Zonder dood verliest het leven zijn betekenis, vindt regisseur Erik Whien

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto: Marijn Smulders (voor De Correspondent)

Eindspel is een formidabel toneelstuk van Samuel Beckett. Het is radicaal en geestig, en houdt de toeschouwer een spiegel voor. We zijn sterfelijke wezens die zich ophouden in een grote leegte, en om de zinloosheid van ons af te houden verzinnen we verhalen. Erik Whien regisseert het stuk bij Theater Rotterdam, omdat hij de nietsontziende blik van Beckett uiteindelijk als troostrijk ervaart.

Clov, met starre blik en toonloze stem: ‘Einde, het is ten einde, het loopt ten einde, het loopt misschien ten einde. (Pauze.) Het ene graantje voegt zich bij het andere, een voor een, en op een dag, plotseling, is het een hoop, een klein hoopje, de onmogelijke hoop. (Pauze.)’

Dit zijn de eerste woorden uit Eindspel van Samuel Beckett. Het stuk werd in 1957 voor het eerst opgevoerd, toen als Fin de partie, en het heeft meer dan een halve eeuw later nog niks aan radicaliteit en zeggingskracht verloren. Het wordt nu geregisseerd door Erik Whien voor en gaat op 11 oktober in première. Met vier acteurs die een lange staat van dienst hebben, zoals Hans Croiset, 83 jaar.

Twee mannen, een meester en een knecht, verstrikt in een dodelijke omhelzing. Hamm is blind, zit in een rolstoel, en komt het hele stuk niet van zijn plaats. Clov scharrelt om hem heen, fungeert als zijn handen en ogen. En o ja, de ouders van Hamm zijn er ook bij. Die zitten, naar het voorschrift van de auteur, in een vuilnisbak op het toneel. Elk in hun eigen vuilnisbak, welteverstaan. Beckett was nauwgezet in die dingen. 

De situatie is absurd, en het stuk is dan ook bekend geworden als een van de moderne klassiekers van het absurdisme. Het is in ieder geval erg geestig, je kunt de personages heel goed zien als clowns die zich in de absurditeit staande proberen te houden. Deerniswekkend, dat zijn ze ook. 

Beckett stelt twee grote zaken aan de orde in Eindspel: zinloosheid en sterfelijkheid. En dat zijn ook de belangrijkste onderwerpen in mijn Goede Gesprekken-podcast die ik opnam met regisseur Erik Whien.

Hoe begin en einde verbonden zijn

De mens is omgeven door leegte, een immense leegte. Zowel in ruimte als in tijd, trouwens. Voordat je geboren wordt is er niets. En na je dood wacht eenzelfde eindeloosheid. De mens houdt zich de angst voor dat grote gapende gat, de horror vacui, van het lijf door zichzelf en anderen verhalen te vertellen. Dan hebben de dingen tenminste een kop en een staart en is de chaos voor even bedwongen.

Juist het feit dat we doodgaan geeft zin aan het leven, verleent er betekenis aan

Precies dat mechaniek ontmantelt Beckett als een daad van zinloosheid. Is dat wanhopig? Voor Erik Whien werkt de meedogenloze eerlijkheid van de Ierse Nobelprijswinnaar bevrijdend, en schuilt er een zekere troost in.

Dat geldt ook voor zijn omgang met onze sterfelijkheid. Juist het feit dat we doodgaan geeft zin aan het leven, verleent er betekenis aan: we zijn er maar even, laten we er nu iets van maken. Stel je voor dat het op deze manier eeuwig door zou gaan allemaal, daar zou je pas echt gek van worden.

Voor Erik Whien zelf raakten begin en einde sterk verbonden toen hij vader werd. Sterker nog, in een periode van drie jaar kreeg hij twee zoons en overleden zijn beide ouders. Alsof hij dood en leven in één hand had. Whien: ‘De poort stond open, en twee mensen kwamen naar binnen, twee andere gingen naar buiten.’