Omarm het donker, dan zie je pas wat je mist

Marjolijn van Heemstra
Correspondent Ruimtevaart
Foto: Lisa van Casand (voor De Correspondent)

In zijn boek The End of Night laat journalist Paul Bogard zien hoe kunstlicht de duisternis verovert, met soms desastreuze gevolgen. We bespraken het boek in de leesclub van De Correspondent en kwamen tot de conclusie: dit probleem is – in theorie – makkelijk op te lossen. Omarm het donker.

Jammer dat ik er na het lezen van dit boek een nieuw probleem bij heb, zegt een van de deelnemers aan de leesclub tijdens het introductierondje. Er volgt instemmend gemompel, ook van mij. Het was precies wat ik voelde na het lezen van Natuurlijk wist ik dat onze nachten licht zijn, maar wat dat betekent en hoever de consequenties daarvan reiken, daarvan had ik geen idee.

In The End of Night reist journalist Paul Bogard naar de lichtste en donkerste plekken in de westerse wereld om te onderzoeken wat het verdwijnen van de duisternis met ons doet.

Hij schrijft over de verwoestende impact van kunstlicht op vleermuispopulaties, hoe babyschildpadden – verblind door felverlichte strandtenten – verdwalen op weg naar zee, hoe trekvogels te pletter slaan op natte parkeerplaatsen die ze vanwege de reflectie van het licht voor een meertje hielden. Hij schrijft over onze angst voor het duister en over onderzoeken die aantonen dat meer licht niet vanzelfsprekend tot meer veiligheid leidt.

Zijn verslag waaiert uit naar alle windrichtingen van het leven. Lichaam, geest, cultuur, natuur, zelfs de taal komt eraan te pas – want wat betekenen kinderliedjes over de sterren nog als de kinderen die ze zingen zelf geen sterren meer zien?

Overal zag ik de nachtelijke gloed die ons het zicht op de sterren ontneemt

Nederland is een van de meest lichtvervuilde landen ter wereld en nadat ik Bogards boek las, zag ik het overal – die nachtelijke gloed die ons het zicht op de sterren ontneemt. Ironisch, dacht ik, in een tijd waarin we met gigantische ruimtevaartprogramma’s steeds meer uithoeken van het heelal verkennen, zien we zelf nauwelijks nog sterren. Ik schreef waarin ik, geïnspireerd door Bogards boek, onderzocht hoe het ervoor staat met de Nederlandse duisternis.  

Maar het was niet alleen het onderwerp van het boek dat mij zo raakte. Het was ook de vorm, de gelaagdheid van de zoektocht. Bogard is niet bang om wetenschap met poëzie te vermengen. Hij spreekt onderzoekers en sjamanen, laat zowel biologen als kunstenaars aan het woord. Hij laat zien hoe één enkel onderwerp een rijkdom aan betekenissen heeft. En hoe zinloos het is een probleem vanuit een enkel perspectief te benaderen.  

Wie het over lichtvervuiling heeft, heeft het over praktische zaken als verdwijnende diersoorten, maar ook over een diepgewortelde angst voor de duisternis. Het gaat over verspilling van geld en energie maar ook over een spiritueel verlies voor een soort – onze soort – die al duizenden jaren betekenis vindt in het licht boven ons.

Hoe waardevolle dingen ons door de vingers glippen

Terug naar de tafel, de leesclub. We praten over slaap en stilte en hoe waardevolle dingen ons soms zomaar door de vingers glippen en je pas te laat beseft wat er verdwenen is.  

We kijken naar de foto’s van die portretten maakt van moderne steden met een ouderwetse sterrenhemel.

Niet iedereen is gecharmeerd van Bogards brede blik. ‘Hij scheert over de dingen heen’, zegt iemand, ‘en geeft ons overal een beetje informatie over, maar is nergens volledig.’ Een andere lezer werpt tegen dat je in het uitgebreide notenapparaat zelf de bronnen kunt vinden voor aanvullende informatie.

We praten over waarin staat dat Bogards pleidooi voor duisternis in wezen elitair is. Alleen op welvarende plekken met een monocultuur zullen mensen zich veilig genoeg voelen om de lichten uit te doen, stelt de recensent.

Ik vertel over het plein waar ik woon, in een Amsterdamse buurt die tot voor kort de verkeerde lijstjes aanvoerde. Armoede. Werkloosheid. Onveiligheid. De buurman die ik probeerde te overtuigen van het belang van minder lantaarnpalen schudde meewarig zijn hoofd: ‘Je weet niet waar je woont.’

Die opmerking deed mij denken aan een waarin een man met een telescoop door Los Angeles loopt om mensen te laten zien wat er boven hen hangt zonder dat ze daar erg in hebben. Een gigantische maan, een heelal, een firmament. Ik begrijp mijn buurman, maar in zekere zin weten we allemaal niet waar we wonen. Ons plein ligt recht onder een sterrenhemel die we nauwelijks nog zien.

Er zitten kritische en enthousiaste lezers aan de leesclubtafel. Waar we het over eens zijn is hoe weinig mensen bekend zijn met lichtvervuiling en hoe geruisloos de duisternis dus uit ons leven verdwijnt. Zonde, want hoe deprimerend het boek op momenten ook is, er schuilt hoop in het feit dat dit probleem relatief makkelijk is op te lossen. Nou ja, makkelijk: in theorie in elk geval wel. Het licht uit. De duisternis omarmen.

Een eeuwigdurende dag

Terwijl ik deze terugblik schrijf, stuurt collega Lynn Berger door over de nacht in Arizona. Vanwege de klimaatverandering is het daar nu ’s zomers zo warm dat intensieve activiteiten verplaatst worden naar de nacht. Sporten, werken in de bouw of op het land, het vindt steeds vaker plaats tijdens de donkere uren. De nacht als nieuwe dag.

Of dat de liefde voor duisternis vergroot, valt te bezien. Voorlopig betekent het vooral een extra goed verlichte nacht. Dat is dus ook nog een optie: als de lichte uren ons straks te heet worden, eindigen we met een eeuwigdurende dag.   

Meer lezen?