Is het kopen van tweedehands kleding wel zo duurzaam? En nog zes vragen en antwoorden over ‘vintage’
167 olietankers van het allergrootste type, volgeladen met broeken, shirts, bh’s en handdoeken. Dat is de hoeveelheid kleding en textiel die we jaarlijks wereldwijd weggooien. Wat gebeurt er vervolgens mee? Wie verdient er aan onze afdankertjes? En is het kopen van tweedehands kleding eigenlijk wel zo duurzaam? Dat zocht ik uit.
Iedereen kent ze wel: de grote groene of beige containers met daarop een sticker van het Leger des Heils, het Rode Kruis of Sympany. Je kunt er je oude vodden, kapotte spijkerbroeken, afgetrapte slippers, ongedragen shirts, rode-wijn-bevlekte tafelkleed of andere soorten textiel in kwijt. Heerlijk gevoel, zo’n opgeruimde kast.
Per jaar belandt er alleen al in Nederland zo’n 70 miljoen kilo textiel in deze bakken. En terwijl je je zak oude kleren in de bak gooit, realiseer je je vaak niet dat er een enorme industrie achter die afdankertjes schuilgaat, vol (markt)handelaren, commerciële- en charitatieve inzamelaars en sorteercentra in alle windstreken.
Wat gebeurt er met de kleding die we weggooien? Wordt het gerecycled, verbrand, opnieuw verkocht of weggegeven aan minder bedeelden? Wie verdient er aan onze afdankertjes? In dit artikel ga ik in op een aantal basale vragen rondom de handel, de verwerking en het kopen van tweedehands kleding.
Hoeveel textiel gooien we jaarlijks (wereldwijd) weg?
Volgens het rapport Pulse of the Fashion Industry komt er jaarlijks zo’n 92 miljoen ton (92.000 miljoen kilo) aan kleding bij het afval terecht. Een cijfer waarbij je je waarschijnlijk weinig kunt voorstellen. Het is ongeveer hetzelfde als de gecombineerde lading van zo’n 167 olietankers van het allergrootste type.
Van deze enorme hoeveelheid wordt slechts 20 tot 25 procent gescheiden ingezameld, wat betekent dat de overige 75 tot 80 procent op de afvalberg belandt en/of wordt verbrand. Zonde, want textiel kan in principe gerecycled worden, waarover straks meer.
Van de 200 miljoen kilo textiel die er jaarlijks in Nederland wordt weggedaan, komt 70 miljoen in de textielbak
Hoeveel kleding er apart wordt ingezameld, verschilt per land. In Duitsland wordt bijvoorbeeld 75 procent van al het weggegooide textiel gescheiden ingezameld, terwijl dit in de VS tussen de 10 en 15 procent ligt. En de meeste landen in Azië en Afrika hebben helemaal geen aparte infrastructuur om textiel in te zamelen en te verwerken.
In Nederland ligt het aandeel gescheiden ingezameld textiel hoger dan het wereldwijde gemiddelde. Van de 200 miljoen kilo textiel die er jaarlijks in Nederland wordt weggedaan, komt 70 miljoen kilo, dus zo’n 35 procent, in de daarvoor bestemde textielbak terecht.
In 2017 gooiden we volgens voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal per persoon in Nederland zo’n 15 kilo textiel weg.
Wat gebeurt er met die ingezamelde kleding?
Als je ooit een zak in de kledingbak hebt gegooid, of die nu van het Leger Des Heils of van Sympany was, komt die uiteindelijk terecht in een van de vele sorteercentra in Nederland. Hier staan mensen dagelijks duizenden kilo’s afgedankte kleren en textielproducten uit te pluizen. Grofweg wordt het ingezamelde textiel verdeeld in drie stromen: geschikt voor direct hergebruik, geschikt voor recycling of: naar de verbrandingsoven.
Uit onderzoek uit 2012 blijkt dat Nederlandse sorteerbedrijven gezamenlijk 56 procent herdraagbaar textiel, 37 procent recyclebaar textiel en 7 procent textiele reststroom produceren. Die laatste stroom wordt gebruikt als brandstof voor afvalenergiecentrales, stadsverwarming en kalk- en cementovens.
Van de direct herdraagbare textiel blijft een klein deel in Nederland zelf (alleen de hoogste kwaliteit) voor de verkoop in kringloopwinkels, en wordt het grootste deel geëxporteerd naar landen in Afrika, gevolgd door België (volgens experts voor doorvoer naar Syrië), Duitsland, Frankrijk, Turkije, Libanon, Syrië, Irak en Pakistan.
