Ze had een wilsverklaring, maar wilde ze wel echt sterven? Het OM vindt van niet
Afkeer van euthanasie is er altijd al geweest. Maar de rechtszaak tegen de arts die een diepdemente vrouw hielp sterven, laat zien dat er sinds een paar jaar een kille medisch-ethische wind waait.
Ze lijkt verdwaald tussen de barricaden. Daar hoort ze niet, dat zie je zo. De vrouw is er het type niet voor, zegt ze zelf. Te schuw, te schuchter, de verpleeghuisarts met het korte grijze haar, een rugzak in regenboogkleuren, twee raadslieden in toga en een aanklacht wegens moord.
Geen moment is de 68-jarige gepensioneerde arts hier op haar gemak. En al helemaal niet als de voorzitter van de meervoudige strafkamer in Den Haag vriendelijk vraagt hoe het nou voor háár is, hoe het voelt, een dag als vandaag.
Deze bijzondere situatie, een heel complexe zaak, ze keek daar vast gespannen naar uit, ze zal er slecht van geslapen hebben… wil zij daar misschien iets over zeggen?
‘Eigenlijk niet.’
De vrouw wil hier niet zijn. Ze heeft er niet om gevraagd bekneld te raken in een juridisch debat, onder het gewicht van onmogelijke rechtsvragen over de grenzen van euthanasie, dilemma’s waarop het Openbaar Ministerie een antwoord van de rechter verlangt.
Zij heeft dit niet gezocht. Ze dacht destijds alles goed te doen, luttele weken voor haar pensionering.
Ze wilde met haar man gaan reizen.
De verpleeghuisarts – tegenwoordig specialist ouderengeneeskunde genoemd – is de eerste arts die terechtstaat wegens een ‘onzorgvuldige’ euthanasie. Nooit eerder bracht het OM een arts voor de rechter omdat die zich niet zou hebben gehouden aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet.
Sinds die wet van kracht werd, in 2002, hielpen artsen bijna 70.000 mensen met sterven. In minder dan 0,2 procent van al die gevallen oordeelde de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE, een panel bestaande uit een arts, een jurist en een ethicus) dat er iets niet in de haak was. Al die zaken werden gemeld bij het OM, dat ze steevast seponeerde.
Sinds een jaar of drie hangt er iets van chagrijn in de lucht
Sinds een jaar of drie hangt er iets van chagrijn in de lucht. De Nederlandse euthanasiewet – de eerste ter wereld – is altijd een wet van ‘open normen’ geweest, geen wet die exact wist wat de grenzen waren, maar een wet die langzaam zou groeien. De praktijk moest uitwijzen wat we écht vonden.
Dat leidt keer op keer tot gedoe. Als we besluiten dat je niet per se op sterven na dood hoeft te zijn om euthanasie te kunnen krijgen. Als we vinden dat ook psychisch lijden reden kan zijn voor een ‘goede dood’. Als ouderen vinden dat ze klaar zijn met leven, maar de politiek stervenshulp voor die groep een brug te ver vindt.
Geen groter gedoe dan bij de vraag of een arts ook diepdemente patiënten mag laten sterven. De eerste tien jaar van de euthanasiewet gebeurde dat amper: wie nog maar net wist dat hij dement werd, leed nog niet genoeg, vonden artsen. En wie diepdement was, kon niet meer om euthanasie vragen – hij wist niet meer wat dat was.
Toen de Haagse verpleeghuisarts in het voorjaar van 2016, vlak voordat ze met pensioen zou gaan, besloot een 74-jarige diepdemente en diep ongelukkige vrouw te laten sterven, leek het voor haar allemaal nog zo helder en logisch.
Haar patiënt had een wilsverklaring opgesteld toen ze nog helder was. Volgens de wet kon die verklaring in de plaats komen van een mondeling verzoek. De vrouw had het onhandig geformuleerd, in naïef-plechtige zinnen, maar de kern was duidelijk. Ze wilde niet in een verpleeghuis belanden, net als haar moeder.
