Kolonialisme leeft door in het heden. Daarom is dekoloniseren belangrijk
Het Amsterdam Museum nam onlangs afscheid van de term ‘Gouden Eeuw’. Het is een voorbeeld van dekoloniseren – hét medicijn tegen de koloniale kater, mits je de bijsluiter goed leest.
In het archief van het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel liggen de resten van 297 Congolezen. 289 schedels, 8 skeletten en 12 foetussen. Leiders en strijders, naast elkaar geplaatst in houten dozen.
Sommigen dragen nog steeds de naam van de persoon die ze ooit waren. Lusinga Iwa Ng’ombe bijvoorbeeld, een chef uit Tabwa, vandaag deel van Congo in de regio van het Tanganyikameer. In 1884 werd hij door de koloniale ‘ontdekkingsreiziger’ Emile Storms beroofd, geëxecuteerd en onthoofd. Zijn schedel werd door Storms naar België gebracht om te figureren in de eugenetische racistische onderzoeken van die tijd.
Veel van de andere schedels hebben geen naam. De schedel van Mpampa, een andere lokale chef, moet er ook ergens tussen liggen. Maar het museum kan hem niet terugvinden door ‘problemen met het archief’.
Volgend jaar vieren we zestig jaar onafhankelijkheid van Congo. En de schedels van Congolezen blijven naamloos in Brusselse kelders liggen, terwijl hun moordenaar een standbeeld heeft in het centrum van diezelfde stad.
België is niet het enige Europese land met een verstopt en selectief vergeten koloniaal verleden. Ook in Duitsland worstelen autoriteiten en museumpersoneel met de restitutie van de lichamen van hun voormalige koloniale subjecten. En onlangs zag journalist Frank Westerman in een Italiaans museum dat de resten van een Ethiopische man en een Nubische vrouw nog doodleuk werden tentoongesteld, opgezet als dieren.
Er zijn zoveel overblijfselen uit de koloniale tijd dat je er boeken mee kan vullen. Van straatnamen die koloniale massamoordenaars verheerlijken tot een jaarlijks blackface-festijn.
En voor ieder van dit soort overblijfselen zijn tientallen verschillende oplossingen. Moeten we de Leopold II-laan de Miriam Makebalaan noemen? Of zetten we er een bordje bij om te contextualiseren? Is het beter om de Afrikaanse kunst in onze musea terug te geven aan het land van oorsprong? Of investeren we in de bouw van musea in Afrika voor we die stap zetten?
Het koloniale verleden is op allerlei manieren meer heden dan verleden. En het begrip ‘dekoloniseren’ kan helpen om daarmee om te gaan.
De gevolgen van kolonialisme leven voort
Ik heb bijvoorbeeld altijd geloofd dat racisme in de aard van het Westen zat. Dat was mijn manier om de wereld, en de constante afwijzing van mensen van kleur daarin, te begrijpen. Racisme was bijna door god ingegeven, iets wat door al onze aderen stroomde, wat altijd deel van ons was geweest.
Je kan je dus wel inbeelden hoe hard ik verschoot toen ik voor het eerst leerde dat dit niet volledig waar was.
In het boek The Origins of Racism in the West onderzoeken academici de geschiedenis van racisme van de oudheid tot de achttiende eeuw. Zij laten zien hoe racisme pas sinds de achttiende eeuw werd geïnstitutionaliseerd door het Westen, om hun natiestaten te kunnen ontwikkelen ten koste van anderen. Om goed te praten dat hele volken systematisch onderdrukt werden, was het nodig om die volken af te schilderen als kinderlijk, dom, gevaarlijk voor elkaar en anderen. Van rijke werelden en culturen werden barbaarse wezens gemaakt zonder geschiedenis, die meer op dieren dan op ons leken.
De verfijning van racisme, via wetenschap en propaganda, is dus een product van de Europese wil om anderen te onderdrukken. Racisme kregen wij allemaal aangeleerd en exporteerden we naar andere plaatsen – allemaal om de historische slavernij en kolonisatieprojecten mogelijk te maken.
