Is onderwijs weggegooid geld?
Econoom Bryan Caplan stelt dat onderwijs een verspilling is van tijd en geld. Misschien een nogal extreme stelling. Maar wél eentje die aan het denken zet over het nut van de 43 miljard euro die in Nederland jaarlijks naar onderwijs gaat.
Waarom sturen we kinderen naar school?
Het is zo’n vraag waarop iedereen een antwoord heeft: bildung en burgerschap, kennis en kunde, groei en gelijkheid. Vind ze maar eens, mensen die vinden dat er wel wat minder onderwezen mag worden.
Nu heb ik zelf niet veel onderwijs genoten. Dat lag ook aan mij. Als tiener was ik meer geïnteresseerd in softdrugs en het computerspel World of Warcraft. Bovendien koos ik steevast de verkeerde studies. Zo ging ik op mijn negentiende pedagogiek studeren. In maand drie kreeg ik een toets over babygeluidjes – terwijl ik doodsangsten uitsta bij het zien van een baby. Toen ben ik maar gestopt.
Van de zomer stuitte ik op het boek The Case Against Education, van de Amerikaanse econoom Bryan Caplan. Mooi, dacht ik: eindelijk iemand die mijn onderbuik kan voeden met argumenten tegen onderwijs. Caplan schrijft dat het onderwijs een verspilling is van tijd en geld.
Dat maakt het een interessant boek. Want volgens de VVD* biedt het onderwijs ‘de beste garantie voor economische groei’. D66 noemt* ons onderwijs ‘de motor van groei en kansengelijkheid.’ ‘Onderwijs is de basis van de kenniseconomie die Nederland wil zijn en investeringen in het onderwijs betalen zich altijd terug’, schrijft GroenLinks.*
Onzin, zegt Caplan. Meer onderwijs leidt inmiddels helemaal niet meer tot economische groei, en dus is het een verspilling van tijd en geld. Hij adviseert keihard te snijden in het onderwijs, en minder mensen naar school te sturen.
Dat is nogal een dingetje. In Nederland gaat elk jaar 43,8 miljard euro naar onderwijs, 6 procent van het bruto binnenlands product. Weggegooid geld?
Niet het menselijk kapitaal, maar het signaal
Eén ding heeft de economische wetenschap inmiddels overduidelijk aangetoond: onderwijs loont, letterlijk.
Ieder jaar in de collegebanken van een Nederlandse universiteit levert gemiddeld bijvoorbeeld 7 tot 9 procent extra inkomen op* ten opzichte van mensen die zo’n opleiding niet doorlopen. Wereldwijd varieert het rendement van een onderwijsjaar. In de Verenigde Staten is het wat meer, in het Verenigd Koninkrijk wat minder, maar overal levert onderwijs geld op.*
De vraag is: waarom levert een opleiding een hoger salaris op?
Het gebruikelijke antwoord van economen: omdat je iets geleerd hebt. Omdat het onderwijs ons vaardigheden leert die we gebruiken bij onze latere werkzaamheden. We leren lezen, schrijven en rekenen, en als we nog even doorzetten leren we een boorplatform ontmantelen, een kies trekken, een vliegtuig vliegen. Met onderwijs, zo zeggen economen, bouwen we ‘menselijk kapitaal’ op, human capital.
Werkgevers willen graag betalen voor dat menselijk kapitaal, en dus verdienen mensen die langer naar school zijn gegaan meer – zo is de theorie.
Maar volgens Caplan klopt daar weinig van. Wie langer naar school is gegaan verdient niet meer omdat hij meer geleerd heeft, schrijft hij, maar omdat zo’n lange opleiding een signaal afgeeft aan werkgevers.
Onderwijs draait niet om het bijbrengen van vaardigheden, maar om het certificeren van vaardigheden, schrijft Caplan. Om het diploma. Het papiertje. Wie de verveling van de collegebanken kan doorstaan, geestdodende opdrachten kan voltooien en irrelevante kennis kan opdoen, laat zien gedisciplineerd, gehoorzaam en leerbaar te zijn. En laat werkgevers nu net werknemers zoeken die gedisciplineerd, gehoorzaam en leerbaar zijn.
Wie langer naar school is gegaan verdient niet meer omdat hij meer geleerd heeft, maar omdat zo’n lange opleiding een signaal afgeeft aan werkgevers
Maar die vaardigheden had je al toen je aan al dat onderwijs begon – je hebt ze niet geleerd, maar nu wel mooi aangetoond. Tegenover de human capital theory stelt Caplan deze signalling theory. Onderwijs als signaal voor bepaalde kwaliteiten.
