In het voorjaar van 2003 zit ik voor het laatst naast mijn vader in de wachtzaal van een IND-kantoor. 

Ik weet op dat moment niet precies waar die afkorting voor staat, maar ik ben me bewust van de dreiging waarmee de letters gedrukt zijn of in de mond genomen worden. Op brieven, in het journaal en op de stapels verblijfsdocumenten die mijn vader zorgvuldig in de dikke zwarte mappen op zolder bewaart. De post waarop IND staat valt met regelmaat op onze deurmat en gaat altijd over onze verblijfsstatus. Het is het soort post waarvan de gezichten van mijn ouders vertrekken. 

Terwijl ik met mijn ogen de blinkende wachtzaal scan, voel ik een ontzettende behoefte om een tapijt op de marmeren vloer te leggen. De geur van nieuwe tapijten geeft me troost, omdat het de geur van verandering is. Het is de geur van zomeravonden, waarin mijn broertje en ik neerploffen op de pas gelegde vloerkleden van een nieuw huis. De tapijten toveren we om in een grote speeltuin, waarop we tikkertje en ‘schipper, mag ik overvaren?’ spelen, de eerste Nederlandse spellen die we in het AZC hebben geleerd. Het is een plechtige inhuldiging van de tot dan toe meubelloze woning, iedere keer opnieuw. 

Links van me schraapt mijn vader zijn keel, lichtjes gespannen. Hij brengt zijn duim en wijsvinger naar zijn tong om nog een laatste keer door de documenten in zijn handen te bladeren. Die middag dienen mijn ouders een verzoek tot naturalisatie in.

De dreigende sfeer in de wachtzaal is er een die het lot van ouders en hun gezinnen in een handomdraai kan veranderen. Maar als alles goed gaat, zal onze nationaliteit een aantal maanden later met de post opgestuurd worden.

Waarom mijn ouders moesten vluchten

Ik werd in 1993 geboren in Rwanda. Een pittige baby, is mij verteld; speelgoed, plastic eetlepels, de vingers van mijn ouders, om alles wat ik met mijn kleine handjes te pakken kreeg balde ik stevig mijn vuist tot ik in slaap viel. Dat kon ook niet anders, in het nest van twee politiek bevlogen Afrikaanse twintigers.

In het decennium daarvoor was de generatie van mijn ouders en grootouders overal op het continent op weg geweest naar de dekoloniale Afrikaanse droom. Dat is tenminste wat er gedacht werd. Maar de plotse verdwijning, ziekte en dood van de breinen achter het pan-Afrikanistische project openden de deur voor corruptie en hebzucht. Het continent Afrika bleek nog steeds een speelkwartier voor het ruziënde Westen. 

Een maand voor mijn eerste verjaardag ontbrandde het hellevuur

Terwijl de politieke onrust in de regio achter de coulissen opliep, werkten mijn ouders zich omhoog op de Rwandese maatschappelijke ladder. Ze schopten het van boerenkinderen uit de traditionele landbouwregio tot de nobele middenklasse van de Rwandese hoofdstad Kigali.

Het leven in de hoofdstad was uitbundig, maar in het noorden van het land hing de onrust van oorlog in de lucht, de politieke repressie tegen Tutsi’s en dissidenten van het regime in de rest van het land nam toe. Een maand voor mijn eerste verjaardag ontbrandde het hellevuur. Mijn ouders ervoeren gedurende honderd dagen de grootste verschrikking van hun leven: de Rwandese genocide.

Mijn ouders verlangden naar thuis

Vier jaar later staan we op Schiphol. We zijn naar Nederland gekomen om er asiel aan te vragen. We hebben geen jassen, maar dragen onze truien en hemden in lagen. Ons verblijf zal maar tijdelijk zijn, hopen we. 

In de eerste maanden spreken de volwassenen continu over teruggaan. Aan het aanrecht, rond salontafels, onder het genot van warme flessen Leffe Blond, die te lang buiten de koelkast hebben gestaan – vergeten door de verhitte politieke discussies. 

Onze tantes en moeders lopen op en neer tussen de keukens en de woonruimtes van de tijdelijke huizen die ons zijn toegewezen. Ze serveren borden, halen flessen af en tonen trots hun kookkunsten aan het bezoek – oude vrienden en familieleden uit het thuisland, die net als zij de sprong naar het Westen hebben gewaagd.