Als ze niet meer bij haar man kon wonen, wilde ze dood. ‘Maar nu nog niet’, zei ze tegen de arts, om even later bij verzorgers was-ik-maar-dood te brullen.
De arts vroeg advies aan andere artsen, aan méér specialisten dan ze volgens de euthanasiewet verplicht was. Niemand waarschuwde haar toen ze besloot de tegenstrijdige antwoorden van de vrouw op de vraag of ze nog steeds wilde sterven te negeren.
Haar patiënt wist niet meer dat ze dementeerde, wist niet dat ze een wilsverklaring had
Haar patiënt wist niet meer dat ze dementeerde, wist niet dat ze een wilsverklaring had, en vergat binnen een minuut wat ze even eerder had gezegd. Ze schrok van haar eigen handen. Raakte overstuur van het idee dat haar man er niet was – ze dacht dat hij dan vreemdging.
Een echt gesprek was niet meer mogelijk, al was er nog dat ene moment van ‘terminale luciditeit’, een helder ogenblik op het laatst, waarop de demente vrouw tegen haar dochter zei dat ze wel wist dat ze ziek was en dat het goed was als ze nu zou sterven.
‘Het is iets spiritueels’, zegt de verpleeghuisarts tijdens de zitting. ‘Geneeskunde is meer dan feiten.’
Op een ochtend roerde de arts een slaapmiddel door de koffie om te voorkomen dat de vrouw in paniek zou raken. Daarna diende ze het euthanaticum toe.
Dat er bij een aantal artsen grote weerstand bestaat tegen euthanasie op grond van een wilsverklaring (‘Je maakt geen mens dood die niet meer begrijpt wat er gebeurt’), wist ze toen niet. Ook niet dat artsen zouden vinden dat er met dat ‘stiekeme slaapmiddel’ een fundamentele ethische grens was overschreden.
En al helemaal wist de arts niet dat die artsen ‘mijn casus zouden aangrijpen om hun standpunt luid en duidelijk kenbaar te maken’.
Het klinkt gekwetst, haar slotwoord in de rechtbank.
Waar kwam die weerstand onder haar collega’s vandaan?
De morele aversie is er altijd geweest, denk ik.
Ooit leek het een kwestie van geduld voordat euthanasie ook mogelijk zou worden voor mensen met ernstige dementie, maar het tij is gekeerd. De naoorlogse babyboomers die met het pleidooi voor zelfbeschikking hun jarenzestig-idealen in de praktijk brachten, zijn met pensioen of gaan zelf dood.
Niemand heeft een probleem met ‘gewone’ euthanasie, de zachte dood voor een kankerpatiënt bijvoorbeeld. Maar bij dementie breekt er iets.
Dat merk je aan de toon van het debat. Die is sinds 2016 scherper geworden. Die kille wind stak op nadat op televisie een documentaire was uitgezonden over de instelling die euthanasie in moeilijke gevallen mogelijk wilde maken, de Levenseindekliniek.
De morele aversie tegen euthanasie is er altijd geweest
Anderhalf miljoen mensen zagen op prime time hoe Hannie Goudriaan stierf, de vrouw die vrijwel alleen nog ‘huppakee’ kon zeggen omdat ze leed aan een zeldzame vorm van dementie die haar steeds meer woorden afnam.
Bij de laatste vijfjaarlijkse evaluatie van de wet in 2016 zei nog driekwart van de Nederlanders dat een diepdemente patiënt euthanasie moet kunnen krijgen, maar het zou mij niet verbazen als die steun geslonken is. De dood van ‘Huppakee’, zoals we Hannie Goudriaan gingen noemen, viel ons wel erg rauw op het dak.
Begin 2017 werd het gedoe groter door twee gevallen van euthanasie bij gevorderde dementie. In het eerste had een arts een slaapmiddel door de appelmoes van zijn patiënt geroerd, om te voorkomen dat hij zich zou verzetten.
