheid erbij komt moet ook het toezicht op de diensten worden

Wat vindt het kabinet hiervan?

Op 11 maart reageerden Ronald Plasterk en Jeanine Hennis-Plasschaert op het evaluatierapport. Het kabinet besloot om over de uitbreiding van de bevoegdheden nog geen beslissing te nemen. ‘Omdat dit nauw luistert,’ zeiden de ministers. Lees: omdat dit na de onthullingen van Edward Snowden zo’n heet hangijzer is.

Een ander punt uit de kabinetsreactie op het rapport: tot nu toe vonden ministers en diensten dat de verzameling van metadata een lichtere inbreuk vormen op de privacy dan het inhoudelijk meelezen of afluisteren van communicatie. Nu zeggen ze nadrukkelijk dat de schaal waarop die metagegevens worden opgevangen misschien wel indringender zou kunnen zijn dan het kort meeluisteren met een gesprek. Wat de diensten wél zouden kunnen hebben aan die bevoegdheidsuitbreiding, maken de ministers niet duidelijk.

Het interne toezicht op Plasterks departement wordt wel versterkt, schrijven de ministers. De secretaris-generaal moet zich meer met AIVD-aangelegenheden gaan bemoeien. Hij moet ook over Plasterks schouder gaan meekijken met de toestemmingsverlening voor de bijzondere bevoegdheden.

Verder zeggen Plasterk en Hennis-Plasschaert ‘het merendeel’ van de aanbevelingen van Dessens over te nemen, maar dat doen ze in nogal vrijblijvende woorden. Zo zeggen de ministers over het gebrek aan ‘declassificatie’ in de vorm van dossieroverdracht aan het Nationaal Archief – iets wat alle overheidsorganisaties na verloop van tijd moeten, óók de AIVD – dat ‘de archieven van de diensten beschikbaar worden gesteld.’ Wanneer, hoe en welke archieven precies, blijft in nevelen gehuld.

Verder ziet het kabinet geen aanleiding om veel zaken te veranderen.

Was dat het?

Nee. Het meest concrete voorstel in de kabinetsreactie bestaat uit het verruimen van het Aanwijzingsbesluit Inlichtingen Buitenland (het geheime rijtje landen waarin AIVD en MIVD operationeel actief moeten zijn) naar het binnenland. Het kabinet wil Geïntegreerde Aanwijzingen Inlichtingen en Veiligheid: een politiek-ambtelijke lijst van prioriteiten waar de diensten hun onderzoeken naar moeten doen. Dat is bedoeld om de betrokkenheid van andere overheidsorganisaties en de ministers bij het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vergroten – iets waar het nu aan schort, signaleert de

Wat zou er nog meer moeten veranderen?

Je moet eerst expliciet maken wie nu precies wat van de inlichtingengemeenschap verwacht, voordat je weer een ambtelijke commissie in het leven roept die ‘de betrokkenheid moet vergroten.’ Een visie op het nut en de noodzaak van die diensten en op de democratische inbedding van de inlichtingengemeenschap is onontbeerlijk.

In het debat vanmiddag moeten de Kamerleden het gesprek daartoe openen. Drie suggesties:

Eén: we moeten de diensten opvatten als een adviseur die gevraagd en ongevraagd het kabinet adviseert op het terrein van nationale veiligheid. Dan moeten we de inlichtingengemeenschap dichter tegen het kabinet aan positioneren. Dat kan bijvoorbeeld door een ambtenaar aan te wijzen die verantwoordelijk wordt voor de hele inlichtingengemeenschap. Die ambtenaar kan dan ondersteuning krijgen van inlichtingenanalisten.

Twee: we beschouwen de bijzondere bevoegdheden als de grootste toegevoegde waarde omdat geen enkele ander overheidsorganisatie die heeft. Dit lijkt op de huidige situatie. Dan kunnen we van die diensten vooral inlichtingenrapporten verwachten waarin informatie staat die afkomstig is van een agent, een afluisteroperatie, of een opgevangen e-mail. Binnen deze visie verspreiden de diensten geheime informatie aan een klein clubje ontvangers, te weten het Openbaar Ministerie en de politie. Diensten reduceren hun taken tot het met agenten en technische middelen op de huid zitten van een klein aantal gevaarlijke individuen. Andere functies, zoals kennisontwikkeling en advisering van overheden, verdwijnen naar de achtergrond.

En drie: we zien de diensten als specialisten met een unieke analysekwaliteit. Wie de diensten ziet als specialisten op het gebied van nationale veiligheid die óók, maar niet uitsluitend, over geheime informatie beschikken, verwacht van ze dat ze ook werken met openbare gegevens. Hun toegevoegde waarde ligt dan niet alleen in hun geheime methoden van inlichtingenverzameling, maar in hun analyses. De diensten zijn dan niet slechts een verlengstuk van politie en justitie, maar krijgen een veel bredere ondersteunende functie voor een grotere groep beleidsmakers.

Wat is de conclusie?

Keuzes over de formele kant van de zaak - zoals de structuur, de organisatie en de bevoegdheden - zijn alleen maar te maken als je eerst op dit soort fundamentele vragen antwoorden geeft. Als je dat niet doet, modder je maar wat aan. Het rapport dat nu in de Kamer ter sprake komt, biedt een prachtige kans om die vragen te adresseren. Het rapport legt namelijk uit hoe ingewikkeld en precair de positie van geheime diensten in een democratie is. In plaats van te blijven hangen in platitudes, kunnen we aan de hand van het rapport meer de diepte in. Een goed geïnformeerd debat komt de kwaliteit en het democratische gehalte van geheime diensten ten goede.

Vanmiddag weten we of het daarvan komt.

Hoe doe je dat: een serieus debat voeren over inlichtingendiensten? De parlementaire controle op de Nederlandse inlichtingendiensten is ondermaats. Kamerleden weten te weinig van het onderwerp af en stellen te weinig echt kritische vragen. ‘Meer dan politiek voor de bühne is het niet.’ Lees hier: ‘Hoe doe je dat: een serieus debat voeren over de inlichtingendiensten?’ ‘We zijn allemaal inlichtingendienstjes geworden’ Het is de vraag of de fundamentele discussie over de veiligheids- en inlichtingendiensten ooit in Nederland gevoerd gaat worden, zegt inlichtingenexpert Bob de Graaff in een interview met De Correspondent. ‘Het voordeel van Duitsers is dat zij een sterke verdenking van zichzelf hebben op grond van de geschiedenis. Wij niet.’ Lees hier het interview met Bob de Graaff. De commissie-Stiekem kan beter de commissie-Afwezig heten Vorige maand, toen het kabinet met een reactie op het rapport van de commissie-Dessens kwam, stelde Cees Wiebes op de Correspondent de vraag of de commissie-Stiekem zijn taak als controleur van de diensten eindelijk serieus zou gaan nemen. Lees hier Wiebes’ bijdrage.