In deze huizen zijn alle kinderen mijn nichten en neven, hun moeders mijn tantes, daarvoor is een bloedverwantschap niet nodig. Hier gaat familie over gemeenschap, over het verzachten van een gedeeld leed en onze voorzichtige poging tot wederopbouw. 

Dankzij lokale Surinaamse winkels, die we hier toko’s leren noemen, komen de gerechten van onze moeders en tantes dicht bij het traditionele eten dat we gewend zijn. En als we een hap of gekookte cassave nemen, wanen we ons weer thuis. In onze achtertuinen in Kigali. We hebben een collectief doel: de aanstaande winter doorkomen.

Rwandese woonkamers zijn plaatsen in Europa die aan de andere kant van de wereld hadden kunnen liggen. Het zijn bekende plaatsen in den vreemde, veilige havens waar we thuis kunnen komen. De woonkamers worden de broedplaats van mijn Rwandese meisjesbestaan in Europa. 

De maanden worden jaren, de lagen kleding winterjassen. Net als veel migrantenkinderen word ik vanaf dat moment geconfronteerd met de botsing van twee werelden. Terwijl mijn ouders de cultuur uit hun thuisland vanzelfsprekend willen behouden, word ik een leven van tegenstellingen in geslingerd. 

Ik moet schipperen tussen verschillende versies van mezelf, de versie ontstaan uit de traditioneel Afrikaanse opvoeding van mijn ouders en de versie ontstaan uit de verwachtingen van mijn witte omgeving. 

Derdecultuurkinderen

Niet-westerse migrantenkinderen als ik zijn al ruwweg vier generaties onderdeel van de Nederlandse maatschappij. Ze noemen ons ook wel ‘derdecultuurkinderen’, een term die bedacht werd door de Amerikaanse socioloog Ruth Hill Useem, verwijzend naar een kind dat een aanzienlijk deel van zijn vormingsjaren buiten de cultuur van zijn ouders heeft doorgebracht. 

Onze ouders leerden ons dat ‘thuis’ geen geografische plek is, maar tussen mensen bestaat

Deze kinderen van migratie, kinderen zoals ik, hebben de sterke neiging om hun niet-dominante thuiscultuur samen te voegen met elementen van de dominante cultuur uit het land van aankomst. Zo creëren we een eigen identiteit: een derde cultuur.

Zak met groenten

Derde cultuur is de grens van België met Nederland oversteken met een kofferbak vol plastic zakken omdat de Nederlandse Albert Heijn die niet verkoopt. Derde cultuur is weten dat je nooit met lege handen bij iemand thuis mag aankomen en Maar bovenal is derde cultuur dan een veilige haven.  

En meer dan de cultuur van mijn ouders gaat de cultuur van een derdecultuurkind als ik over vorming van een nieuwe identiteit.

De nieuwe generatie bindt haar idealen niet aan een vaste geografische plek. We eisen onze rechtmatige plek op in het Westen waar we opgroeien, terwijl we ook over een rechtvaardige toekomst waken voor ons niet-westerse thuisfront. We verlangen soms wel en soms niet naar terugkeer: onze identiteit is mobiel, onze ouders leerden ons inmiddels dat ‘thuis’ geen geografische plek is, maar tussen mensen bestaat. 

Als de nieuwe nationaliteit van mijn ouders op de deurmat valt, begint voor mij de zoektocht naar de gelaagdheid van mijn identiteit. Het Nederlanderschap brengt ons veiligheid, maar ook een nieuwe vorm van voortvluchtigheid: die van het hart.

Meer lezen?

Deze stof stemt Afrikaanse millennials tot nadenken Afrikaanse millennials zoals ik willen altijd meer weten over traditionele Afrikaanse kunst en cultuur, het erfgoed dat mede onze identiteit vormt. Over een deel van dat erfgoed ontstaat nu discussie. Zo heb ik moeite met de herkomst van de Afrikaanse waxstof, gemaakt in Helmond, vanwege de koloniale wortels. Maar mijn moeder vindt het prachtig. Lees mijn eerste verhaal hier terug