Slechts 1 procent wordt uiteindelijk weer hergebruikt of gerecycled voor het maken van nieuwe kleding
Ook van het recyclebare textiel wordt een aanzienlijk deel geëxporteerd naar met name India, waar het vervezeld wordt tot vilt, vulling voor matrassen en autostoelen, en garen voor dekens en tapijten.
Kijk je naar de cijfers wereldwijd, dan zie je dat slechts 13 procent van alle nieuwe grondstoffen die worden gebruikt voor het maken van kleding op een of andere manier wordt gerecycled na gebruik. 12 procent wordt verwerkt tot poetsdoeken, isolatiemateriaal of matrasvulling. Dit wordt ook wel down-cycling genoemd; je verlaagt de waarde van het textiel. Slechts 1 procent wordt uiteindelijk weer hergebruikt of gerecycled voor het maken van nieuwe kleren.
Waarom wordt er zo weinig ingezameld materiaal gebruikt voor het maken van nieuwe kleren?
Van oude kleren nieuwe kleren maken klinkt natuurlijk heel mooi. Het is veel duurzamer omdat je minder nieuwe grondstoffen nodig hebt en je houdt ook nog eens minder afval over. Maar in de praktijk is dit erg lastig.
Allereerst moet je ervoor zorgen dat de reststromen voor 100 procent uit één materiaalsoort bestaan. Oftewel: alleen een shirt dat volledig bestaat uit katoen, polyester of wol is in principe geschikt voor recycling. Daarvoor moet je dus alle labels checken, wat een zeer tijdrovend proces is.
Bovendien bestaat de meeste kleding tegenwoordig uit blends – mixen van katoen en polyester, of van wol en acryl. Synthetische stoffen zijn immers goedkoper, dus door ze te mengen met dure vezels als wol en katoen, kan de prijs van de kleding omlaag.
Gerecycled materiaal is een stuk duurder dan het aanschaffen van een nieuwe lap stof
Voor natuurlijke materialen als wol en katoen geldt bovendien dat door het recyclen de kwaliteit van de vezels achteruitgaat. In negen van de tien gevallen moet je nieuw materiaal toevoegen om te zorgen dat de stof even sterk blijft. Daardoor zie je dat een kledingstuk vaak maar voor maximaal 30 tot 50 procent uit gerecyclede vezels bestaat.
En dan is gerecycled materiaal ook nog een stuk duurder dan het aanschaffen van een nieuwe lap stof. Het verschil is zo’n 12,5 procent, wat bij bijvoorbeeld denim neerkomt op zo’n 80 cent meer per meter denim.
Gooien we tegenwoordig meer kleding weg dan vroeger?
Goede, betrouwbare cijfers over de hoeveelheid textiel die vijf tot tien jaar geleden wereldwijd werd ingezameld, heb ik niet kunnen vinden. Maar er zijn genoeg aanwijzingen dat de hoeveelheid textielafval enorm gestegen is.
Allereerst omdat er vandaag de dag veel meer kleding wordt geproduceerd en gekocht dan vijftien jaar geleden. Tussen 2000 en 2015 is het aantal verkochte kledingstukken verdubbeld, van 50 naar 100 miljard per jaar.
En terwijl we wereldwijd meer kleren zijn gaan kopen, zijn we er gemiddeld minder lang mee gaan doen. Het aantal keer dat een kledingstuk wordt gedragen is sinds 2000 met 36 procent afgenomen (van 200 keer naar 160 keer gemiddeld).
Met name rijkere westerse landen halen dit gemiddelde omlaag. In de Verenigde Staten wordt een kledingstuk bijvoorbeeld gemiddeld maar 40 keer gedragen, ongeveer een kwart van het wereldwijde gemiddelde. Ook in China, waar het kledinggebruik in de afgelopen 15 jaar met 70 procent is gedaald, wordt een kledingstuk gemiddeld nog maar 60 keer gedragen.
Tussen 2000 en 2015 is het aantal verkochte kledingstukken verdubbeld
Als je kijkt naar de levensduur van kleding, zie je dat Denemarken het in Europa het best doet. Hier ligt de gemiddelde ‘actieve’ levensduur van kleding rond de vijf jaar, in Duitsland, Italië en Nederland rond de vier jaar. En in Engeland ligt die het laagst: hier doen mensen zo’n 3,3 jaar met hun kleding.