Racisme kregen wij allemaal aangeleerd en exporteerden we naar andere plaatsen – allemaal om de historische slavernij en kolonisatieprojecten mogelijk te maken
In het boek staan weliswaar verschillende voorbeelden uit de periode voor 1700 van negatieve ideeën over buitenstaanders, maar er is, zo tonen de auteurs aan, geen rechte lijn te trekken van virulent racisme van ‘Aristoteles tot de Nazi’s’.
We staan niet meer achter kolonialisme. Waarom houden we nog vast aan de overblijfselen ervan? Waarom moeten mensen van kleur zich vandaag nog steeds verdedigen tegen stereotypes die geen functie meer zouden moeten hebben?
En als we dat niet meer willen, wat moeten we dan doen? En wanneer is het dan genoeg?
Dekolonisatie is nooit af
Om met die laatste vraag te beginnen: het is nooit genoeg. Dekolonisatie beschouw ik als een nooit afgewerkt proces. De gedekoloniseerde persoon, instelling of playlist bestaat niet, al denken sommigen daar anders over. Een jaar geleden had ik een heftige discussie met een witte jongeman die door wilde breken als nieuwe stem in het Belgische kolonisatiedebat. Hij stelde: ‘Ik ben een gedekoloniseerde man’. Die woorden bleven hangen.
Want wat betekent het? Dekoloniseren of dekolonisatie verwees initieel naar het proces dat oud-kolonies ondergingen om het juk van het koloniale project van zich af te werpen. Nog steeds is dat de definitie op Wikipedia of in de Dikke Van Dale.
Maar de term is zoveel meer geworden dan dat: een intellectuele, morele en soms spirituele strijdkreet. Het gaat allang niet meer om landen die onafhankelijk worden, maar om hoe we allemaal nog steeds worstelen met de ideologie van het kolonialisme.
Vergelijk het met wat het marxisme deed met de klassenmaatschappij, wat de verlichting deed om de laatste resten van een feodaal Europa uit te wissen en wat de feministische theorie doet tegen het klassieke patriarchaat. Net zoals marxisme is dekoloniseren een politiek, sociaal, filosofisch, academisch en activistisch denkkader. En net zoals de verlichting is het een niet duidelijk omkaderde en gedefinieerde kennistheorie, maar meer een houding, een doel of een streven.
Het helpt ons door deze rare fase te navigeren, waarin het historische politieke project van kolonialisme pas deels voorbij is.
Hoe dat concreet werkt? Laten we het verhaal voortzetten in een ander museum, waar, terwijl de resten van Lusinga elders liggen te verstoffen, de buit van zijn moordenaar nog altijd wordt tentoongesteld.
Hoe je musea kunt dekoloniseren
Het Museum voor Midden-Afrika in Brussel werd ooit opgericht om de deugden van kolonisatie in de verf te zetten. Het raakte in verval toen we ons wat onwennig begonnen te voelen over diezelfde kolonisatie. Vijf jaar lang werd het gerenoveerd en ‘gedekoloniseerd’ om beter te passen bij ons huidige idee van wat kolonisatie is.
Nog voor de heropening van het museum – herdoopt tot AfricaMuseum – in december 2018 was al duidelijk dat dit niet was gelukt. Zowel activisten, academici als internationale media bekritiseerden de heropening. Tientallen miljoenen euro’s waren namelijk uitgegeven om het museum – of eigenlijk: deze tempel voor de kolonisatie – in een nieuw kleedje te steken. Juist in de zalen die een tegengewicht moesten geven aan dat narratief, hingen de prenten nog op met plakband.