Onderwijs is in Caplans verhaal een ‘positioneel goed’: dat betekent dat de waarde van een diploma afhankelijk is van hoeveel diploma’s anderen hebben. Als je een baan wilt, gaat het er niet om dat je een diploma hebt dat aantoont dat je de juiste vaardigheden hebt om het werk uit te voeren, nee, belangrijker is dat je hoger opgeleid bent dan anderen die solliciteren. Daarom raken we steeds hoger opgeleid, en moet iedereen steeds langer in de schoolbanken doorbrengen om werkgevers te imponeren.
Zo had in 1970 maar 8,9 procent van de werkende Nederlanders hoger onderwijs genoten. Inmiddels is dat bijna 35 procent. Daardoor is de relatieve waarde van een hbo-diploma verhoudingsgewijs flink afgenomen.
Persoonlijk brengt dat profijt, natuurlijk, maar maatschappelijk is het een verspilling van tijd en geld. Vergelijk het met een voetbalwedstrijd kijken in het stadion: als je de wedstrijd beter wilt zien dan sta je op, maar als iedereen dat doet dan is iedereen slechter af – en moet je op je stoel gaan staan.
Een diploma loont meer dan een jaar onderwijs
Twee theorieën dus: de human capital theory – die decennialang bepalend is geweest om uitgaven aan onderwijs te rechtvaardigen – en de signalling theory. Volgens Caplan is onderwijs voor 20 procent menselijk kapitaal vergaren, en voor 80 procent een signaal afgeven.
En voor zijn verhaal valt veel te zeggen. Caplan stelt een interessante vraag: heb je liever een Harvard-diploma zonder op Harvard te hebben gezeten, of heb je liever zes jaar op Harvard gezeten zonder een diploma te krijgen?
Als je gelooft dat onderwijs vooral gaat over het bijbrengen van vaardigheden, redeneert Caplan, dan zou je voor de Harvard-opleiding moeten kiezen. Het maakt immers niet uit of je aan het eind van de rit een diploma haalt. Iemand die vlak voor de eindstreep stopt met zijn studie heeft bijna evenveel vaardigheden opgedaan als iemand die net wél zijn studie heeft afgerond. Als werkgevers betalen voor menselijk kapitaal zou elk jaar onderwijs grofweg gelijk beloond moeten worden.
Maar dat is niet zo.
Econoom Peter van der Meer berekende dat voor Nederland.* Ieder onderwijsjaar ná de middelbare school, levert 3 procent meer salaris op. Maar het afronden van een mbo-opleiding levert maar liefst 12,9 procent op, en wie een universitaire opleiding afrondt verdient 20,9 procent meer.
Dit diploma-effect bestaat overal ter wereld, niet alleen in Nederland.*
Gezocht: academisch denkniveau
Caplan geeft nog een argument om aan te nemen dat onderwijs er vooral is om aan werkgevers het signaal af te geven dat je gedisciplineerd en gehoorzaam bent, en niet om wat te leren.
Tijdens mijn kortstondige studie filosofie vroeg ik me geregeld af of iemand ooit nog eens terug zou denken aan al die dode filosofen. Dat je vijftien jaar later als procesmanager bij de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in de zoveelste vergadering over het rioleringsplan zit, en opeens denkt: verrek ja, Heidegger zei het al: ‘Het antwoord op de vraag wie het erzijn telkens is, werd ogenschijnlijk bij de formele aanduiding van de fundamentele bepaaldheden van het erzijn al gegeven.’
Ik betwijfel het. Heidegger had over rioolmanagement niks te melden. Toch hindert dat de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht niet. Zo’n gemeente zoekt namelijk naar managers van ‘academisch denkniveau’. Wie Sein und Zeit in het Duits kan lezen, kan ook een rioleringsproject in Hendrik-Ido-Ambacht begeleiden – zo is de gedachte.
En die gedachte is niet uitzonderlijk. De meeste hoogopgeleiden krijgen werk op hun opleidingsniveau, maar de opleiding zelf heeft vaak weinig te maken met het werk dat ze later gaan doen.
Dat is vreemd, volgens Caplan. Want als de psychologen, pedagogen en onderwijskundigen iets hebben geleerd van decennia aan onderzoek, dan is het wel dat mensen heel slecht zijn in het vertalen van opgedane vaardigheden naar andere domeinen.
Psychologen maken onderscheid tussen near transfer en far transfer. Near transfer: als je de veter van één schoen kunt strikken, dan kun je vele veters van vele schoenen strikken. Far transfer: als je leert schaken, dan train je tevens je ruimtelijk inzicht, je geheugen en je analytisch vermogen – oftewel: je bekwaamt je in generieke vaardigheden.