Wat de kledinginzamelaars merken van deze trend? Logischerwijs krijgen zij nu meer kleding binnen dan ooit. In Nederland werd er bijvoorbeeld in 1993 nog 24 miljoen kilo gescheiden textiel ingezameld, in 2018 was dit opgelopen naar 82 miljoen kilo. Fijn voor de inzamelaars, zou je denken. Immers: hoe meer kleding, hoe meer opbrengsten. Voor een deel is dat ook waar, maar er zit ook een keerzijde aan.
Wie verdient er aan onze tweedehandsjes?
In de tweedehandstextielketen zijn allerlei verschillende spelers actief. Grofweg heb je de kledinginzamelaars, de sorteerders, de markthandelaren en de verwerkers, en soms zitten daar ook nog tussenhandelaren in. En dan is er in Nederland ook nog de gemeente die graag een graantje meepikt.
Als je kijkt naar de inzamelaars, zie je een verschil tussen charitatieve (denk aan het Leger des Heils en het Rode Kruis, die de ingezamelde kleding doorverkopen en met de opbrengst goede doelen steunen) en commerciële organisaties als De Boer Groep en Erdotex. Tussen de inzamelaars zit dan ook weer een verschil tussen bedrijven die zelf ook sorteren, of partijen die de textiel direct doorverkopen aan sorteerders.
Kledingstukken die direct geschikt zijn voor hergebruik en doorverkocht kunnen worden aan (buitenlandse) handelaren leveren het meeste op. Afhankelijk van de kwaliteit en de soort kleding – denk aan winterjassen, mutsen, zomerjurken – krijgt een sorteerder betaald tussen de 50 cent en 8 euro per kilo.
De opkomst van de snelle en goedkope mode van ketens als Zara en Mango gaat ook de inzamelaars niet in de koude kleren zitten. Omdat de kwaliteit van deze fast-fashionhuizen vaak minder is, levert de inzameling van tweedehands kleding ook minder op.
Mede hierom trok afgelopen week de Vereniging Herwinning Textiel (VHT), die opkomt voor de belangen van Nederlandse textielinzamelaars, aan de bel. Door de slechtere kwaliteit kleding komt het verdienmodel van inzamelaars steeds verder onder druk te staan, zei manager Roderick Ferrari van de VHT in Trouw.
Omdat de kwaliteit van kleding tegenwoordig minder is, levert de inzameling ook minder op
Deze ontwikkeling werkt ook de zogeheten ‘cherry pickers’ in de hand; dit zijn sorteerders die alleen de allerbeste kledingstukken eruit pikken, en wat ze overhouden vervolgens zo goedkoop mogelijk – en dus vaak onverantwoord (via dumping of verbranding) kwijt proberen te raken.
Als laatste belangrijke verdieners heb je markthandelaren en de eigenaren van (kringloop)winkels.
Veelgebruikte kleding wordt geëxporteerd naar landen als India en Oeganda. Zitten ze daar wel te wachten op onze afdankertjes?
In maart 2016 lieten landen als Rwanda, Kenia, Oeganda, Tanzania, Zuid-Soedan en Burundi weten dat ze de import van gebruikte kleding uit landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten aan banden willen gaan leggen. Dit om hun eigen kledingindustrie, die nu geen kans heeft te concurreren met de goedkope tweedehands kleren, van de grond te laten komen. En volgens economen is juist de textielindustrie een belangrijke aanjager van economische en industriële ontwikkeling.
Over de importbeperking zijn de meningen verdeeld. Critici zeggen dat de handel in tweedehands kleding in Afrikaanse landen juist werkgelegenheid oplevert: denk aan alle marktkoopmannen en -vrouwen die verdienen aan de verkoop. Bovendien is het nog maar de vraag of een importverbod de lokale industrie wel verder helpt, schreef de Volkskrant drie jaar geleden. Mark Vooges, destijds eigenaar van inzamelbedrijf Sympany, zei in de krant dat ‘landen als China op grote schaal goedkope nieuwe kleren naar Afrika exporteren’. En daarmee de lokale textielindustrie veel meer dwarszitten.
In haar boek The Travels of a T-shirt in the Global Economy uit 2014 laat econoom Pietra Rivoli zien dat eind jaren negentig, toen er al behoorlijk wat gebruikt textiel richting deze landen ging, textielfabrieken in Kenia, Zambia, Oeganda en Tanzania hun deuren moesten sluiten. Alleen al in Tanzania gingen daarmee 30.000 banen verloren. Maar kwam dat door de mitumba, zoals de balen tweedehands textiel worden genoemd?
