This class will be in English and levert us miljoenen op. Six insights over de verengelsing van ons onderwijs
Voor het eerst is een uitgebreid onderzoek over buitenlandse studenten in Nederland verschenen. Volgens het Centraal Planbureau levert deze groep de staatskas uiteindelijk geld op. Maar of internationalisering goed is voor de kwaliteit van het onderwijs, blijft onduidelijk.
Wie gaat studeren aan de universiteit of hogeschool, kan niet om het toenemende aantal buitenlandse studenten heen. De onderwijsinstellingen kunnen de studentenaantallen (haast) niet meer aan en gemeenten van grote studentensteden staan de laatste zomers voor een gigantisch huisvestingsvraagstuk. Vorig jaar moesten studenten in Groningen al noodgedwongen in een tentenkamp op de campus verblijven, dit jaar wacht sommige nieuwkomers in Tilburg hetzelfde lot en slapen nieuwe Amsterdamse studenten in bungalows in een dorpje verderop.
Wat betreft het aantrekken van studenten is het internationaliseringsbeleid in elk geval succesvol. Maar met de komst van de studenten gaan allerlei andere vraagstukken gepaard: is het erg als studies verengelsen? Hoe verhoudt de internationale groei zich tot de toegankelijkheid en financiering van hogescholen en universiteiten?
Een jaar geleden kondigde Onderwijsminister Ingrid van Engelshoven (D66) een grootschalig onderzoek aan naar de internationalisering van het hoger onderwijs, dat ze weer ‘in balans’ wilde brengen.* Afgelopen vrijdag verscheen het rapport, opgesteld door samenwerkende ministeries, het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau. Daarnaast publiceerde dat laatste nog een uitgebreider rapport van zijn onderzoek naar de economische opbrengst van internationale studenten.
De onderzoekers constateren dat de laatste kabinetten verschillende visies hebben gepubliceerd over internationalisering. Telkens ontbrak het echter aan concrete doelstellingen. Nu is daarom lastig te stellen of het beleid succesvol was, ook al loopt Nederland voorop in het internationaliseren van zijn onderwijsstelsel.
Telkens ontbrak het aan concrete doelstellingen, daarom is het lastig te stellen of het beleid succesvol was
De minister belooft in een reactie op de rapporten dat ze maatregelen zal nemen om de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten te verzekeren, de overheidsfinanciën op orde te houden en de kwaliteit te waarborgen. Zo wil ze een strengere controle op verengelsing, maakt ze het mogelijk om een numerus fixus in te stellen op tweetalige opleidingen en moet het collegegeld voor studenten van buiten de EU minimaal alle kosten van de universiteit gaan dekken.
Ik spitte de onderzoeksrapporten en de reactie van de minister door. Deze zes punten vielen op:
1. Het taalbeleid voor het hoger onderwijs gaat op de schop
Veel hogeronderwijsinstellingen hebben of handhaven nauwelijks taalbeleid. Dat moet anders, constateren de onderzoekers. Om te beginnen moeten opleidingen hun taalkeuze voor een opleiding voortaan goed kunnen onderbouwen. De overheid gaat daarop toezien, al is nog onduidelijk hoe en met welke maatstaven en maatregelen.
Ook krijgen universiteiten de taak om bij buitenlandse studenten de Nederlandse uitdrukkingsvaardigheid te bevorderen. De minister rept in haar officiële beleidsreactie van ‘een norm voor uitdrukkingsvaardigheid’. Maar in gesprek met NRC krabbelde Van Engelshoven terug: ‘Ongelukkigerwijs is ergens gaan rondzingen dat we alle buitenlandse studenten verplicht Nederlands willen laten leren.’
Wat is het nou? Volgens een woordvoerder van de minister gaat het niet om een verplichting voor de student, maar voor de hogeschool of universiteit om taalcursussen aan te bieden. Veel instellingen doen dit al, waardoor er mogelijk weinig zal veranderen. De Tweede Kamer zal hier nog over debatteren.
2. Internationalisering goed voor de kwaliteit? Dat weten we niet
Het is hét dogma van bestuurders: internationaliseren (en verengelsen) zou goed zou zijn voor de onderwijskwaliteit. Maar of dat zo is? Dat valt (op z’n minst) te betwijfelen. Het rapport van de ministeries concludeert namelijk dat dit amper systematisch gemeten wordt en dat meer onderzoek gewenst is.*
De belangengroep van universiteiten, VSNU, verwijst naar bestaand onderzoek naar – voornamelijk – de invloed van internationalisering op de interculturele competenties van studenten:
‘Het is verder ook lastig om dit systematisch te meten. Hoe kies je bij een Engelstalige opleiding in je onderzoek een controlegroep? En als je het bijvoorbeeld zou proberen te vergelijken met de Nederlandstalige opleiding van 15 jaar terug, dan zijn er veel andere variabelen zoals bijvoorbeeld de vooropleiding op de middelbare school die van invloed kunnen zijn. We zijn dan ook niet van plan dit opnieuw uit te zoeken.’