Voor het bestaan van near transfer is bewijs te over, voor het bestaan van far transfer vrijwel geen.*
Een mooi voorbeeld komt van Adriaan de Groot, de Nederlandse psycholoog en bedenker van de Cito-toets. Hij schreef in 1946 het boek Het denken van den schaker. Schaakgrootmeesters bleken een fenomenaal geheugen te bezitten voor schaakposities die ze jaren eerder gezien hadden. Ze herinnerden ze zich tot op de laatste pion en konden hele partijen uit de achttiende eeuw naspelen.
En toch, zo gauw De Groot de grootmeesters een willekeurige schaakpositie voorschotelde – een samenstelling van stukken die je tijdens een regulier potje schaak nooit zult tegenkomen – was hun geheugen voor de positie van de schaakstukken even beroerd als dat van amateurs.
Daarmee liet hij zien: generieke vaardigheden bestaan niet. Wie een goed geheugen heeft voor het een, hoeft niet een goed geheugen te hebben voor het ander. Wie kan redeneren over Heidegger, kan niet per definitie redeneren over riolen. ‘Op basis van al het beschikbare bewijs uit vele verschillende disciplines concluderen wij dat de zoektocht naar generieke vaardigheden een prijzige, rampzalige oefening in futiliteit is’, aldus twee prominente pedagogen. *
Wie een goed geheugen heeft voor het een, hoeft niet een goed geheugen te hebben voor het ander
Weer een argument tegen de human capital theory, betoogt Caplan: het gaat er niet om wat je op school leert, want veel van wat je er leert, daar heb je later niets aan – en je leert er ook geen generieke vaardigheden of een ‘academisch denkniveau’.
En het is nog erger, volgens Caplan: de kennis die leerlingen wél opdoen, vergeten ze snel.
Neem de volgende Amerikaanse studie.* Eén groep leerlingen kreeg twee keer zoveel wiskundeles. Dat leverde een behoorlijke verbetering in de toetsresultaten op. Maar een jaar later was nog maar een derde van die verbetering over. Econoom Raj Chetty constateerde* zelfs dat de impact van een relatief goede leraar op de toetsscores al na twee jaar voor bijna 80 procent verdwenen is.
We weten niet of onderwijs voor economische groei zorgt
De ultieme test van de signaaltheorie is of meer onderwijs nu voor meer economische groei zorgt, of niet. Als onderwijs draait om vaardigheden waar je iets aan hebt in je werkende leven, dan verwacht je dat de samenleving er economisch van profiteert. Als onderwijs een academische paardenrace is, zoals Caplan betoogt, dan heeft meer onderwijs minder effect op de economische groei. Ieder diploma snoept waarde af van ieder ander diploma.
Dus: wat weten we van de invloed die onderwijs heeft op de economische groei?
In 1996 schreef econoom Lant Pritchett een klassiekertje, een artikel getiteld ‘Where has all the education gone?’. Hij stelde zichzelf een simpele vraag: hoe kan het dat we wereldwijd zoveel meer onderwijs doorlopen, maar dat je daar niets van terugziet in de economische groeicijfers?
Vooral in ontwikkelingslanden gingen kinderen veel langer naar school dan voorheen: India (5,4 jaar), Kameroen (5,9 jaar), Kenia (6,2 jaar), Ghana (6,7 jaar), Indonesië (7,2 jaar), Botswana (8,87 jaar), en Egypte (10,08 jaar). In veel van die landen volgen kinderen en jongvolwassenen nu meer onderwijs dan de gemiddelde Nederlander in 1960 (6,1 jaar).
Toch berekende Pritchett dat onderwijs zelfs een licht negatief effect had op de economische groei.* ‘Dit zet de conventionele wijsheden van ontwikkelingseconomen over het belang van onderwijs op zijn kop’, merkte hij droogjes op.
Gelukkig kwam Pritchett met een verklaring om de human capital theory te redden: we meten onderwijs verkeerd, zei hij. Het gaat niet om de kwantiteit – het aantal jaar dat iemand naar school gaat – maar om de kwaliteit: hoe goed dat onderwijs is. Zo is de slechtste vijf procent van Nederlandse lezers ongeveer even geletterd als een gemiddelde inwoner van Jakarta.* Een Indonesiër die hoger onderwijs volgde, scoort gemiddeld slechter dan een Nederlander die alleen naar de basisschool ging.
Een veel betere voorspeller dan aantal jaren onderwijs, zijn dan ook de prestaties op gebied van taal- en rekenvaardigheid – zo bleek uit later onderzoek van OESO-economen.*
Bij dat onderzoek werden ook al snel vraagtekens gezet. De economen namen de taal- en rekenprestaties van een jaar, en de economische groei van datzelfde jaar. Maar: al die studenten die toetsen afleggen, werken nog niet. Hoe kunnen ze dan bijdragen aan de economische groei?
Dus gooiden andere onderzoekers weer een vertraging in het model: hoe goed voorspellen testscores van twintig jaar geleden de groei twintig jaar later?