Volgens Rivoli is er weinig bewijs dat de textielindustrie in veel Afrikaanse landen zou floreren zonder de komst van mitumba. Ze schrijft dat de kranten volstaan met kritische verhalen over de kwaliteit en prijs van lokaal gemaakte producten, dat lokale textielbedrijven slecht gemanaged worden en er niet in slagen hun klanten te bedienen. En dat de industrie zich na de crisis van eind jaren negentig nu juist lijkt te herstellen, terwijl de invoer van tweedehands kleding alleen maar toeneemt.
Bovendien, stelt Rivoli, is uit talrijke gevallen gebleken dat niet binnenlandse productie, maar de export veel belangrijker is voor economische ontwikkeling. En op de export hebben de mitumba weinig invloed.
Volgens econoom Pietra Rivoli is er weinig bewijs dat de textielindustrie in veel Afrikaanse landen zou floreren zonder de tweedehandskleding
Of het dumpen van tweedehands kleding nu wel of niet gevolgen heeft voor lokale economieën, je kunt er sowieso je vraagtekens bij zetten. The Guardian schrijft ook dat Afrikanen weinig invloed hebben op wat voor tweedehands kleding er te koop is. En dat gebruikte kleding ook vaak in slechte staat is, soms niet eens verkoopbaar. Aangezien er in deze landen helemaal geen textielinzamelsysteem is, belanden onze afdankers daar alsnog op de vuilnisbelt.
Kortom: of landen zitten te wachten op de bergen tweedehandskleren uit het westen, hangt sterk af aan wie je het vraagt.
Hoe duurzaam is het kopen van tweedehandskleren nu eigenlijk?
Toen ik een tijd geleden in mijn nieuwsbrief schreef over de toegenomen populariteit van tweedehandskleding, kreeg ik een aantal reacties van mensen die zich afvroegen hoe verantwoord het kopen van gebruikte kleren nu eigenlijk is.
Een lezer merkte op: ‘Goede tweedehands kleding bestaat natuurlijk bij de gratie van het vroegtijdig wegdoen door de eerste eigenaar. Want echt afgedragen kleding komt niet in de kringloopwinkels. Dus: wat lossen we dan op?’
Als reactie daarop vroeg iemand anders zich af: ‘Wordt tweedehands kleding uiteindelijk überhaupt meer dagen gedragen (door alle eigenaren bij elkaar) dan kleding die nooit een tweede eigenaar bereikt? En: ‘Is al dat extra heen en weer gesleep niet juist een extra milieubelasting?’
Ik moest denken aan een artikel dat vorig jaar verscheen op OneWorld, waarin een fervent liefhebber van tweedehandskleding schreef dat ze wel gebruikte kleren van de Zara kocht, maar het eerstehands nooit zou hebben aangeschaft, omdat ze het fast-fashionsysteem niet in stand wil houden. Was het niet hypocriet, vroeg ze zich af, dat haar kast elke maand verder uitdijde, nu met afdankertjes in plaats van met nieuw aangeschafte Zara-items, zonder dat ze zich hier schuldig over hoefde te voelen?
Terechte vragen, waarop naar mijn idee geen eenduidig antwoord te geven is. Ik zou zeggen dat het kopen van tweedehands – of het nu per schip vanuit de VS komt of niet – nog altijd duurzamer is dan het kopen van iets nieuws.
Met het kopen van een tweedehands kledingstuk voorkom je dat een 'goed' kledingstuk wordt gedumpt
Allereerst omdat je ermee het gebruik van nieuwe grondstoffen bespaart, en tegelijk ook voorkomt dat een ‘goed’ kledingstuk wordt gedumpt. Uit Engels onderzoek blijkt bovendien dat het verlengen van de levensduur van een kledingstuk met drie maanden, de voetafdruk van koolstof, water en afval met zo’n vijf tot tien procent reduceert.
Aan de andere kant: als je het kopen van tweedehands kleding gebruikt als argument om toch maar kleren te blijven kunnen consumeren, dan denk ik toch dat je je gedrag kritisch tegen het licht moet houden. Of zoals de OneWorld-auteur zelf constateert: ‘mijn guilt free vintage winkelen is niet veel beter dan af en toe fast fashion kopen’.