Het museum was tussen de renovaties door vergeten om echt werk te maken van een meer evenwichtige representatie
Het museum was tussen de renovaties door vergeten om echt werk te maken van een meer evenwichtige representatie. Er was nog wel een ad hoc consultatieproces geweest met experts uit de diaspora, maar dat was fout gelopen, nadat bleek dat hun aanbevelingen meer te laten dan te nemen waren.
Als tegengewicht van de in steen gehouwen beelden, die het koloniale tijdperk moesten verheerlijken, waren er wat kunstwerken van artiesten van Congolese origine aangesleept. Makkelijk verplaatsbaar versus eeuwig onveranderlijk.
Afscheid nemen van de Gouden Eeuw
Musea zijn bij uitstek plaatsen waar we een verhaal vertellen over wie wij zijn. Het zijn scheidsrechters van kennis: iedere keer dat ze een collectie wijzigen, of juist ongemoeid laten, beslissen ze wat van waarde is. Met elke folder, elk reclamebeeld of socialemediapost maken ze een keuze over hoe we het verleden presenteren aan het heden.
Het Amsterdam Museum zette onlangs een boeiende stap richting een meer volledige geschiedschrijving: het besloot om de term ‘de Gouden Eeuw’ niet langer te gebruiken.
De conservator zeventiende eeuw was van mening dat dialoog over geschiedenis ruimte nodig heeft, ‘en de term “Gouden Eeuw” beperkt die ruimte’. ‘De term negeert de vele negatieve kanten van de zeventiende eeuw als armoede, oorlog, dwangarbeid en mensenhandel.’
Ook interessant was de reactie op die keuze. Zo verzuchtte premier Mark Rutte: ‘Wat een onzin is dit, daar kan ik helemaal niks mee. Ik blijf de “Gouden Eeuw” gebruiken, dat is een prachtige term.’
In België beschuldigde historicus Jan Dumolyn het museum en zijn medestanders van ‘cultureel-christelijke zelfkastijding’: ‘We zouden niet meer mogen spreken over de Gouden Eeuw omdat wit Nederland toen een slavenland was?’
Beiden gaan voorbij aan het feit dat het museum niemand anders heeft opgeroepen om ook de term ‘Gouden Eeuw’ te schrappen.
Zelfs een verhaal anders beginnen, kan dekoloniseren zijn
Door ‘Gouden Eeuw’ te schrappen, wil het Amsterdam Museum ruimte laten voor nieuwe inzichten over die periode. Het sluit aan bij de methode van politicoloog Olivia Rutazibwa, verbonden aan de universiteit van Portsmouth in Engeland, die ‘dekoloniseren’ in Vlaanderen naar het grote publiek bracht. Zij stelt: ‘Hoe wij kennis vergaren of creëren is een politieke daad, waar we een verhaal beginnen en waar we het eindigen dus ook.’
Rutazibwa past het principe zelf toe in haar werk: ‘Als ik als leerkracht beslis of ik mijn lessen over ontwikkelingssamenwerking begin bij president Truman na de Tweede Wereldoorlog, of bij Aimé Césaires discours over kolonialisme, dan vertel ik in beide gevallen een heel ander verhaal. In het eerste geval hou ik een visie over samenwerking in stand die westerse superioriteit centraal zet. In het tweede geval, omdat je start bij kolonialisme en slavernij, stel je eerst de vraag wat ertoe heeft geleid dat ontwikkelingssamenwerking nodig is en is de westerse superioriteit alles behalve vanzelfsprekend.’
In mijn studie geschiedenis kwam ik verschillende keren gelijkaardige voorbeelden tegen. In de lessen Belgische geschiedenis werd met moeite gesproken over kolonisatie en de politieke gevolgen daarvan. Dat werd voorbehouden voor vakken met vage titels zoals ‘wereldgeschiedenis’ of ‘globale perspectieven’ waar iets meer, maar nog altijd niet diepgaand, op koloniale geschiedenis werd ingegaan.