En toen slonk het effect aanzienlijk.*
En zo wordt het ingewikkelder en ingewikkelder. Wat nu als je niet vertraagt met twintig, maar met vijftien, of vijfentwintig jaar? Wat als je andere toetsscores gebruikt? Wat als je andere groeigegevens gebruikt? Wat als je andere periodes kiest, andere landen? Enzovoorts, enzoverder.
En stel dat er inderdaad een verband bestaat tussen onderwijs en groei: hoe weten we dat het onderwijs de groei veroorzaakt, en de groei niet het onderwijs? Als het economisch voor de wind gaat, dan wil een overheid nogal eens investeren in scholing. Als ouders banen hebben en hun inkomens groeien, dan willen hun kinderen nogal eens beter presteren op toetsen.
In een meta-analyse, waarin talloze onderzoeken op één hoop werden gegooid, lieten onderzoekers bovendien zien dat er sprake is van een grootschalige publicatiebias: studies met resultaten die laten zien dat onderwijs geen groei oplevert, verdwijnen in een ladekast. En als je daarvoor corrigeert, blijft er slechts een klein positief effect van onderwijs op de groei over.*
Lang verhaal kort: de zoektocht naar een eenduidige relatie tussen onderwijsniveau en economische groei heeft weinig opgeleverd. Een euvel dat economen duiden als ‘raadselachtig’* en ‘ontmoedigend’.*
Heeft Caplan gelijk?
Met zijn boek probeert Caplan het idee onderuit te halen dat kinderen en jongvolwassenen op school vaardigheden leren waar ze later iets aan hebben, en dat onderwijs de motor van de economie is.
Natuurlijk is daar wel een en ander op aan te merken. Neem dat diploma-effect – dat een schooljaar waarin je een diploma haalt meer oplevert dan een willekeurig ander onderwijsjaar. Volgens Caplan toont dat aan dat onderwijs om diploma’s gaat, en niet om leren. Maar misschien leer je juist in een diplomajaar wel precies de kennis die je nodig hebt voor je latere beroep. Of misschien zijn mensen die vlak voor de eindstreep stoppen juist de mensen die je niet moet hebben: van die types zonder doorzettingsvermogen. Dus hoe verwonderlijk is het dat werkgevers extra betalen voor het behalen van een diploma?
En ja, kennis is beperkt toepasbaar. En we vergeten veel. Maar er bestaat ook wetenschappelijke literatuur over onderwijs en het IQ.* Daaruit blijkt dat elk jaar onderwijs ongeveer één tot vijf IQ-punten oplevert. Hoe zit dat dan?
Uiteindelijk, zo betoogt econoom Nick Huntington-Klein, is de vraag of onderwijs vooral menselijk kapitaal of signaal is ‘empirisch onoplosbaar’.* We weten het niet, en we zullen het vermoedelijk nooit weten. Het is niet of-of, menselijk kapitaal of signaal, maar beide. Maar in welke verhouding?
Wat ik zelf geloof? Ik denk dat Caplan meer gelijk heeft dan we denken. In ieder geval voor landen die hun onderwijssystemen al redelijk op orde hebben. Ik twijfel er niet aan dat het letteren van de bevolking in Malawi groei oplevert, maar meer kennis over Plato in het Nederlands basisonderwijs…? Zoals de zestiende eeuwse Zwitser Paracelsus al zei: Dosis sola facit venenum.
Toch kan ik het niet met Caplans conclusies eens zijn. Caplan wil minder onderwijs voor iedereen, want ‘t is een verspilling van tijd en geld.
En daar scheiden onze wegen. Wat Caplans boek in mijn ogen vooral laat zien is dat economische argumenten om onderwijs te verdedigen niet zo sterk zijn. Maar zou onderwijs daar dan om moeten draaien?
Onderwijs, gewoon best leuk
Onlangs opende vice-premier Hugo de Jonge (CDA) het academisch jaar met de boodschap dat onderwijs wat ‘minder leuk’ mag. De economie moet er namelijk ook wat aan hebben.
Ik ben het daar niet mee eens. Leuk is wat mij betreft hoofdzaak. Wat ik heb gemist door m’n studies niet af te ronden, was niet bepaalde kennis. Ik miste het gezelschap. Er waren asteroïden waar vaker mensen over de vloer kwamen dan bij mij. Toen ik eenmaal aan het werk kwam bij Follow the Money, merkte ik dat ik daar nog het meest last van had: mensen in de ogen aankijken enzo.
Onderwijs maakt ons gezonder, gelukkiger en het vergroot de kansen op een partner. (Bewijs: in die kelder van mijn moeder gebeurde op dat vlak in ieder geval niets). Kortom: Onderwijs maakt ons leven aangenamer.
En daarom sturen we kinderen naar school.