3. De schattingen van toekomstige studentenaantallen voldoen niet
De jaarlijkse referentieraming van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geeft aan wat de verwachte studentengroei is voor de komende jaren. Maar die inschatting blijkt jaar op jaar telkens veel te laag. En dat terwijl het op basis hiervan zijn begroting opstelt, en instellingen de schattingen gebruiken om hun langetermijnbeleid voor bijvoorbeeld nieuwbouw, of juist het afstoten van gebouwen uit te stippelen.
Vorig jaar klonk er in de Tweede Kamer ook al kritiek op de ramingen. De minister liet daarop weten dat de raming ‘niet per definitie beter kan’ en bovendien ‘nauwkeurig’ is. Wel heeft een kleine afwijking ‘grote budgettaire gevolgen’.
Dat bleek vorig jaar op Prinsjesdag, toen universiteiten plots voor 183 miljoen euro werden gekort. De minister had het geld nodig om de (vooral internationale) studenten waar ze niet op hadden gerekend te kunnen bekostigen. De VSNU zou dan ook graag betere ramingen willen hebben, het liefst in combinatie met een stabielere bekostiging die minder van studenteninstroom afhangt.
4. De zorgen van universiteiten over bekostiging zijn niet onterecht
De minister van Onderwijs stelt dat het kabinet investeert in onderwijs en dat de rijksbijdrage per student is gestegen.* Maar volgens de universiteiten (VSNU) en docenten (WOinActie) moet er juist geld bij, en is de rijksbijdrage per student gedaald.* ‘Muggenziften’, noemde Van Engelshoven die discussie eerder deze maand in NRC.
Het nieuwe rapport sympathiseert met het standpunt van de universiteiten en docenten. De samenwerkende ministeries kiezen ervoor om ook de onderzoeksmiddelen die universiteiten jaarlijks krijgen, en die niet zijn meegegroeid met de studentenaantallen, mee te nemen in hun analyse. Want als er meer studenten dan verwacht zich inschrijven, dan gaat dat, bij een gelijke pot geld, ten koste van onder andere het onderzoeksbudget.
Maar goed, muggenziften dus.
5. De internationale student levert de schatkist geld op, maar er zijn kanttekeningen
Het Centraal Planbureau rekende namens de ministeries uit hoeveel internationale studenten de staatskas gemiddeld, over hun hele levensloop, netto opleveren. Voor EU-studenten zou het gaan om een bedrag tussen de 5.000 en 16.900 euro, voor studenten van buiten de EU zelfs maximaal 96.300 euro. Nu kun je stellen: de opbrengst van onderwijs is niet (louter) in geld uit te drukken. Maar ook inhoudelijk is er op de berekening het een en ander aan te merken.
Vermoedelijk zou een deel van de studenten ook in Nederland gaan werken zonder studie hier
Ten eerste worden een aantal elementen buiten beschouwing gelaten, zoals de kosten die worden gemaakt om de internationale student naar Nederland te halen en op te vangen. Het CPB geeft aan enkel naar de rijksuitgaven te hebben gekeken, en dus niet naar wervings- en ondersteuningskosten van de onderwijsinstellingen. Ook indirecte uitgaven van het ministerie aan werving, via bijvoorbeeld internationaliseringsorganisatie Nuffic, zijn niet meegerekend.
Daarnaast zijn de ministeries kritisch over wat ze ‘een vertekend rendement’ van internationale studenten noemen:* vermoedelijk zou een deel van de studenten ook in Nederland gaan werken zonder studie hier. Bovendien zouden de onderwijsuitgaven aan internationale studenten (0,5 miljard per jaar) anders kunnen worden ingezet, en zo ook op een andere manier rendement voor de economie kunnen opleveren.
6. De meeste buitenlandse psychologiestudenten vertrekken binnen vijf jaar uit Nederland
Afgelopen jaar voerde belangengroep Beter Onderwijs Nederland (BON) een rechtszaak om de verengelsing van de opleidingen psychologie aan de universiteiten van Twente en Maastricht terug te draaien. De zaak werd verloren, maar de kritiek bereikte het grote publiek.
In dat licht zijn de data die het CPB gebruikt voor zijn economische analyse erg interessant. Voor het eerst zijn er zogeheten microdata, die het gedrag van studenten na hun studie gedetailleerder in kaart brengen.
Zo blijkt dat maar 10 procent van alle EU-afgestudeerden uit de universitaire opleidingen op faculteiten Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, merendeels psychologiestudenten, uiteindelijk in Nederland blijft.* Voor de instromers in het collegejaar 2017-2018 zou dat betekenen dat negenhonderd van de negenduizend studenten over pakweg tien jaar nog in Nederland wonen, en de rest niet meer.
De grootste blijfkans voor Europese wo-studenten bieden de technische opleidingen (30 procent), en voor studenten van buiten de EU de landbouwstudies (53 procent). Vijf jaar na het afstuderen woont zo’n 15 procent van alle buitenlandse EU-studenten nog in Nederland, tegenover 30 procent van de studenten van buiten Europa.