Toen stelde ik dat niet in vraag, maar nu laat het een bittere smaak in de mond achter. Het kader waardoor we naar onze nationale geschiedenis kijken, bepaalt onze blik op wie we zijn. Als we bepaalde dingen uit dat kader laten, schept dat een veel mooier beeld. Terwijl: koloniale geschiedenis is deel van nationale geschiedenis.
Hoe moeten we begrijpen waarom we in Europa zo lang zo succesvol waren, zoveel rijkdommen en levenskwaliteit hebben vergaard, als we niet weten dat zelfs onze straten, indirect, geplaveid werden dankzij inkomsten uit de kolonies?
Er staat ons nog een hoop te doen
Dé aanleiding voor het schrijven van dit artikel was mijn frustratie met het gebruik van dekoloniseren om iets te doen waar het niet voor bedoeld is en, nog erger, om juist bestaande machtsverhoudingen in stand te houden.
Dat ziet ook Simone Zeefuik, die al jaren actief is als mede-initiatiefnemer van de hashtag #DecolonizeTheMuseum die aan musea trekt om inclusiever en bedachtzamer om te gaan met hun collecties.
‘Mensen en instellingen springen op de dekolonisatiekar, omdat ze relevant willen blijven’, constateert Zeefuik, ‘ze willen kunnen weglopen met het Disneygevoel dat ze iets juist hebben gedaan. Zonder hun eigen structuren in vraag te stellen, willen ze zelf de uitkomst van hun "dekolonisatieproces" bepalen.’
Dekoloniseren kan gewoonweg niet vertrekken vanuit een neutraal middelpunt waar ‘anderen’ van afwijken
Als dekolonisatie dan slechts een diversiteitsstrategie wordt, bedoeld om aan subsidievoorwaarden te voldoen, of om zich in te dekken tegen kritiek van buitenaf, kan er heel wat mislopen. We focussen ons zo hard op kleur dat er misschien wel mensen met een niet-Europese achtergrond rondlopen, maar er niet geraakt kan worden aan de basis van een instelling. Diversiteit is dan een stempel die ons het verleden wil doen vergeten, terwijl we alleen het heden vieren.
De structuur van een instituut blijft bestaan, en laat eventueel toe dat er andere denkkaders of ideeën in die structuur gedijen, als een verbouwde keuken in een verder onaangeroerd huis. Maar de leidingen zijn nog steeds kapot, en de elektriciteit is dringend aan vervanging toe.
Dekoloniseren kan gewoonweg niet vertrekken vanuit een neutraal middelpunt waar ‘anderen’ van afwijken. Iets waarvan we moeten diversifiëren. Maar, zoals Rutazibwa benadrukt: ‘We moeten waakzaam zijn over hoe de term gebruikt wordt, maar tegelijk niet te cynisch.’
Wat dekoloniseren ons kan brengen
Wij, de kinderen van de kolonies, kunnen rust vinden in de theorie rond dekoloniseren. Het geeft ons woorden om de wereld rondom ons te begrijpen. Als kleinkind van een colon kan ik mij niet voorstellen hoe het moet zijn om te leren dat jouw kinderen niet mogen bestaan, omdat de vermenging van rassen tegen alles is wat goed kan zijn in de wereld. Toch is dat wat mijn grootvader overkwam, toen die een kind kreeg met mijn grootmoeder.
En als ik vandaag lezingen geef over ons gedeeld verleden, stel ik vaak de vraag: wie heeft familie die in de voormalige kolonies heeft gewoond? Gemiddeld gaan de handen van de helft van het publiek de lucht in, en de meerderheid is wit. Het koloniale gedachtegoed, het racisme, deed niet alleen bij koloniale subjecten pijn.
Stel je eens voor dat we dit niet langer uit de weg gaan. Dat we niet meer in een kramp schieten, iedere keer dat iemand zegt dat er iets mis is. Dekoloniseren kan ons leren om dichter bij elkaar, en de grond waarop we ons leven bouwen, te staan. En dat maakt deze theorie het beste medicijn tegen de koloniale kater.