Toch vond de RTE in dit geval niet dat er sprake was van ‘onzorgvuldige’ euthanasie, maar in het oordeel rept de commissie met geen woord over een kalmeringsmiddel in de appelmoes. De arts had het niet vermeld, erkende RTE-voorzitter Jacob Kohnstamm.
Het andere geval betrof de Haagse verpleeghuisarts, die de Dormicum door de koffie had geroerd.
De steun voor de euthanasiewet is, vermoed ik, minder massief dan enquêtes suggereren. Die wet is door een kier in de geschiedenis gekropen. Vijf jaar eerder zou de wet niet zijn aangenomen. Vijf jaar later ook niet meer.
Het lijkt niet meer van deze tijd om voor het recht op zelfbeschikking te pleiten. Nieuwe generaties hebben het voor het zeggen, dertigers en veertigers voor wie the sixties vandaag nog aan de straatkant mogen worden gezet.
Artsen zijn nooit heel enthousiast geweest over euthanasie bij diepe dementie. Want hoe moet je als arts vaststellen dat een volledig verdwaalde patiënt nog steeds wil sterven zoals ze in haar wilsverklaring heeft beschreven?
Volgens de toetsingscommissie was de verpleeghuisarts onzorgvuldig geweest. Ook het medisch tuchtcollege kwam tot die conclusie. Maar in hoger beroep besloot het centraal medisch tuchtcollege dat de arts ‘alles [heeft] gedaan om tot een zorgvuldige afweging te komen’.
Haar interpretatie van de wilsverklaring was ‘niet onbegrijpelijk’. En ook is het ‘niet onwaarschijnlijk te achten’ dat de arts deed wat haar patiënt ten diepste wilde. De vraag was wat het Openbaar Ministerie nog kon toevoegen.
Voor de meervoudige strafkamer in Den Haag blijkt dat het OM geen probleem heeft met de dubbelzinnige wilsverklaring. En ook niet met het heimelijk toedienen van een slaapmiddel.
De arts wordt van moord beschuldigd, louter omdat ze de diepdemente vrouw niet meer had gevraagd of ze nog steeds wilde sterven.
Een patiënt moet alle ruimte krijgen om zich te bedenken. En dat kan niet als een arts niet blijft vragen naar haar wens. Hoe zinvol dat nog is bij een diepdemente patiënt die geen enkel idee meer heeft van gisteren of morgen, daar stond het OM niet bij stil.
Zolang een dementerende fysiek tot enige vorm van communicatie in staat is, moet een arts het proberen. Als dat vandaag nergens toe leidt, dan morgen misschien, aldus het OM, dat kennelijk voor lief neemt dat zo’n verplichting euthanasie praktisch onmogelijk maakt.
Kun je bepalen wanneer je latere, diepdemente ik moet sterven?
Dit raakt aan het lastigste dilemma rond euthanasie bij dementie. Kun je, zolang je nog wilsbekwaam bent, bepalen wanneer je latere, diepdemente ik moet sterven? Ook als je tegen die tijd een ander lijkt te zijn?
Dat zijn de rechtsvragen waarop het OM antwoord wil hebben. Het komt neer op de vraag wat belangrijker is, het beschermen van het leven van een diepdemente mens of het zelfbeschikkingsrecht van diens ‘vroegere ik’.
Wie heeft het laatste woord?
Het OM erkent dat de Haagse verpleeghuisarts naar eer en geweten handelde en een wet overtrad die niet duidelijk was. Maar omdat de arts niet lang genoeg doorvroeg, staat niet vast dat de dementerende vrouw werkelijk wilde sterven.
Van euthanasie is volgens de wet dan geen sprake meer, zei de officier van justitie. Het doden van een ander mens is dan moord. ‘Niet de gebruikelijke vorm van moord’, zei hij bijna verontschuldigend in de rechtszaal. Het kwam bij de arts, dat begreep hij wel, niet minder als een mokerslag aan.
Die arts zegt niets. Ze wist al voor de zitting dat het OM haar wel schuldig acht aan moord, maar geen straf wil opleggen.
Uitspraak op 11 september.